Bijlagen - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1999 - Hoofdinhoud
Deze bijlage(n) is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 26200 V - Vaststelling begroting Buitenlandse Zaken 1999.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1999; Bijlagen |
---|---|
Documentdatum | 15-09-1998 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST29770_3 |
Kenmerk | 26200 V, nr. 3 |
Van | Buitenlandse Zaken |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1998–1999
26 200 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1999
Nr. 3
BIJLAGEN 1 T/M 10 BIJ DE MEMORIE VAN TOELICHTING
Bijlage 1. |
De overzichten inzake personeelsgegevens |
2 |
Bijlage 2. |
De wetgevingsbijlage |
4 |
Bijlage 3. |
Het overzicht van door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door bewindslieden gedane toe- |
|
zeggingen |
7 |
|
Bijlage 4. |
De bijlage inzake circulaires |
16 |
Bijlage 5. |
De bijlage inzake aanbevelingen Nationale |
|
Ombudsman |
17 |
|
Bijlage 6. |
De subsidiebijlage |
18 |
Bijlage 7. |
De bijlage inzake evaluatieonderzoek |
23 |
Bijlage 8. |
De bijlage inzake economische en functionele clas- |
|
sificaties |
62 |
|
Bijlage 9. |
De voorlichtingsbijlage |
65 |
Bijlage 10. |
Lijst van afkortingen |
69 |
BIJLAGE 1
DE OVERZICHTEN INZAKE PERSONEELSGEGEVENS
Overzicht A: Samenvattend overzicht personeelssterkte
Organisatie-eenheid |
Werkelijke |
Personeelsomvang |
|||||
bezetting |
|||||||
30.6 1998 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
|
Algemene Leiding (incl. Ministers en |
|||||||
Staatssecretaris) en Directies ressorterende onder |
|||||||
de Secretaris-Generaal |
1 034 |
1 025 |
1 025 |
1 025 |
1 025 |
1 025 |
1 025 |
DGRB |
118 |
131 |
131 |
131 |
131 |
131 |
131 |
DGPZ |
67 |
67 |
67 |
67 |
67 |
67 |
67 |
|
23 |
27 |
27 |
27 |
27 |
27 |
27 |
|
33 |
33,5 |
33,5 |
33,5 |
33,5 |
33,5 |
33,5 |
DGIS |
250,5 |
282 |
282 |
282 |
282 |
282 |
282 |
DGES |
150,5 |
157,5 |
157,5 |
157,5 |
157,5 |
157,5 |
157,5 |
PRP |
37 |
37 |
37 |
37 |
37 |
37 |
37 |
TOTAAL DEPARTEMENT |
1 713 |
1 760 |
1 760 |
1 760 |
1 760 |
1 760 |
1 760 |
TOTAAL POSTEN (excl. lokaal personeel) |
1 244 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
SUB-TOTAAL MINISTERIE |
2 957 |
3 178,5 |
3 178,5 |
3 178,5 |
3 178,5 |
3 178,5 |
3 178,5 |
Overzicht B: Samenvattend overzicht personeelssterkte van de agentschappen ressorterend onder het ministerie
Organisatie-eenheid
Werkelijke bezetting
Personeelsomvang
30.6 1998
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Centrum tot Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden (CBI)
17
17
17
17
17
17
17
TOTAAL AGENTSCHAP
17
17
17
17
17
17
17
TOTAAL MINISTERIE
2 974 3 195,5 3 195,5 3 195,5 3195,5 3 195,5
3 195,5
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Formatie ontwerpbegroting 1998 Departement
correcties:
– verzelfstandiging CBI
uitbreiding:
– compensatie lidmaatschap Ondernemingsraad
Voorjaarsnota 1998:
– doelbijdragen ondervanging visum- en asielproblematiek
– bemensing secretariaat ICER en
– PRP (Reserve Pool)
Totaal ontwerpbegroting 1999 Departement
1 716 1 716 1 716 1 716 1 716
-
-14 - 14 - 14 - 14 - 14
33333
14 14 14 14 14
44444
37 37 37 37 37
1 760
1 760
1 760
1 760
1 760
1 716
-
-14
3
14
4
37
1 760
Formatie ontwerpbegroting 1998 Posten
uitbreiding: Voorjaarsnota 1998:
– doelbijdragen ondervanging visum- en asielproblematiek – regularisering formatie themadeskundigen (85) en bijzondere opdrachten (34)
Totaal ontwerpbegroting 1999 Posten (excl. lokaal pers. )
Agentschap CBI
– uitbreiding
Totaal ontwerpbegroting 1999 Agentschap CBI
1 284,5
1 284,5
1 284,5
1 284,5
1 284,5
17
17
17
17
17
1 284,5
15 |
15 |
15 |
15 |
15 |
15 |
119 |
119 |
119 |
119 |
119 |
119 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
1 418,5 |
14 |
14 |
14 |
14 |
14 |
14 |
33333 |
3 |
17
Totaal ontwerpbegroting 1999 Ministerie (exclusief lokaal personeel)
3 195,5 3195,5 3 195,5 3 195,5 3 195,5
3 195,5
BIJLAGE 2
DE WETGEVINGSBIJLAGE
A: Tot stand gekomen wetgeving (periode 1.6.97 tot 1.6.98)
Citeertitel
Kamerstuk nr.
Staatsblad jaar, nr.
EG/lid-staten ovk partnerschap en samenwerking met Moldavie EG/lid-staten ovk partnerschap en samenwerking met Kazachstan EG/lid-staten ovk partnerschap en samenwerking met Kirgizstan
Verdrag tot oprichting vh Int’l Inst. vr democratie en verkiezingsondersteuning (IDEA) Wijziging van artikel 20, eerste lid van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen
EG/lid-staten mediterraan verdrag met Tunesie Ovk. tot herziening van de Vierde ACS-EG ovk van Lome EG/lid-staten mediterraan verdrag met Israel
Interregionale kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de EG en haar lid-staten, enerzijds, en de Mercado Comun del Sur (MERCOSUR) en haar lid-staten, anderzijds
Intern akkoord betr. de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van de vierde ACS-EG Overeenkomst van Lome EG/lid-staten mediterraan verdrag met Marokko Associatieovereenkomst EG/lid-staten met Slovenie Cultureel verdrag met Oekraine
Aanvullend Protocol bij het op 8 april 1960 ondertekende Eems-Dollardverdrag tussen het Koninkrijk en de Bondsrepubliek Duitsland Cultureel verdrag met Zuid-Afrika Luchtvaartovk. Trinidad t.b.v. Nederlandse Antillen
25 086 |
402 |
25 086 |
402 |
25 086 |
402 |
24 577(R1562) |
389 |
25 529(R1597) |
- |
24 821 |
311 |
25 196 |
230 |
25 036 |
312 |
25 939 |
- |
25 196
25 303
25 866
25 530(R1598)
25 162
25 513
25 915 (R1611)
230
240
B: Bij de Staten-Generaal aanhangige wetsontwerpen
Wetsvoorstel
Kamerstuk nr.
Op 1.6.98 gevorderd t/m
Verwachting omtrent eerstvolgende fase
Verdrag met Frankrijk: Grenscontrole Sint Maarten
VN-verdrag inzake stopzetting kernproeven (Alomvattend Kernstopverdrag) Protocol toetreding Zweden tot Schengen
Protocol toetreding Denemarken tot
Schengen
Protocol toetreding Finland tot Schengen
Overeenkomst toetreding Finland tot Schengen
Overeenkomst toetreding Zweden tot Schengen
Samenwerkingsovereenkomst tussen de Noordse Paspoortunie en de Schengenlan-den
Overeenkomst toetreding Denemarken tot Schengen
Verdrag met Belgie inzake de afbakening van de territoriale zee Verdrag met Belgie inzake de afbakening van het continentale plat Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996 (Protocol II, zoals gewijzigd op 3 mei 1996)
24 074 (R1531) |
Nota naar aanleiding van |
het nader |
verslag van de Nederlandse Antillen |
||
(TK) |
||
25 278(R1602) |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 622 |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 622 |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 622 |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 622 |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 622 |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 622 |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 622 |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 684(R1600) |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 684(R1600) |
Nota naar aanleiding van TK |
het verslag |
25 922(R1613) |
Verslag TK |
25 925
Verslag TK
Plenaire behandeling TK
Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK
Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK Plenaire behandeling TK Nota naar aanleiding van het verslag TK
Nota naar aanleiding van het verslag TK
Wetsvoorstel
Kamerstuk nr.
Op 1.6.98 gevorderd t/m
Verwachting omtrent eerstvolgende fase
Protocol inzake blindmakende laserwapens (Protocol IV), gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben Protocol inzake de toetreding van de Tsjechische Republiek tot het Verdrag van Washington (NAVO)
Protocol inzake de toetreding van Polen tot het Verdrag van Washington (NAVO) Protocol inzake de toetreding van Hongarije tot het Verdrag van Washington (NAVO)
25 925
Verslag TK
Nota naar aanleiding van het verslag TK
26 032 |
indiening TK |
26 032 |
indiening TK |
26 032 |
indiening TK |
Verslag TK
Verslag TK Verslag TK
C: In voorbereiding zijnde wetsvoorstellen
Wetsvoorstel inzake
Op 1.6.98 gevorderd t/m
Verwachting omtrent eerstvolgende fase
Inwerkingtreding
I. Goedkeuringswetten m.b.t. verdragen
Verdrag tot oprichting van de Associatie van Caraibische staten (ACS-Verdrag) Verdrag inzake het verbod op antipersoneelmijnen
Verdrag betreffende de samenwerking inzake het civiele internationale ruimtestation, met Bijlage, en Akkoord betreffende de toepassing van het Intergouvernementele Verdrag inzake het ruimtestation in afwachting van de inwerkingtreding ervan
Kaderovereenkomst voor samenwerking ter voorbereiding van ass. van politieke en economische aard tussen de EG en haar lid-staten, enerzijds, en de republiek Chili, anderzijds
Kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking tussen de EG en lid-staten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds
Raamovereenkomst met Uganda inzake technische samenwerking IAO-Verdrag nr. 172 betreffende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in hotels, restaurants en soortgelijke instellingen (voor Nederlandse Antillen) EG/lid-staten ovk partnerschaps en samen-werkings met Georgie EG/lid-staten ovk partnerschap en samen-werkings met Armenie EG/lid-staten ovk partnerschap en samenwerking met Azerbadjan EG/lid-staten ovk partnerschaps en samenwerking met Oezbekistan Tewerkstelling gezinsleden diplomaten Australie
Nader aanvullend protocol bij het Verdrag tussen de Navo lidstaten en de Partnerschap voor vrede-landen inzake de rechtspositie van hun krijgsmachten Euro-mediterraan verdrag met Jordanië EG/lid-staten ovk partnerschap en samen-werkings met Turkmenistan Kaderovereenkomst EG/lidstaten met Mexico
Goedkeuringsstukken in voorbereiding. (met relationship-agreement) Nader rapport gereed
Goedkeuringsstukken in voorbereiding
Behandeling RMR Indiening bij de TK Adviesaanvraag Raad van State
Gereed voor overlegging aan TK en Overlegging aan TK en EK
EK
Voor advies bij Raad van State Nader rapport
9 juli 1998
oktober 1998
Goedkeuringsstukken gereed Aanvaard door RMR
Gereed voor overlegging aan TK en
EK
Gereed voor overlegging aan TK en
EK
Gereed voor overlegging aan TK en
EK
Gereed voor overlegging aan TK en
EK
Gereed voor overlegging aan TK en
EK
Aanvaard door MR
Aanvaard door MR Goedkeuringsstukken in voorbereiding.
Goedkeuringsstukken in voorbereiding.
Aanvaarding MR Adviesaanvraag Raad van State
Overlegging aan TK en EK Overlegging aan TK en EK Overlegging aan TK en EK Overlegging aan TK en EK Overlegging aan TK en EK Adviesaanvraag Raad van State
Adviesaanvraag Raad van State Behandeling MR.
Behandeling MR.
9 juli 1998 9 juli 1998 9 juli 1998 9 juli 1998 9 juli 1998
Wetsvoorstel inzake
Op 1.6.98 gevorderd t/m
Verwachting omtrent eerstvolgende fase
Inwerkingtreding
II. Overige wetgeving
Kaderwet subsidies Ministerie van Buiten- Voor advies bij Raad van State landse Zaken
Wet op de consulaire tarieven (vervanging Wetsvoorstel en memorie van toe-
Nader rapport Behandeling Ministerraad
Wet op de Kanselarijrechten) |
lichting in voorbereiding |
|
Visumwet |
(idem) |
(idem) |
Uitvoeringswet verdragen wapenbeheer- |
(idem) |
(idem) |
sing |
||
Legalisatiewet |
(idem) |
(idem) |
1 januari 1999
1 januari 2000
1 januari 2001 1 januari 2001
1 januari 2001
BIJLAGE 3
HET OVERZICHT VAN DOOR DE STATEN GENERAAL AANVAARDE MOTIES EN DOOR BEWINDSLIEDEN GEDANE TOEZEGGINGEN IN HET VERGADERJAAR 1997–1998
A. Door de Staten-Generaal aanvaarde moties
Niet wachten tot 1 januari 1998 25 600 V nr. 6
met het in behandeling nemen Motie Leers van aanvragen ORET/MILIEV.
Wordt uitgevoerd
Onderzoek naar de mogelijkheden om de resterende verdrags-middelen t.b.v. Suriname over te dragen aan de Wereldbank. De regering vraagt de Kamer nadrukkelijk de motie niet aan te nemen.
Hand. II nr. 12
Is behandeld in AO van 14 april 1998
Het bevorderen dat een Europese bedrijfseffectentoets wordt ingevoerd bij het tot stand komen van Europese regelgeving
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DIE/AE-185 dd. 23.02.1998 (zie ook brief SBO-1284/97 dd. 11.12.1997)
Het verdubbelen van het quotum uitgenodigde vluchtelingen van 500 tot 1000. (In het kader van hervestiging door de UNHCR).
Hand. II nr. 12
Behandeld in AO 16 april 1998. Wordt nader bestudeerd. Beleidswijzigingen zullen door volgend kabinet genomen moeten worden. (Brief Justitie dd. 13 mei 1998, kenmerk 693549/98/ DVB)
Zich inspannen voor deelname van Turkije aan de Permanente Europese Conferentie.
Hand. II nr. 12
Regering achtte de motie overbodig. Motie ingetrokken.
Het doen toekomen van de toegezegde nota over het openbaar maken van gegevens over het wapenexportbeleid (o.a. betreffend toetsing van de criteria die voor het wapenexportbeleid gelden) uiterlijk in februari 1998.
Hand. II nr. 12
Behandeld bij brief DVB/WW-106/98 dd. 27.02.1998
Initiatieven nemen die zullen leiden tot een eenduidige gezamenlijke toepassing in de EU-lidstaten van de EU-criteria t.a.v. wapenexporten.
Hand. II nr. 12
Herziene «Code of conduct» is op 8 juni 1998 aangenomen.
In het beleid t.a.v. de Kongoleze autoriteiten vasthouden aan de eerder gestelde voorwaarden voor de hervatting hulp, nl oprechte stappen richting democratisering, rechtsstaat en respect mensenrechten.
Hand. II nr. 12
Het vergroten van het aantal beurzen in het Nederlands Fellowship programma. Onderzoeken of aanbod van Nederlandse onderwijs instellingen kan worden aangepast zodat zij programma’s kunnen aanbieden die voor «good governance» van belang zijn.
Hand. II nr. 12
Uitgevoerd
Het uitvoeren van een evaluatie van het bedrijfslevenprogramma opdat samenstelling en instrumenten van dit programma optimaal benut kunnen worden, met name in MOL’s.
Hand. II nr. 12
In behandeling
Stapsgewijs structureel verhogen van het GSO-programma in de komende contractperiode. Bezien of in de loop van 1998 extra middelen vrijgemaakt kunnen worden.
Hand. II nr. 12
Negatief beslist
Geen catalogi met overtollig defensiematerieel meer aanbieden aan ambassadeposten in ontwikkelingslanden waar de uitgaven voor militaire doeleinden hoger zijn dan 4,5 % van het BNP.
Hand. II nr. 12
In beraad
Aanvragen voor ORET-projecten in de MOL’s een hogere prioriteit geven dan projecten in landen die eenvoudiger aan financiering voor projecten kunnen komen.
Hand. II nr. 12
In behandeling
Bevorderen dat MAI-bepalingen worden opgenomen die voorkomen dat overheden de nationale milieu- en sociale wetgeving versoepelen met het doel buitenlandse investeringen te verwerven.
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief EZ dd. 13.3 1998, kenmerk BEB/ DHI/IO 98017242.
Erkenning van rechten van inheemse volkeren en in Europees verband bevorderen dat er geen octrooi-aanvragen worden gehonoreerd die in strijd zijn met de rechten en belangen van inheemse volkeren.
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DIE-1278/97 dd. 17 december 1997
Verzoek het NEXUS-instituut te subsidiëren uit HGIS-gelden zodat zij haar functie kan blijven vervullen.
25 270 nr. 8
Motie wordt uitgevoerd
Verzoek om «Press Now» f 150 000,– uit de HGIS-gelden voor Internationaal Cultuurbeleid over te maken en een faciliteit te creëren op BZ, vergelijkbaar met het programma Communicatie in OS-landen.
25 270 nr. 7
Sts OCW heeft 300 000,– voor 1998 toegezegd.
Verzoek om f 400 000,– op jaarbasis voor Stichting Felix Meritis tot het einde van de huidge Cultuurnota-periode.
25 270 nr. 9
De motie wordt uitgevoerd
Verzoek aan regering te bevorderen dat een regeling voor onkosten, salariëring e.d. van leden van het Europees Parlement getroffen wordt vóór de verkiezingen van het Eur. Parl. in 1999.
21 501-20 nr. 67
In behandeling
Voor het einde van 1998 rappor- 24-06-1998 TK AO teren op welke wijze maatrege- gedetineerdenzorg len worden uitgevoerd motie De Milliano 25 203,
nr. 7
Ter behandeling
Verdrag met Marokko iz. overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
24-06-1998 TK AO gedetineerdenzorg motie Dittrich 25 203, nr. 6
Ter behandeling
B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
Periodiek op de hoogte houden van de Vaste Kamercommissie over de (voortgang in de) hervormingsdiscussie
24 832 nr. 4
In behandeling
Een notitie inzake het Internationaal Strafhof
24 832 nr. 4
Is behandeld in brief 98/JS/ 0832 dd. 5.6 1998
Brief inzake machtspolitieke vacuum in Noord-Irak, waarin ook aandacht wordt besteed aan de humanitaire situatie
24 832 nr. 4
In behandeling
Informatie over «routing» euro en op relevante momenten de kamerleden adequaat en tijdig informeren
Algemene Politieke Beschouwingen Hand. II nr. 1
Behandeld bij brief dd. 30.9.1997 Ministerie van Financiën, kenmerk BFB/97-1018m.
Jaarlijkse verslaglegging aan de Kamer (aan het begin van elk begrotingsjaar) over het functioneren van de twee partnerschaps-akkoorden EU-Oekraïne in de praktijk
24 427
Van toepassing na het in werking treden van het verdrag. Nog drie landen moeten ratificeren.
Brief over terugkeer van asielzoekers naar land van herkomst
19 637 nr. 276
Asielketenrapportage wordt m.i.v. 1998 halfjaarlijks toegezonden.
Een overzicht van alle uit OS-fondsen gefinancierde Habitat activiteiten zal aan de Kamer worden verstrekt.
8-10-1997 AO Vaste Commissie Buitenlandse Zaken inzake Habitat.
Dit overzicht zal medio juli 1998 gereed zijn.
De commissie zal worden geïnformeerd over concrete projecten die in het kader van het erfgoedbeleid («over land») ter hand zijn genomen.
25 320 nr. 2
In behandeling
Vraag Rabbae (Groen Links) over een asielzoeker, die vervolgd wordt in voormalig Joegoslavië, wordt onderzocht
22 181 nr. 192
Behandeld in brief DPC/AM/ 512-97 d.d. 12/01/98
Ontplooien van de nodige initiatieven om de samenwerking met Duitsland en Zweden inzake het uitzettingsbeleid te intensi-
19 637 nr. 282
In behandeling.
Lijst van activiteiten in OS en niet-OS landen m.b.t. Inheemse en in Stamverband levende volkeren aan de Kamer zenden
Hand. I nr. 5
In behandeling veren
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
Per brief een overzicht van de verwezenlijkte ODA cijfers van de laatste acht jaar naar de Kamer zenden
26-11-1997 TK, WGO plenair Begrotings-onderzoek – BZ/OS
Overzicht ODA cijfers wordt jaarlijks naar de kamer gezonden.
Toesturen van een notitie over de besteding van projectgelden door derden, onder andere MFO’s, naar de Kamer
26-11-1997 TK, WGO plenair Begrotings-onderzoek – BZ/OS
Behandeld in brief DSI/MT 351/98 dd. 23.2 1998
Toezenden van notitie over investeringsbevordering naar de Kamer
26-11-1997 TK, Plenair
Begrotingsonderzoek
BZ/OS
Behandeld in brief DEW-427/97 d.d. 08/12/97
Toezenden van de intern gehanteerde definitie van Basic Social Services en humanitaire hulp
26-11-1997 TK, Plenair Begrotingsonderzoek – BZ/OS
Behandeld in brief DSI/SB-415/98 dd. 9 april 1998
Gekeken zal worden of de thema-indeling van de HGIS nog beter kan aansluiten op de begroting van BZ/OS
26-11-1997 TK, WGO Begrotingsonderzoek-BZ/OS
In uitvoering
De toespraak van de Turkse MP Yilmaz voor de OVSE wordt toegestuurd.
21 501-02 nr. 232
Behandeld in brief DEU-925/97 dd. 9.12.1997
Korte notitie over het Europees veiligheidsmodel (zo mogelijk nog voor de OVSE raad). 21 501-02 nr. 232
Toegezonden per brief DVB/VD-487/97 dd. 12.12.1997
Notitie over de verhouding OVSE/Raad van Europa; verzoek om debat in februari 98
21 501-02 nr. 232
Toegezonden per brief DVB/ VD-103/98 dd. 17.3.1998
Brief over de MZ akkoorden (het kader waarin ze gesloten worden, hun aard, mensenrechten-aspect enz.)
21 501-02 nr. 232
In behandeling
In het beleidsdocument China zullen opmerkingen over de mensenrechtensituatie worden opgenomen, binnen het kader en in de functie van dat beleidsdocument
Hand. II nr. 12
Opgenomen in beleidsdocument en toegezonden per brief DGRB-18/98 dd. 29 april 1998
Notitie over het aanmerken van de doodstraf als schending van de mensenrechten waarin o.a. de vraag aan de orde zou moeten komen wat de consequenties zouden zijn voor onze betrekkingen met die landen
Hand. II nr. 12
Behandeld met brief DMD/ BC-120/98, AIV advies iz. doodstraf dd. 14.4.1998
Adviesaanvraag aan de AIV over het aanmerken van de doodstraf als een schending van mensenrechten.
Hand. II nr. 12
AIV advies iz. doodstraf, toegezonden met brief DMD/BC-120/98 dd. 14.4.1998
Een notitie over geloofsvervolging ter bespreking met de Kamer
Hand. II nr. 12
Notitie verzonden per brief DMD/RM-203/98 dd. 6.4.1998
Een brief over de mensenrechtensituatie en over vervolging van Christenen in de Palestijnse gebieden
Hand. II nr. 12
Verzonden per brief DAM/ MO-357/98 dd. 5.6.1998
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
Uitbreiding van het advies van de AIV over universaliteit van de mensenrechten met de kwestie van de effectiviteit van mensenrechtenbeleid
Hand. II nr. 12
Brief SBO/1219/97 dd. 2 december 1997 aan Voorzitter AIV .
Nader terrein vinden voor discussie over globalisering en verschijnselen als regionalisme, separatisme of nationalisme.
Hand. II nr. 12
Is meegenomen in concept MvT 1999.
Nadere informatie over mishandelde journalist in Suriname
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief SU/CR-1013/97 dd. 12 december 1997
Verlenging van het WEU-verdrag (stilzwijgend of voorlegging aan de Kamer)
Hand. II nr. 12
Verdrag is in augustus 1997 stilzwijgend verlengd
De vragen van Hessing en Sipkes over OVSE schriftelijk beantwoorden
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DVB/VD-487/97 dd. 12 december 1997
Een brief i.v.m. de OVSE-Ministeriele op 18–19/12/97 waarin vragen Hessing en Sipkes worden meegenomen
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DVB/VD 487/97 dd. 12 december 1997
Rapportage aan de Kamer over de stand van zaken t.a.v. de implementatie van Dayton
Hand. II nr. 12
Behandeld in diverse brieven over voormalig Joegoslavië.
Het aan de orde stellen van de kwestie van het arresteren van oorlogsmisdadigers in voormalig Joegoslavië
Hand. II nr. 12
Komt iedere NAVO-raad uitgebreid aan de orde.
Korte nota over synergie en complementariteit tussen politiek en economie in het buitenlands beleid
Hand. II nr. 12
Verslag van de JBZ Raad van 4/5 december 1997
Hand. II nr. 12
Justitie heeft op 18 december 1997 het verslag naar de Kamer verzonden.
Vragen over de overleden asielzoeker in Teheran. Dit mede naar aanleiding van de vraag van Sipkes over hetzelfde thema.
Hand. II nr. 12
Behandeld per brief DPC/AM-471/97dd. 18.12.1997
Meer aandacht in de volgende MvT voor fora en bilateraal beleid.
Hand. II nr. 12
Verwerkt in concept MvT 1999.
N.a.v. vraag lid Sipkes om een onderzoek te laten instellen naar mogelijk te treffen maatregelen tegen de honorair Consul-Generaal te Asunción
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DWH/ZM-207/98 dd. 20 april 1998
Mededeling naar de Kamer over de Organisatie van de Commissie Europees Recht
11-12-1997 TK AO Notificatierichtlijn van de EG (Securitel arrest)
Brief EZ dd. 3.4.1998 25 389, nr. 32
Impactstudie van het medefinancierings-programma/
resultaatstudie
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DSI/MY-351/98 dd. 23.2.1998
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
Informatie over de ervaringen met gebonden hulp aan Bosnië; o.a. een lijst van bedrijven die betrokken zijn geweest bij de bedrijfslevenfaciliteit in Bosnië.
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DEU-26/98 dd. 27 januari 1998
Informatie m.b.t. de sociale Hand. II nr. 12
mondiale zekerheid (AOW voor iedere wereldburger)
Notitie over de Wereldvoedsel- Hand. II nr. 12
top.
Behandeld in brief DSI/SB-87/98 dd. 30 maart 1998
Toegezonden door Min van LNV
Informatie over de veronderstelde fiscale aftrekbaarheid van corruptiegelden; OESO-conventie terzake erbij betrekken.
Hand. II nr. 12
In behandeling bij Financiën.
Informatie over de de vastgestelde procedure voor macrohulp
Hand. II nr. 12
Behandeld bij brief DEW-499/97 dd. 16 december 1997
Notitie m.b.t. evaluatie van indirecte financiering van de FMO;-gestreefd wordt naar minder loketten voor het bedrijfsleven.
Hand. II nr. 12
Behandeld bij brief DEW/BL-0022.mv/98dd. 27 januari 1998
Nota internationaal natuur- en milieubeleid. Ruim voor 5/98 een overzicht van internationale OS-natuur en milieu-uitgaven aan de Kamer uitgesplitst naar land en categorie. Daarnaast steevast een milieuhfdst. in het OS-jaarverslag
Hand. II nr. 12
Nota is verzonden per brief dd. 10 maart 1998, kenmerk DES-126/98
De uitkomsten van de Jepma-studie over gebonden hulp
Hand. II nr. 12
Behandeld in brief DEW/BL 98-157 dd.27.1.1998
Met FAO en WFP en in het kader van bilaterale samenwerking veel aandacht geven aan de gevolgen van El Nino. Hand. II nr. 12
Behandeld in brief HH-0511/98 dd. 20-3-1998
De uitvoeringsstructuur van het medefinancieringsprogramma. In dit verband krijgt de Kamer twee notities, waaronder een cijfermatig overzicht.
Hand. II nr. 12
Wacht op concept-wet. Nadere subsidies besprekingen met MFO’s Overzicht van hulp via het zg. middenveld: brief DSI/MY-369/98 dd. 20.2.1998.
De nieuwe procedurebundel OS Hand. II nr. 12
Verhoging van het KPA-programma
Hand. II nr. 12
Verzonden bij brief FEZ-040/98 dd. 28 januari 1998
In behandeling
Art 13.08 Landenprogr. m.b.t. sociale ontw. verhoging verpl. en uitg.bedr. met f 10 mln. Art 14.08 Progr. m.b.t. onderwijs/ cultuur: verhoging verpl. bedr. met f 60 mln en uitg.bedrag met f 20 mln. Art18.01 Landenprgr. econ. ontw. verslag. f 10 ml
Hand. II nr. 12
Behandeld bij brief FEZ/BZ-
«Liaison officers» t.b.v. het parlement bij het Schengen secretariaat
11-12-1997 TK, AO Schengen
In behandeling
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
Beleidsplan 1996–2001 van het Prins Claus Fonds
25 270 nr. 4
Verzonden op 23 december 1997 met brief DCO/CO-831/97
Toezending van een overzicht met toelichting van in 1996– 1997 gefinancierde activiteiten lastens het programma Cultuur en Ontwikkeling
De Nederlandse positie bij de Unesco Conferentie «Cultuur en Ontwikkeling», maart 1998, Stockholm
25 270 nr. 4
25 270 nr. 4
Verzonden met brief DCO/CO-149/98 dd. 24.02 .998
Notitie Programma Cultuur en Ontwikkeling aangeboden bij brief DCO/CO-250/98 dd. 17.3.1998. Tevens activiteitenoverzicht van het programma over 1996 en 1997, brief DCO/CO-149/98 dd. 24.2 1998.
Een notitie Cultuur en Ontwikke- 25 270 nr. 4 ling voor de Kamercommissies
Verzonden met brief DCO/CO-250/98 dd. 17.3.1998
Cultureel noodhulp fonds
Invoeren halfjaarlijks overleg, door ook in september een rapportage te verstrekken over de voorgenomen invulling van de HGIS-Cultuurmiddelen voor het komende jaarprogramma.
Een korte notitie over fraude (en de maatregelen om daartegen iets te doen) met EU-hulpgelden in o.m. Bosnië, Cambodja en de Palestijnse gebieden.
Notitie over de verbetering van internationaal toezicht op het bankwezen.
25 270 nr. 4
25 270 nr. 4
21 501-02 nr. 241
25 406 nr. 5
Is in onderzoek
Behandeld in brief DCO/CS-341/98 dd. 11 maart 1998
In behandeling
Toegezonden door Financiën 24.4.1998
Het regeringsstandpunt over de SAVVN over drugs, juni 1998
25 600 V nr. 62
Nederlands standpunt toegezonden brief DPC/JP-027/98 dd. 26.1 1998, resultaten PrepCom, brief DPC/CJ-159/98 dd. 6.4 1998 en het verslag SAVVN, brief DPC/JP-260/98 dd. 6.7 1998
Voortgangsrapportage over het UNDCP-project in Afganistan
Informatie over de inhoud van het Global Plan en het standpunt van de regering dienaangaande
De nota «Productie en consumptie; twee zijden van het drugsprobleem in ontwikkelingslanden» zal regelmatig worden getoetst aan het drugsbeleid in het algemeen.
25 658 nr. 1 t/m 3
25 658 nr. 1 t/m 3
25 658 nr. 1 t/m 3
Opgenomen in verslag reis Minister Pronk, brief HH-1183/98 dd. 28 april 1998
Behandeld in brief DPC/JP-159/98 dd. 6 april 1998
Wordt uitgevoerd
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
De in de nota aangegeven besluiten zullen worden geïmplementeerd in de uitvoering van het beleid m.b.t. ontwikkelingssamenwerking. Dit geldt met name voor activiteiten die aansluiten bij de beleidsdoelstellingen m.b.t. basis sociale voorzieningen
25 658 nr. 1 t/m 3
In behandeling
Notitie over de relatie op handelspolitiek vlak tussen Lome en LGO
25 762 nr. 3
Behandeld in brief DIE/AB-227/98 van 6 maart 1998
Informatie over het financieringssysteem van de OVSE met cijfermateriaal over de kosten van met OVSE missies vergelijkbare veld-activiteiten van andere organisaties
25 819 nr. 3
Behandeld in brief DVB/VD-112/98 dd. 24.3.1998
Lastenverdeling tussen de lidstaten van de Europese Unie in de opvang van asielzoekers
19 637 nr. 342
Behandeld in brief DPC/AM-143/98 dd. 8.4.1998
Eventueel nieuw ambtsbericht over Algerije. Huidig ambtsbericht dateert van 1996. 21 501-02 nr. 245
In behandeling
Vragen over Tibet, Dem. Rep. Congo en Cambodja
21 501-02 nr. 245
Behandeld in brief DPZ/ 154/98 dd. 20.3.1998
Informatie over de amnestieregeling in Marokko
Hand. II nr. 32
Behandeld in brief DIE/AB-290/98 dd. 17.3.1998
Stand van zaken ontwerp-bilaterale verdrag iz. familierechtelijke betrekkingen
Hand. II nr. 32
Interdepartementaal overleg gaande
Uitblijven reactie EU n.a.v. het politie-optreden bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen (Marokko)
Hand. II nr. 32
In behandeling
Vraag Blaauw of wij WOTS-Verdrag nastreven met Marokko (stand van zaken)
Hand. II nr. 32
Behandeld in brief DIE/AB-290/98 dd. 17.3.1998
I.v.m. huidige situatie in Congo en arrestatie van Tshisekedi zal ambassade Kinshasa worden gevraagd, mede gezien de gezondheid van betrokkene, mogelijkheden te onderzoeken voor bezoek aan hem.
Hand. I nr. 21
Aan verzoek is voldaan
Defensie zal worden verzocht Nederlandse verkoop van overtollige kleine wapens niet langer te koop aan te bieden.
Hand. I nr. 21
Is met Defensie besproken
Fiscale aftrekbaarheid van milieuprojecten
Hand. I nr. 21
Overleg met Financiën over een mogelijke regelingnog gaande.
Vernietiging ipv verkoop van overtollige kleine wapens
Hand. I nr. 21
Overleg met Defensie
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken
De CdP Kinshasa zal verzocht worden de mogelijkheden na te gaan of een bezoek aan Tshise-kedi mogelijk is en of partners van de EU zich bij een dergelijk intiatief aansluiten. CdP zal in contacten met Kongoleze regering Tshiesekedi aan de orde stellen
Hand. I nr. 21
Is aan voldaan.
In de komende periode zal worden gezocht naar financiering voor steun aan inheemse (minderheids)groepen zoals in Guatamala en Roemenië.
Hand. I nr. 21
In behandeling
Mogelijke geografische beperkingen voor NAVO vredesoperaties
Hand. I nr. 22
Behandeld in brief DVB-184/98 dd. 7 april 1998
Overzicht verstrekken van de hulp aan het Grote Meren gebied in Afrika
25 098 nr. 13
Behandeld in brief DAF/MA-414/98 dd. 25 juni 1998
Rwanda. Overzicht Nederlandse hulpinspanningen
25 098 nr. 13
Behandeld in brief DAF/MA-414/98 dd. 25 juni 1998
Brief over de herijking; werking van de matrix en de relatie met EZ
31-03-1998 TK, AO Herijking
Brief Alg. Leiding dd. 6 april 1998
Verzoek tot honoreren van subsidie-aanvraag van Holland Festival van f 80 000,– op jaarbasis uit HGIS-cultuurmiddelen.
Hand. II nr. 49
De motie wordt uitgevoerd.
Deelname van NGO’s in Nederlandse delegatie naar SAVVN inzake drugs, juni 1998
25 600 V nr. 84
Behandeld in brief DVN/JS-0820/98 dd. 29.5.1998
Vergelijkend onderzoek bij EU partners m.b.t. zorg voor gedetineerden in het buitenland.
24-06-1998 TK AO gedetineerdenzorg
Overzicht toegezonden met brief DPC/CM dd. 14.7.1998
Inschakeling van een piket advocaat
24-06-1998 TK AO gedetineerdenzorg
Interdepartementaal overleg gaande
Schriftelijke reactie op brieven van de Stichting Epafras
24-06-1998 TK AO gedetineerdenzorg
Behandeld per brief DPC/CM dd. 13.7.1998
Overleg SoZaWe en VNG over vergoeding reiskosten voor familieleden van gedetineerden
24-06-1998 TK AO gedetineerdenzorg
In behandeling
Intensiveren gedetineerdenzorg door aantal maatregelen, waarvoor f 2 miljoen beschikbaar komt
24-06-1998 TK AO gedetineerdenzorg
In behandeling
Notitie over de problemen m.b.t. de erkenning van diploma’s in de EU.
25-06-1998 TK, AO, Interne Markt Raad
In behandeling
Notitie over de etikettering van bepaalde met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen
3-07-1998 TK, AO Interne Markt Raad
In behandeling
BIJLAGE4 DEBIJLAGE INZAKE CIRCULAIRES
De hieronder vermelde circulaires hebben betrekking op de afgifte/ verlening van reisdocumenten. De voorwaarden voor deze afgifte/ verlening zijn neergelegd in onderstaande regelgeving van de Minister van Binnenlandse Zaken.
– De Paspoort Uitvoeringsregeling Buitenland 1995, laatstelijk gewijzigd bij AmvB van 8 december 1997. Deze regeling is gebaseerd op de Rijkswet van 26 september 1991 houdende het stellen van regelen betreffende de verstrekking van reisdocumenten, laatstelijk gewijzigd bij Rijkswet van 20 januari 1994, Stbl. 78 en Rijkswet van 6 november 1997, Stbl. 511.
– De tarieven voor de rijksleges voor reisdocumenten zijn opgenomen in het Besluit Paspoortgelden, laatstelijk gewijzigd bij AmvB van 5 september 1997, Stbl 456 in werking getreden op 1 januari 1998.
BIJLAGE5 DEBIJLAGE INZAKE AANBEVELINGEN NATIONALE
OMBUDSMAN
Over 1997 zijn de hieronder vermelde aanbevelingen van de Nationale ombudsman uitgebracht ten aanzien van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
In rapport 97/24 gaf de Nationale ombudsman de aanbeveling de goede ontvangst en verwerking van berichten ten aanzien van de behandeling van visumaanvragen zoveel mogelijk te waarborgen. Naar aanleiding van de daarop volgende correspondentie tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Nationale ombudsman, is de Nationale ombudsman tot de conclusie gekomen dat de goede ontvangst en verwerking van berichten ten aanzien van de behandeling van visumaanvragen voorzover – technisch – mogelijk, door de Minister van Buitenlandse Zaken is verzekerd.
In rapport 97/24 heeft de No tevens aanbevolen na te gaan in hoeverre de gang van zaken voor verzoekster had geleid tot schade die wellicht in aanmerking behoorde te komen voor vergoeding.
In rapport 97/255 gaf de Nationale ombudsman de aanbeveling om in voorkomende gevallen personen die daar belang bij hebben te informeren over de mogelijkheden om informatie te krijgen uit openbare registers uit het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea. Deze aanbeveling is door de Minister van Buitenlandse Zaken overgenomen.
BIJLAGE 6
DE SUBSIDIEBIJLAGE
art.nr. begrotings- doelstelling bedrag (kas; x f 1 000)
doelgroep ex ante geëvalueerd (ja/nee)
datum en aard horizon- naleving laatste ex-post eva- bepaling subsidie- luatie (incl. titel)
(ja/nee, voorwaarden indien ja, valt onder jaar) accountants- verklaring ontvanger?
Doelbijdragen 06.06
1998 117 incidentele bijdragen projecten/
1999 117 aan projecten/ instellingen voor instellingen voor activi- activiteiten teiten die passen in het betreffende het
BuZa-beleid BuZa-beleid eind 1998
ja
(einddatum varieert per doelbijdrag
Carnegie Stich- 06.06 ting
1998 6 043 instandhouding Vredes- zie doelstelling ja
1999 6 043 paleis en bibliotheek februari 1992 ja subsidiebeheer/ eind 1998 M&O-beleid, eneind «Onderzoek eerste 2000 voor spoor geïntegreerd de biblio-subsidiebeleid bij theek het Ministerie van subsidie Buitenlandse Zaken»
VN-Jongeren
06.06
1998 1999
41 participatie jongeren in jongeren 41 de Verenigde Naties februari 1992 subsidiebeheer/ M&O-beleid, «Onderzoek eerste spoor geïntegreerd subsidiebeleid bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken»
ja eind 1998
Europees Insti- 06.06 tuut voor Bestuurskunde (EIB)
1998 500 Buitenlandse Zaken draagt bij in de kosten van de OC&W subsidie aan deze organisaties. Zie voor de
1999 500 overige informatie de OC&W begroting
Europese 06.06 1998 384 binnen Nederland voor- politici, beleids- ja Beweging 1999 374 lichtingenbewustwor- makers, weten-Nederland ding stimuleren t.a.v. schappers, (EBN) EuropaendeEuropese gewoon publiek eenwording/platform en onderwijsin-voor discussie tussen stellingen politici, beleidsmakers en wetenschappers eind 1998
ja eind 2000 ja
Instituut Clin- 06.06 1998 4 359 bijdragen aan verdie- particulieren en ja gendael 1999 4359 pingenverbreding van organisaties de kennis omtrent en de meningsvorming over internationale vraagstukken en het buitenlands en veiligheidsbeleid van Nederland eind 1998
Stichting Atlan- 06.06 tische
1998 620 medefinanciering van journalisten,
1999 620 activiteiten m.b.t. onderwijs en vredes- en veiligheids- gerichte publieksvraagstukken in Atlan- voorlichting tisch verband ja
eind 1998
Stichting Jason 06.06
1998 33 het geven van even- studenten en
1999 17 wichtige informatie over jongeren- internationale vraag- organisaties stukken eind 1998
naam nee
nee nee
nee nee
ja nee
nee nee
ja nee
nee art.nr. begrotings- doelstelling bedrag (kas; x f 1 000)
doelgroep
ex ante |
datum en aard |
horizon- |
naleving |
geëvalu- |
laatste ex-post eva- |
bepaling |
subsidie- |
eerd |
luatie (incl. titel) |
(ja/nee, |
voorwaarden |
(ja/nee) |
indien ja, |
valt onder |
|
jaar) |
accountantsverklaring ontvanger? |
Staats- |
06.06 |
1998 |
commissie voor |
1999 |
|
Internationaal |
||
Privaatrecht |
||
Gebiedsbestuur |
06.06 |
1998 |
ALW (Aard- en |
1999 |
|
Leven Weten- |
||
schappen, |
||
voorheen GOA) |
127 bevordering codificatie Haagse conferen- nee 130 internationaal privaat- tie voor Interna-recht tionaal privaatrecht
200 coördinatie Nederlands medewerkers en ja
200 Antatisch onderzoek onderzoekers
t.b.v. handhaving Con- Stichting GOA sultatieve status Nederland februari 1992 subsidiebeheer/ M&O-beleid, «Onderzoek eerste spoor geïntegreerd subsidiebeleid bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken»
ja eind 2001 nee
Nederlandse |
06.06 |
1998 |
75 |
tijdelijke ondersteuning |
Nederlandse |
nee |
nee |
Rode Kruis |
1999 |
75 |
Nederlandse Rode Kruis |
Rode Kruis |
|||
Helsinki Comité |
09.01 |
1998 |
50 |
publikatie kwartaalblad |
beleidsmakers |
nee |
nee |
1999 |
50 |
Helsinki Comité |
medewerkers NGO’s, journalisten en onderzoekers |
||||
Natuur- en |
12.03 |
1998 |
2000 |
medefinanciering van |
basis-, beroeps- |
nee |
maart 1997 |
Milieu Educatie |
1999 |
2000 |
interdepartementaal |
en voortgezet |
procesevaluatie, |
||
(NME) |
meerjarenprogramma |
landbouwonderwijs en buitenschoolse activiteiten |
«Evaluatie NME extra impuls: eerste jaarrapport 1996– 1997» |
ja eind 1999 nee ja eind 1998 nee ja eind 1999 nee
Secretariaat 13.02
Women’s Global Network for Reproductieve Rights
Vrouwenberaad 13.02 Ontwikkelingssamenwerking
1998 200 wereldwijd netwerk met aangesloten
1999 400 als doel reproduktieve organisaties,
rechten van vrouwen beleidsmakers,
onder de aandacht te politici brengen
1998 166 vrouwennetwerk op het aangesloten
1999 166 terrein van OS dat organisaties,
bijdrage levert aan ver- beleidsmakers,
andering in machtsver- politici houding tussen vrouwen en mannen november 1995 ja eind 1999 nee doelmatigheid doeltreffendheid «Eva-luation of Women’s Global Network for Reproductive Rights»
maart 1994 jaeind 2000 nee doelmatigheid doeltreffendheid «Omzien en vooruitblik ’91–’94»
Mede-financieringsprogramma (MFP)
13.05 1998588 200 medefinanciering van particuliere orga- nee 1999637 200 programma’s Bilance, nisaties in ont-Hivos Icco en Novib wikkelingslanden continu (zie evaluatieprogrammering) doelmatigheid doeltreffendheid
Uitzending van 13.05 vak- en ontwikkelingsdeskundigen van particuliere organisatie (pso)
1998 36 800 personele samenwer- particuliere orga- nee
1999 36 800 king en vacature- nisaties in ont- vervulling van posten wikkelingslanden waar gekwalificeerd lokaal kader niet beschikbaar is juli 1997 doelmatigheid doeltreffendheid «Evaluatie van het programma van de Vereniging voor Personele Samenwerking met ontwikkelingslanden (PSO)»
naam nee
nee nee
ja ja
nee nee
nee nee
art.nr. begrotings- doelstelling bedrag (kas; x f 1 000)
doelgroep exante datumenaard horizon- geëvalu- laatste ex-post eva- bepaling eerd luatie (incl. titel) (ja/nee,
(ja/nee) indien ja,
jaar)
naleving subsidievoorwaarden valt onder accountantsverklaring ontvanger?
Vakbondsmede- 13.05 1998 23 000 medefinanciering van vakbonds- nee financierings- 199923000 programma’s organisaties in programma ontwikkelings- landen augustus 1997 doelmatigheid doeltreffendheid, «Beleidsevaluatie van het CNV programma in Afrika: Vakbondspartners in ontwikkelingssamenwerking»
Voedselzekerheid en voedings-verbeteringsprogramma (VPO)
13.05 1998 30 000 Medefinanciering van particuliere orga- nee april 1997
1999 30 000 programma’s Mensen in nisaties in ont- doelmatigheid
Nood Stichting Oecu- wikkelingslanden «Beyond food pro- menische Hulp, Novib duction»
Gemeentelijke 13.06 1998 12000 stimuleren van activitei- gemeenten en en plaatselijke 1999 12000 ten op OS-terrein plaatselijke activiteiten groepeninont- wikkelingslanden oktober 1997 doelmatigheid doeltreffendheid, «Evaluatie Programma Gemeentelijke samenwerking met Ontwikkelingslanden» en juni 1997 doelmatigheid doeltreffendheid «Kleine stappen vooruit: evaluatie van het Kleine Plaatselijke Activiteiten Programma»
Mede- |
14.01 |
1998 45 000 |
duurzame capaciteits- |
instellingen van |
nee |
februari 1997 |
|
financierings- |
1999 45 000 |
versterking van hoger |
hoger onderwijs |
subsidiebeheer/ |
|||
programma |
onderwijs in ontwikke- |
in ontwikkelings- |
regelgeving «Eva- |
||||
hoger onderwijs |
lingslanden |
landen |
luatie MHO over- |
||||
(MHO) |
eenkomst tussen DGIS en de NUFFIC» |
||||||
Koninklijk Insti- |
14.03 |
1998 33 575 |
bijdrage t.b.v. |
particuliere orga- |
ja |
eind 1998 |
|
tuut voor de |
1999 33 575 |
OS-relevante activiteiten |
nisaties en over- |
||||
Tropen (KIT) |
heden in ontwikkelingslanden |
||||||
Radio Neder- |
14.03 |
1998 |
2 358 |
bijdrage t.b.v. |
beroepskrachten |
ja |
eind 1998 |
land Training |
1999 |
2 423 |
OS-relevante |
uit ontwikkelings- |
|||
Centre (RNTC) |
opleidingsactiviteiten |
landen |
|||||
NUFFIC tbv |
14.04 |
1998 |
250 |
ondersteuning van de |
zie doelstelling |
ja |
februari 1992 |
RAWOO- |
1999 |
250 |
werkzaamheden van de |
subsidiebeheer/ |
|||
secretariaat |
Raad voor het Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van Ontwikkelingssamenwerking |
M&O-beleid, «Onderzoek eerste spoor geïntegreerd subsidiebeleid bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken» |
ja eind 2001 ja ja eind 2001 nee ja eind 2001 nee
Huisvestings- 14 07 kosten IHE, IRC, IHS en ITC
1998 1 106 Buitenlandse Zaken draagt bij in de kosten van de OC&W subsidie aan deze organisaties. Zie voor de
1999 1 106 overige informatie de OC&W begroting.
naam nee
nee nee
nee nee
nee nee
nee nee
art.nr. begrotings- doelstelling bedrag (kas; x f 1 000)
doelgroep ex ante geëvalueerd (ja/nee)
datum en aard horizon- laatste ex-post eva- bepaling luatie (incl. titel)
(ja/nee, indien ja, jaar)
naleving subsidievoorwaarden valt onder accountantsverklaring ontvanger?
Nationale Com- 16.02 1998 20 000 voorlichting, bewust- landelijke organi- nee missie voor 1999 20 000 wording en advisering saties, media, Internationale inzakeOS solidariteits-
Samenwerking groepen, onder- en Duurzame wijsenplaatse-
Ontwikkeling lijkeenregionale
(NCDO) organisaties juni 1997 doelmatigheid doeltreffendheid, «Evaluatie VBO-programma NCDO 1994–1998»
Nee
Nee
Doelbijdragen 16.03
1998 6 000 financiering van éénma- individuen en
1999 6 000 lige beleidsinnovatieve organisaties in activiteiten op het ontwikkelingsterrein vanOS landen ja (einddatum varieert per doel-bijdrage
Stichting Habitat Platform
P.U.M.
18.01 1998 1 010 Buitenlandse Zaken draagt bij in de kosten van de VROM subsidie aan deze organisaties. Zie voor de 1999 1 010 overige informatie de VROM begroting.
18.06 1998 13 500 het uitzenden van 1999 13 500 (gepensioneerde)
managers ter tijdelijke ondersteuning van bedrijven in ontwikkelingslanden bedrijven in ont- nee wikkelingslanden september 1996 doelmatigheid doeltreffendheid, «Evaluation of the Netherlands Management Coorpera-tion Programma for Developing Countries (NMCP) 1991– 1995»
ja eind 2001 ja
Volledigheid subsidiebijlage
Naar aanleiding van de invoering van de Algemene Wet Bestuursrecht en de concept-BZ-kaderwet subsidies is Buitenlandse Zaken gestart met een inventarisatie van alle BZ-subsidies. Gelet op de omvang en de diversiteit van de tot op heden geïnventariseerde subsidies en het feit dat de inventarisatie nog niet is afgerond, is bij het opstellen van deze subsidiebijlage niet gestreefd naar volledigheid. Deze subsidiebijlage is grotendeels gebaseerd op de subsidiebijlage bij de begroting 1998. Aan de hand van de afgeronde inventarisatie zal voor de begroting 2000 een compleet subsidie-overzicht worden geproduceerd.
Juridisch kader subsidies
Op 1 januari 1998 is de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Artikel 4:23 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op basis van een wettelijk voorschrift. Ter uitvoering van dit vereiste is er op dit moment een Kaderwet subsidies Buitenlandse Zaken in voorbereiding. De ontwerp-Kaderwet is reeds ter advisering aan de Raad van State toegezonden. Tevens worden op dit moment amvb’s en ministeriële regelingen voorbereid waarin het juridisch kader voor de specifieke subsidieprogramma’s zal worden vastgelegd. Het streven is er op gericht om zowel de Kaderwet als de amvb’s en ministeriële regelingen per 1 januari 1999 van kracht te laten worden.
Op grond van overgangsbepalingen is artikel 4:23, eerste lid van de Awb gedurende vier jaren na de inwerkingtreding van de derde tranche niet van toepassing op subsidies gelijksoortig aan die welke door het betrokken bestuursorgaan reeds voor de inwerkingtreding van deze wet naam nee
nee nee
overeenkomstig bekendgemaakt beleid werd verstrekt. Totdat het wettelijk kader, dat op grond van de Awb vereist is, gereed is zal de subsidiëring door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geschieden op basis van de thans bekend gemaakte beleidsregels.
BIJLAGE 7
1 Tevens zijn geen activiteiten opgenomen die de evaluatie van het vergunning-instrument betreffen. De reden hiervan is dat Buitenlandse Zaken geen vergunningen verstrekt. Tenzij anders aangegeven besteden de genoemde evaluaties geen specifieke aandacht aan eventuele aspecten van misbruik of oneigenlijk gebruik (M&O-aspec-ten).
2 Bij de genoemde IOB-evaluaties maakten ook lopende activiteiten deel uit van de evaluatie.
DE BIJLAGE INZAKE EVALUATIEONDERZOEK
EVALUATIEPROGRAMMA 1997–2003
Op het terrein van Buitenlandse Zaken (inclusief Ontwikkelingssamenwerking) wordt een groot aantal evaluaties verricht. In deze bijlage zijn alleen evaluaties opgenomen die door of in opdracht, c.q. op initiatief van Buitenlandse Zaken zijn verricht. Evaluaties die door, c.q. op initiatief van anderen (zoals wetenschappelijke instellingen, adviesorganen, de Algemene Rekenkamer, Medefinancieringsorganisaties, etc.) zijn verricht, zijn niet opgenomen.1 De hierna genoemde evaluaties dragen, tenzij anders aangegeven, hoofdzakelijk een ex post karakter. De opgenomen evaluaties op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking hebben een projectoverstijgend karakter. Naast deze evaluaties worden bovendien evaluaties verricht van afzonderlijke ontwikkelingsprojecten. Van ieder project vindt ex ante een zorgvuldige toetsing plaats. Voorts worden projecten met een financieel belang van meer dan NLG 5 miljoen en met een looptijd van meer dan 7 jaar, tussentijds, na 7 jaar, geëvalueerd. Projecten met een financieel belang van meer dan NLG 3 miljoen worden na afloop geëvalueerd.
I. AFGERONDE EVALUATIES (1997–1998)
I.1 In 1998 gepubliceerde IOB-evaluaties2
Evaluatie van de Nederlandse hulp aan Bangladesh
De landenevaluatie had tot doel de totale bilaterale hulprelatie tussen Nederland en Bangladesh te evalueren teneinde een totaalbeeld te verkrijgen van de beleidsmatigheid, efficiëntie, effectiviteit en duurzaamheid van de hulp. De hulp aan Bangladesh bestaat uit een serie van activiteiten die voor deze evaluatie zijn gegroepeerd in projecten resp. sectoren. Evaluatie maakt deel uit van de meerjarige IOB-evaluatieprogrammering. Periode: 1971–1996, met nadruk op de laatste 10 jaar.
Belangrijkste resultaten/conclusies
De studie heeft geresulteerd in twee rapporten:
-
1.Bangladesh, Evaluation of the Netherlands Development Programme with Bangladesh, 1972–1996, maart 1998.
-
2.Evaluation of Netherlands-funded NGOs in Bangladesh, maart 1998.
Resultaten:Een belangrijk deel van de hulp heeft bijgedragen aan de economische en sociale ontwikkeling van Bangladesh. De kunstmesthulp en de steun aan waterbeheer en landbouw (zaadverbetering en gewasdiversificatie) hebben bijgedragen aan een structurele verbetering van de voedselproductie. De voedselzekerheid is verder verbeterd door logistieke projecten zoals de bouw van opslagplaatsen en transportmiddelen. Project- en programmahulp aan diverse industrieën heeft aanvankelijk geholpen om de basis voor economische groei en werkgelegenheid te verstevigen. Toen evenwel bleek dat de staatsondernemingen in de textielsector weinig levensvatbaar waren, werd de steun niettemin nog enkele jaren voortgezet. De steun aan de winning van aardgas en -producten was een effectieve bijdrage aan de ontwikkeling van economische activiteit, zoals de lokale productie van kunstmest. De Nederlandse pogingen om institutionele en sociale doelstellingen te realiseren in de context van overwegend technische projecten is op enkele uitzonderingen na niet gelukt. Aan het eind van de jaren tachtig begon de focus van de Nederlandse hulp te verschuiven naar sociale sectoren en NGO’s, terwijl de steun aan de watersector werd voortgezet. De steun aan onderwijs, gezondheid en diverse NGO’s bleek een effectieve manier om de armen, en vooral ook vrouwen en meisjes, direct te bereiken. Echter ook hier worden weinig successen geboekt op institutioneel gebied, hetgeen vooralsnog de duurzaamheid van de interventies negatief beïnvloedt.
Beleidsconclusies:Tijdens zijn bezoek aan Bangladesh in juli 1997 heeft de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aangegeven het programma volledig te willen concentreren op onderwijs, gezondheid en waterbeheer (inclusief drinkwater). In de op 20 april 1998 naar Kamer toegegane beleidsreactie geeft de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan dat deze keuze voortkomt uit de omvang van de armoede in Bangladesh alsmede de nijpende demografische situatie. De steun aan de watersector wordt gecontinueerd op basis van de evaluatieresultaten en de specifieke expertise die Nederland aan Bangladesh te bieden heeft. Aandacht voor institutionele versterking blijft bestaan opdat op termijn overgegaan kan worden op sectorale budgetsteun. De keuze voor bovengenoemde sectoren impliceert een afbouw van de overigens effectieve Nederlandse steun aan de landbouw, kleinschalige kredietverlening via NGO’s en rurale elektrificatie.
Vervolgacties:Kunnen pas worden bepaald na bespreking beleidsreactie in Parlement.
I.2 Overige in 1997 en 1998 afgeronde evaluaties
Toverrijst. Een beleidshistorische analyse van een irrigatieproject in Noord-Senegal
Doel was lering te trekken uit geschiedenis van het project m.b.t. het institutioneel geheugen van de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking en de kwaliteit van probleemanalyse bij OS-activiteiten. Daarnaast beoogde de studie verklaring te vinden voor de vele problemen die in het project pas na lange tijd in volle omvang aan het licht gekomen waren. Was interne studie, besluit genomen door de regiodirectie (DAF) i.o.m. Ambassade Dakar. Periode: ca. 1976–1996.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Toverrijst. Een beleidshistorische analyse van een irrigatieproject in Noord-Senegal», september 1997, Den Haag.
Resultaten:Het rapport «Toverrijst» bestaat uit een beleidshistorische analyse van een irrigatieproject in Kaskas, Noord-Senegal. Binnen de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking verschoof de aandacht van armoedebestrijding en voedselzekerheid in de jaren zeventig naar economische rentabiliteit en duurzaamheid in de jaren negentig. Deze accentverschuiving komt ook in het project tot uiting: in de loop der jaren werd meer aandacht geschonken aan de economische rentabiliteit, het beheer van irrigatiestelsels door boeren, landbouwvoorlichting, institutionele ontwikkeling, vrouwen en ontwikkeling en onderwijs. Maar een breed ruraal ontwikkelingsproject kwam niet van de grond. Het project bleef in de praktijk sectoraal van karakter, in hoofdzaak gericht op de aanleg van irrigatiestelsels.
De resultaten van het project stemmen niet tot tevredenheid: het aantal aangelegde stelsels bleef ver achter bij de oorspronkelijke doelen, de stelsels werden nooit intensief gebruikt, het beheer en gebruik liep al vanaf de tweede helft van de jaren tachtig terug. Ook de overdracht van het project naar lokale boerenorganisaties verliep moeizaam.
In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de probleemanalyse al te wensen overliet. Daarnaast heeft men te weinig aandacht besteed aan zaken als effectiviteit, duurzaamheid, relevantie en overdracht.
Beleidsconclusies:Probleemanalyse vooraf essentieel. Daarbij nadrukkelijk ook kosten-baten-analyse maken. Beter lering trekken uit evaluaties. Monitoring sterk verbeteren. Harde beslissingen durven nemen.
Vervolgactie:Rapport is meegenomen bij herformulering project.
Proefevaluatie Matra-programma
Door een stagiaire zijn kort enkele projecten geëvalueerd om duidelijkheid te verkrijgen over (effectiviteit van) gebruikte methodieken en procedures. De proefevaluatie vond plaats ter voorbereiding op algehele Matra evaluatie per 1998/1999 door IOB. Periode: 1994–1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Matra, bouwen aan democratie; een evaluatie van twee projecten, uitgevoerd in Hongarije en Letland», Intern verslag, Min. Buitenlandse Zaken, juli 1997.
Resultaten:De projecten zijn in grote lijnen uitgevoerd conform de procedures. Veranderingen in lokale omstandigheden dicteren regelmatig bijstelling van doelstellingen. Voorts is ervaring opgedaan met begeleiding en feed-back van evaluatoren
Beleidsconclusies:Voorlopig geen, was immers voorbereiding grotere evaluatie
Vervolgacties:Projectintern: nauwer toezicht op indiener/uitvoerder; controle op projectmatige criteria – indien nodig tegemoetkomen aan gewijzigde omstandigheden. Projectoverstijgend: voorlopig geen, in verband met nog komende grotere evaluatie. Programma: aansturing, afrondingsformaliteiten.
Evaluatie van het programma van BILANCE, ICCO en NOVIB in het kader van het Medefinancieringsprogramma over institutionele ontwikkeling in Brazilië
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Bilance, Icco en Novib en hun partnerorganisaties t.a.v. institutionele ontwikkeling in Brazilië. Een centrale vraag in het onderzoek was in hoeverre Bilance, Icco en Novib en hun partners in Brazilië d.m.v. hun activiteiten op het gebied van institutionele ontwikkeling relaties kunnen ontwikkelen tussen diverse actoren in de Braziliaanse maatschappij die bijdragen aan het bereiken van duurzame ontwikkeling voor de doelgroepen en het versterken van de civil society op grotere schaal. Daarnaast dienen aanbevelingen te worden geformuleerd om zonodig het beleid van de betrokken organisaties bij te stellen. Programma-evaluatie nr 68 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1989–1996.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «NGOs and Institutional Development; The Dutch Co-financing Programme in Brazil, Bilance/Icco/Novib-DGIS Programma Evaluation 68», Den Haag september 1997.
Resultaten:Harde bewijzen voor de verbetering van de positie van de doelgroepen d.m.v. de activiteiten van de MFO’s en hun partners op het terrein van institutionele ontwikkeling kunnen middels deze evaluatie niet worden gegeven, aangezien meerdere factoren buiten de activiteiten om, hierop van invloed zijn. Indirecte informatie over impact van de activiteiten van de MFO’s en hun partners toont dat de positie van de doelgroepen is verbeterd inzake institutionele ontwikkeling, vermindering van uitsluiting en verbetering van levensomstandigheden. De resultaten van de activiteiten van de MFO’s en hun partners betreffende de ontwikkeling van relaties tussen diverse actoren in de Braziliaanse maatschappij, teneinde bij te dragen aan duurzame ontwikkeling voor de doelgroepen, zijn beperkt doch goed te noemen tegen de achtergrond van de Braziliaanse context. De civil society is versterkt door het bestaan van partneren doelgroepenorganisaties en hun onderlinge netwerken. Synergie resulteert uit de samenwerking tussen de staat en civil society.
Beleidsaanbevelingen:Een kernaanbeveling van de evaluatie is dat MFO’s en hun partners in hun beleid meer aandacht dienen te schenken aan het versterken van «popular movements» als «instrument of class power» ter vermindering van uitsluiting en ongelijkheid in de Braziliaanse maatschappij. Tevens dient samenwerking tussen de staat en civil society in het kader van institutionele ontwikkeling te worden bevorderd. De MFO’s dienen effectiever de visies van hun partners te integreren bij hun beleidsvorming. Partners dienen onderling meer samen te werken en hun activiteiten meer zichtbaar te maken in Brazilië.
Vervolgacties:Het ministerie heeft Bilance, Icco en Novib gevraagd om in de jaarrapportage over 1997 een beeld te geven van de maatregelen die de organisaties hebben genomen om de aanbevelingen van deze evaluatie uit te voeren. Tevens dienen de organisaties in juli 1998 elk een afzonderlijk verslag aan te leveren bij het DGIS over de voorgenomen praktische toepassing van de conclusies en aanbevelingen van de evaluatie. Een tweede onderdeel van de follow up zal een bijeenkomst zijn in najaar 1998 over impactmeting en performance indicators inzake NGOs en Institutionele Ontwikkeling in samenwerking met de themadeskundige Institutionele Ontwikkeling van NEDA en met IOB.
Evaluatie van het programma van Icco met betrekking tot verzelfstandiging van doelgroepen in India
Het doel is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Icco en haar partnerorganisaties t.a.v. verzelfstandiging van doelgroepen in India. Als basis voor het onderzoek dient de vraag in hoeverre Icco en haar partners adequaat zijn ingesprongen op deze doelstelling van het Medefinancieringsprogramma. Aanbevelingen zijn geformuleerd om het beleid van Icco bij te stellen. Het betreft een programma-evaluatie in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma (nr 73). Periode: 1990–1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Promoting self-reliance of the rural poor in India – Programme Evaluation Icco ISSAS», Den Haag, december 1997.
Resultaten:Geen van de betrokken instanties – donoren, ngo’s en de doelgroep zelf – hadden een duidelijk en operationeel concept van selfreliance. – De betrokken organisaties denken eerder in noties als groei naar
verzelfstandigingof stadia van groeimaar maken deze noties niet specifiek.
– Geen van de betrokken organisaties beschikt over een uitgewerkte beleids- of interventiestrategie ten aanzien van verzelfstandiging.
– Het beleid ten aanzien van verzelfstandiging staat wel ter discussie maar de discussie geschiedt niet systematisch, er zijn geen gemeenschappelijke uitgangspunten of ijkpunten vastgelegd in een monitoring- en evaluatiesysteem.
– Weinig partners zijn tot nu toe in staat geweest om een verzelfstandigingsbeleid op te zetten gezien de beperkte uitvoering van het decentralisatiebeleid in India.
Beleidsaanbevelingen:Icco zal het beleid ten aanzien van verzelfstandiging van doelgroepen verder moeten uitwerken, de definitie zien toe te passen en het instrumentarium aan te passen. De NGO-partners zullen het beleid en de strategieën ook moeten aanpassen en in overleg met de doelgroepen moeten bekijken in hoeverre de scenarios voor implementatie vorm gegeven worden. Zowel NGO’s als doelgroeporganisaties moeten self reliance duidelijker als doel van beleid en implementatie stellen.
Vervolgacties:Icco stelt de resultaten van de evaluatie aan de orde bij de partners in India en bestudeert in hoeverre het analysemodel van de evaluatie ook in andere landen kan worden toegepast. Ook andere Medefinancieringsorganisaties zullen gebruik maken van deze evaluatie-opzet. Icco zal in het jaarverslag terugkomen op de doorwerking van deze evaluatie op het beleid en de operationalisering daarvan in India.
SNV Ghana Country Programme Review
Doel van de evaluatie: leren van ervaringen van de afgelopen jaren, met het oog op de formulering van een nieuw landenbeleidsplan. Aandacht voor consistentie, relevantie, coherentie, effectiviteit, efficiëntie en duurzaamheid van het programma. Het betreft een eigen initiatief van SNV om meer inzicht te verwerven in de operationalisering van het beleid in Ghana met het oog op toekomstige beleidsformulering. Periode: 1992–1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «SNV Ghana Country Programme; Report of the country programma review team.» Oktober 1997, Amsterdam.
Resultaten:Een van de sterke punten van het totale programma is de oriëntatie op het grass roots niveau. De relevantie voor de doelgroepen is aanzienlijk. Positieve resultaten m.b.t. bewustwording, skill development, toegenomen capaciteit tot het leggen van claims, sociale empowerment, met name onder vrouwen. Minder overtuigend: resultaten m.b.t. economische empowerment en armoedebestrijding; dit wordt deels verklaard door de benadering, waarin weinig nadruk lag op activiteiten zoals gezondheidszorg en onderwijs. De keuze van regio’s is verdedigbaar. De keuze van sectoren/thema’s door SNV is relevant. De selectiecriteria waren adequaat, maar in de implementatie bleek de samenwerking met overheden niet erg succesvol; samenwerking met NGO’s was vruchtbaarder. Keuze van doelgroepen: in lijn met het SNV beleid. Bereikte resultaten (realisering doelstellingen) in vergelijking met planning: in sommige gevallen heel hoog in andere gevallen laag. De activiteiten waren in het algemeen in lijn met het voorgenomen SNV beleid. Coherentie kan beter. Het PME systeem zit redelijk in elkaar, maar vereist versterking. Efficiëntie/effectiviteit is tamelijk goed. De duurzaamheid van de sociale empowerment is aannemelijk.
Beleidsconclusies:SNV deelt de conclusies uit het revue rapport: het programma in Ghana is relevant; er moet worden voortgebouwd op de sterke punten en aan zwakheden moet aandacht besteed worden.
Vervolgacties:SNV Ghana zet haar huidige strategie voort, maar meer aandacht zal geschonken worden aan zaken zoals interne coherentie van sub-programma’s, beleid t.a.v. basis voorzieningen, integratie van milieuaspecten op projectniveau en de aard van de huidige partnerrelaties. Duurzame streekontwikkeling, local governance en gender krijgen hoge prioriteit. Het nieuwe landenbeleidsplan 1998–2000 zal nauw aansluiten bij de uitgangspunten van het SNV Bedrijfsplan.
SNV Country Programme Review Philippines
Doel van de review: assessment van het landenprogramma Filippijnen en ondersteuning SNV Filippijnen bij het formuleren van een niew landen-beleidsplan voor 1998–2003. Het betreft een eigen initiatief van SNV met het oog op een assessment van behaalde resultaten in het totale programma in de Filippijnen en om vast te stellen wat de voorwaarden zijn voor het sucsesvol uitvoeren van het programma. Periode: 1994–1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «SNV Country Programme Philippines: Report on Review Mission», June 1997, Manila.
Resultaten:SNV Filippijnen is erin geslaagd te evolueren van een vrijwilligersorganisatie die uitsluitend aktief was op kleine schaal op het micro niveau, tot een meer professionele organisatie die zich op een bredere ontwikkelingscontext orienteert. Het landenbeleidsplan voor de Filippijnen is consistent met het algemene SNV beleid. De aktiviteiten van vrijwel alle programmaonderdelen zijn relevant voor de doelgroepen. De keuze van regio’s en doelgroepen is in lijn met het beleid. Aandacht voor sektoren/thema’s: gender: goed; milieu: sterk; process benadering: wisselend; soms veel, soms matig, soms niet geoperationaliseerd. PME: in het algemeen goed, maar gebrek aan kwantificeerbare elementen op het niveau van doelstellingen. Effektiviteit: goed, maar NGO netwerken funktioneren niet altijd in lijn met missie en doelstellingen. Efficiency: verwachting dat deze zal toenemen. Rol van externe faktoren: verandering in het politieke klimaat heeft een grote impact gehad op de mogelijkheid de doelstellingen van 1994 te implementeren. Anderzijds heeft nieuwe wetgeving ook nieuwe mogelijkheden geboden het SNV programma uit te voeren. Duurzaamheid: de duurzaamheid van een aantal door SNV ondersteunde aktiviteiten hangt af van akties waarop SNV geen direkte invloed kan uitoefenen.
Beleidsconclusies:De conclusies van de review worden onderschreven o.a. ten aanzien van versterking PME systeem en concentratie van activiteiten.
Vervolgacties:Concentratie van SNV aanwezigheid in enkele regio’s middels SIAD programma’s; beëindiging geïsoleerde activiteiten en inzet menskracht. Versterking PME systemen.
Challenge to the future: SNV Country Programme Review Botswana
Doel:assessment van de resultaten van het SNV Botswana programma; vaststellen of de bestaande condities succesvolle implementatie van het SNV programma toelaat; formuleren van aanbevelingen voor een nieuw landenbeleidsplan voor 5 jaar. Kader: eigen initiatief van SNV met het oog op het genereren van informatie over behaalde resultaten en als input voor de formulering van een nieuw 5-jaren landenbeleidsplan voor Botswana. Periode: 1994–1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Challenge to the future; towards coherence and strategy in the SNV Country Programme Botswana». Juni 1997, Wage-ningen.
Resultaten:De keuze van doelgroepen in 1994 is nog steeds relevant. Er is nog een nuttige rol voor SNV te spelen in Botswana. Doelstellingen in het landenbeleidsplan waren onvoldoende expliciet geformuleerd, waardoor er initiële problemen waren in de implementatie. Om deze problemen te ondervangen werd een strategie van pilot projecten ontwikkeld. Dit heeft weerstanden opgeroepen en de gekozen benadering is geen succes geworden. De focus op individuele pilot projecten verhinderde dat er sprake was van coherente programma’s. De relaties tussen SNV en partner organisaties lijken niet erg sterk te zijn.
Een van de programma’s, het Remote Area Core Programma (RAC) toont wel een toename in coherentie en is gender-relevant. Meer zou gedaan kunnen worden aan inkomensgenerering. De strategie om de doelgroepen te bereiken heeft de aandacht getrokken op nationaal en district niveau. Daadwerkelijke implementatie van de activiteiten is echter nog fragiel en dit vereist voortzetting van de ondersteuning. Monitoring en evaluatie zijn zwak. Nuttige relaties ontwikkelden tussen grass roots niveau en district/nationaal niveau.
Beleidsconclusies:Noodzaak tot een aantal aanpassingen in het programma. Beperkter aantal activiteiten met meer cohesie en focus op het westen van het land; phasing out van geïsoleerde activiteiten in het gender programma. Nadruk op repliceerbaarheid en begeleide overdracht. Dit te verwezenlijken in 5–7 jaar. Afslanking van staf.
Vervolgacties:Formulering van een gedetailleerde strategie voor het RAC programma, met speciale aandacht voor de institutionele setting, gender, local governance en duurzame plattelandsontwikkeling. Phasing-out scenario voor het gender programma.
SNV Programma Review in Honduras
Doel:evaluatie van het SNV Programma in Honduras met nadruk op de periode 1992–1997; leveren van inputs voor een nieuw vijfjaren plan (1998–2002). Kader: eigen initiatief van SNV om meer inzicht te verwerven in de operationalisering van het huidige beleid in Honduras met het oog op toekomstige beleidsformulering. Periode: 1992–1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «SNV Programme in Honduras; final report of external review». Leusden, November 1997.
Resultaten:de ontwikkeling van het SNV programma in Honduras is beperkt. Het programma wordt gezien als een serie geïsoleerde activiteiten waaraan een strategische visie en interne coherentie ontbreekt. Het programma heeft weinig impact. Regionale sub-programma’s zijn niet tot stand gekomen, voornamelijk door de institutionele zwakte van de counterparts en hun gebrek aan initiatief. Van de thematische sub-programma’s is het «gender & development»
programma het meest geavanceerd. Belangrijke resultaten werden geboekt in het etniciteit sub-programma, maar integratie van dit thema in andere activiteiten van SNV is zwak. Meer aandacht voor milieu-onderwerpen wordt aanbevolen. De ontwikkeling van de internationale dimensie is onvoldoende.
De sterkte van het programma is de identificatie met de doelgroepen die de steun het meeste nodig hebben, hun empowerment, participatieve processen en de toewijding, getoond door de ontwikkelingswerkers. Zwak zijn de inflexibilieit in financiële zaken, het contracteren van nieuwe medewerkers, de selectie van counterparts, de monitoring systematiek en het leren van ervaringen.
Beleidsconclusies:SNV deelt de conclusies van de review missie grotendeels en stelt vast dat van worsteling van het programma in de Hondurese samenleving slechts in beperkte mate sprake is. De activiteiten moeten concreter worden, o.a. ten aanzien van economische en milieu programma’s.
Vervolgacties:Voor Honduras wordt een strategisch meerjarenplan opgesteld dat voorziet in herprogrammering van alle aspecten van het programma in lijn met de conclusies van de review. Er zal o.a. meer aandacht aan economische projecten worden geschonken. Een medewerker is aangetrokken om het thema milieu in het programma te versterken. Er komt meer samenhang met het SNV beleid in Nicaragua.
SNV Country Programma
Doel:evaluatie van het landenprogramma, ontwikkeling van een landen evaluatie methodologie, versterken van de capaciteit tot leren van de organisatie. Kader: eigen initiatief van SNV t.b.v. voornoemde doelstellingen. Periode: 1992–1996.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «SNV Country Programme Kenya; Evaluation Report», Wageningen/Amsterdam, January 1997.
Resultaten:Aanzienlijke voortgang in beleidsontwikkeling. Doelstellingen in lijn met het overall SNV beleid. De juiste doelgroepen gekozen (nl. pastoralisten en urbane armen). Participatieve benadering, toenemende flexibiliteit in het aanwenden van personele en financiële bronnen. Het beleid om meer Kenyaanse staf en DA’s aan te stellen is geëffectueerd. Activiteiten zijn relevant voor de doelgroepen en selectie criteria zijn adequaat. Het programma is in lijn met het gender beleid en de proces benadering. De thema’s ecologische duurzaamheid en internationale dimensie worden opgepikt, maar verdere operationalisering is vereist. Coherentie en wederzijdse versterking tussen sub-programma’s kan beter. Introductie van een PME systeem heeft de focus van individuele projecten aanzienlijk verbeterd. Meer training en versimpeling zijn nodig. De interne SNV organisatie is helder, taken zijn duidelijk, staf is capabel en gemotiveerd. Externe factoren verschillen per sub-programma, maar politieke issues komen telkens aan de orde. De benadering van SNV vergroot de kans op duurzame impact van de activiteiten.
Beleidsconclusies:De conclusies van de review missie worden herkend en gedeeld. Vooral de noodzaak tot meer coherentie in het programma.
Vervolgacties:In het eerste concept van het nieuwe landenbeleidsplan wordt een aantal referenties naar de review gemaakt en worden aanbevelingen overgenomen. Dit betreft met name de verbetering van de coherentie en onderlinge samenhang van de verschillende programmacomponenten en de explicietere definiering van gewenste resultaten op sub-programma niveau. Tevens concentratie op een beperkt aantal regio’s met IRDP programma’s.
SNV Country Programme Nicaragua
Doel:evaluatie van het landenprogramma, ontwikkeling van een landen evaluatie methodologie, versterken van de capaciteit tot leren van de organisatie. Kader: eigen initiatief van SNV t.b.v. voornoemde doelstellingen. De evaluatie heeft betrekking op de periode 1992–1996.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «SNV Country Programme Nicaragua; Evaluation Report», Wageningen/Amsterdam, January 1997.
Resultaten:Goede resultaten in het proces van empowerment van groepen vrouwen, urbane en rurale armen. Het SNV programma is erin geslaagd zichzelf aan te passen aan externe factoren zoals de veranderende politieke situatie in Nicaragua. Organisaties zoals SNV hebben anno 1996 meer ruimte om te opereren vergeleken met de situatie in 1992. Op nationaal niveau heeft SNV een goede naam, met name wat betreft gender issues. Ook t.a.v. de Internationale Dimensie staat SNV goed bekend. Het beeld van SNV op het lokale niveau varieert. Het programma wordt gekarakteriseerd door het grote aantal en de grote variatie van activiteiten en projecten. De relaties tussen SNV en de counterparts is goed. Er zijn weinig strategieën voor het bereiken van autonomie van doelgroepen en er zijn ook weinig directe links met economische activiteiten. Wel zijn nieuwe mogelijkheden om activiteiten aan krediet programma’s te linken in opkomst. Ten aanzien van de vier prioritaire thema’s zijn er aanzienlijke resultaten geboekt: gender, duurzame landbouw, kleine en micro ondernemingen, sociale, institutionele en fysieke infrastruktuur.
Beleidsconclusies:Het gebrek aan samenhang tussen de verschillende activiteiten is een zwak punt in het beleid ten aanzien van Nicaragua. Economische activiteiten dienen versterkt te worden en het gender beleid is zo veelbelovend dat het geconsolideerd dient te worden.
Vervolgacties:Er komt een nieuw strategisch meerjarenplan dat voorziet in een herprogrammering van het hele programma. Meer samenhang en logischer opbouw wordt gebracht in de veelheid aan geïsoleerde activiteiten onder meer middels het steunen van netwerken. Meer aandacht voor kleinschalige economische activiteiten zoals kleine industrie en krediet. Voortzetting van het genderbeleid. Er komt meer samenhang met het SNV beleid in Honduras.
Evaluatie van het programma Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA)
Doel van de evaluatie is inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het KPA-programma wordt uitgevoerd en in de doelmatigheid van de met de nationale Commissie voor Internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) afgesloten programmafinancieringsovereenkomst. Tot de evaluatie is besloten in het kader van de programmafinancieringsovereenkomst KPA. Periode: 1994–96.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Kleine stappen vooruit, evaluatie van het Kleine Plaatselijke Activiteitenprogramma», juni 1997.
Resultaten:
De KPA-projecten worden zeer positief geëvalueerd: de projecten zijn voornamelijk gericht op sociale voorzieningen (onderwijs en gezondheidszorg); er is veelal een goede organisatorische inbedding; er is sprake van goed beheer van de financiële middelen door Nederlandse vrijwilligers.
De uitvoering door de NCDO is voldoende maar er zijn verbeteringen mogelijk:
beter rappelsysteem nodig voor rapportages; eenduidiger afwijzings-beleid nodig; nu is er een onduidelijke groep van (tijdelijke) aanhoudingen en niet ontvankelijke voorstellen. Ook wordt niet altijd schriftelijk helder gecommuniceerd over afwijzingsgronden (wel vaak telefonisch maar hiervan bestaat dan geen dossieraantekening); er bestaat bij de NCDO te weinig inzicht in de omvang en aard van voorlichtings- en fondswervende activiteiten.
Beleidsaanbevelingen:De aanbevelingen concentreren zich vooral op de criteria van het KPA-programma. Een deel is overgenomen in de nieuwe KPA-programmafinancieringsovereenkomst die per 1 januari 1998 is ingegaan.
Vervolgacties:De uitvoering van de beleidsaanbevelingen worden gemonitord d.m.v. regelmatig overleg met de NCDO.
Evaluatie van het functioneren van de stichting Himos.
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en functioneren van de stichting Himos na enkele jaren van institutionele ondersteuning door het ministerie. Het huidige contract met de stichting Himos liep af en besloten moest worden of verder gegaan zou worden met het ondersteunen van Himos. Periode: 1992–97.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Van droom naar realiteit» Programma evaluatie van Himos. Juli 1997.
Resultaten:Uit de in 1997 uitgevoerde evaluatie blijkt dat Himos onvoldoende in staat is gebleken zich te ontwikkelen tot een zelfstandig en goed functionerende ontwikkelingsorganisatie, die bovendien representatief is te achten voor de Hindoe-Moslim gemeenschap in Nederland.
Beleidsaanbeveling/vervolgactie:December 1997 is besloten de samenwerking met de stichting Himos te beëindigen.
Evaluatie van het vakbondsmedefinancieringsprogramma zoals door CNV uitgevoerd in Afrika
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in de doelmatigheid en effectiviteit van het VMProgramma van het CNV bij de ondersteuning van de vakbeweging in Afrika bij het geven van een adequaat antwoord op de veranderde sociaal-economische en politieke situatie a.g.v. de
Structurele Aanpassingsprogramma’s. Beleidsevaluatie nr 2 in het kader van de overeenkomst Vakbondsmedefinancieringsprogramma. Periode: 1992–96.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Vakbondspartners in Ontwikkelingssamenwerking. Beleidsevaluatie van het Afrika-programma van CNV-Actie Kom Over in een context van Structurele Aanpassingsprogramma’s», Doorn, september 1997, ISBN 90 5328 14 28.
Resultaten:De evaluator concludeert dat de werkgelegenheidssituatie in de landbouwsector na invoering van het SAP-beleid stabiel te noemen is. Door het wegvallen van overheidsbemoeienis en het opheffen van «marketing boards» en de vermarkting van exportgewassen is een machtsvacuüm ontstaan. Volgens de evaluator bestaat er daarom een noodzaak voor de vakbeweging om de agrarische beroepsbevolking te organiseren, anders zullen kapitaalkrachtige handelaren het vacuüm vullen.
Beleidsaanbevelingen van de evaluator:Arbeidseffecten van SAP-beleid zullen zo vroeg mogelijk vooraf voorzien moeten worden bij de voorbereiding van Structurele Aanpassingsprogramma’s en niet als «restpost» achteraf moeten gelden. Voor een verantwoord veranderingsproces zijn een solide arbeidswetgeving en arbeidsinspectie twee belangrijke pilaren; Het Rijnlandmodel («Poldermodel») zou als integraal onderdeel van Structureel Aanpassingsprogramma-beleid moeten worden bevorderd in de daarvoor geschikte fora; CNV en DGIS zouden regelmatig een voortgangsgesprek moeten organiseren over de «analyse van de arbeidssituatie» en over CNV-landendocumenten.
Vervolgactie:De evaluator is van mening dat de effectiviteit van de pan-Afrikaanse vakbeweging ODSTA verhoogd moet worden. Hiervoor is een afstemming met de Belgische vakbeweging (eveneens een grote donor) nodig. ODSTA zou zich meer moeten baseren op de behoeften van de bij ODSTA aangesloten nationale vakcentrales. De controle van begrotingsdiscipline zou bij een onafhankelijke accountant gelegd moeten worden.
Evaluatie van het Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO)
Doel van de evaluatie is inzicht te krijgen in de wijze waarop het PSO-programma wordt uitgevoerd en in de doelmatigheid van de met de Vereniging PSO afgesloten programmafinancierings-overeenkomst. Evaluatie in het kader van de programmafinancieringsovereenkomst PSO. Periode: 1994 – 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluatie van Vereniging voor Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO)», Den Haag, september 1997.
Resultaten:De evaluatie toont onder meer aan dat de inzetten door de ontvangende organisatie als positief worden gewaardeerd. De evaluator stelt vast dat het toetsingsbeleid van PSO op een correcte, grondige wijze geschiedt en constateert voorts dat in alle gevallen sprake is van rechtmatige inzetten. Kanttekeningen worden geplaatst bij het duurzame effect van individuele inzetten, hoe waardevol deze ook zijn, alsmede bij de effectiviteit van de zogenoemde nieuwe loketten. De evaluator is van mening dat de inzetten meer moeten bijdragen aan het ontwikkelen van een personeelsbeleid voor de langere termijn.
Beleidsaanbevelingen:De aanbevelingen van de evaluator inzake versterking van de lokale uitvoeringscapaciteit en de duurzaamheid van de resultaten van de inzetten zijn verwerkt in het beleidskader van de nieuwe PSO programmafinancieringsovereenkomst.
Vervolgactie:Het ministerie vraagt de PSO om in haar jaarrapportage een beeld te geven van de maatregelen die de Vereniging heeft genomen om de aanbevelingen van deze evaluatie uit te voeren.
Evaluatie Programma Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden (GSO)
Doel van de evaluatie was inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het GSO programma wordt uitgevoerd en in de doelmatigheid van de met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesloten programmafinancieringsovereenkomst. Evaluatie in het kader van de programmafinancieringsovereenkomst GSO. Periode: 1994–1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluatie Programma Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden», Den Haag, oktober 1997.
Resultaten:Gemeenten, zowel in ontwikkelingslanden als in Nederland, ervaren de samenwerking positief en zijn in het algemeen tevreden met de resultaten. Door gemeenten in ontwikkelingslanden wordt vooral de gelijkwaardigheid in de relatie, kennis van elkaars werksituatie en de continuïteit in de relatie als zeer positief ervaren. Kanttekeningen worden geplaatst bij het functioneren van de Nederlandse adviseurs; zij hebben tijd nodig voor cultuurgewenning en voor het aanpassen van hun adviesvaardigheid aan de lokale situatie. Voor gemeenten in Nederland geldt dat de samenwerkingsrelatie met een partnergemeente resulteert in een breder draagvlak voor internationale samenwerking.
Beleidsaanbevelingen:De aanbevelingen van de evaluator inzake de voorbereiding Nederlandse adviseurs, de follow up in ontwikkelingslanden en de verbreding van het draagvlak voor gemeentelijke internationale samenwerking zijn verwerkt in de nieuwe programmafinancieringsovereenkomst.
Vervolgactie:Het ministerie vraagt de VNG om in haar jaarrapportage een beeld te geven van de maatregelen die de organisatie heeft genomen om de aanbevelingen van deze evaluatie uit te voeren.
Evaluatie Club du Sahel
Na 20 jaar Club du Sahel voelden de leden van de Club de behoefte om de verworvenheden en zwakke punten van de Club in kaart te brengen. Doel van de exercitie was het trekken van lessen uit de gekozen strategieën en werkmethodes van de Club om op basis daarvan het mandaat van de Club te herbevestigen of aan te passen. De evaluatie was voorzien in het beoordelingsmemorandum. Andere donoren hebben zich bij de wens tot evaluatie van Nederland aangesloten, waardoor het onderzoek en de resultaten daarvan een groot draagvlak kregen. Periode: 1976–1996.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluation du Club du Sahel», mei 1997.
Resultaten:Positieve punten: Grote bijdrage aan het realiseren van voedselzekerheid, oa. in de vorm van een charte alimentaire, en duurzaam landbeheer. Een belangrijk informeel forum waar politiek moeilijke punten open besproken kunnen worden.
Zwakke punten:Weinig strategische visie. Geen transparante planning. Geen transparante organisatie en werkwijze van het secretariaat van de Club du Sahel.
Beleidsconclusies/vervolgacties:De evaluatie heeft geresulteerd in uitvoerige debatten over toekomst en rol van de Club. Dit heeft geleid tot de formulering van een strategisch kader. Op basis van dit kader is een werkplan voor de komende drie jaar opgesteld waaraan alle leden zich gecommitteerd hebben. Tevens is de reorganisatie van het secretariaat ter hand genomen. Ondersteuning van het komende driejarenplan wordt thans beoordeeld. Nederland heeft toegezegd een actieve rol te zullen spelen in een van de vier prioriteiten van het werkplan, nl. de hervorming van de bestaande hulpvormen.
Habitat Assessment
Beoordeling van de organisatie en het management van UNCHS (United Nations Centre for Human Settlements), ofwel: Habitat. Het besluit voor de evaluatie is genomen in het kader van de jaarlijkse bijdragen van de lidstaten aan UNCHS. Nederland is een van de prominente lidstaten. Het initiatief tot de evaluatie werd genomen in 1996 en lag bij Denemarken, Nederland, Uganda en Zuid-Afrika.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Assessment of the organisation and management of the United Nations Centre for Human Settlements (Habitat)», T & B Consult, april 1997.
De assessment duidt op een aantal structurele zaken die de gewenste ontwikkeling van UNCHS belemmeren: afgenomen vertrouwen van de staf in het senior management; beleidsvoornemens worden niet in acties omgezet; dominantie van semi-autonome eenheden met eigen agenda’s; dreigende financiële crisis; afnemend donor vertrouwen. Het rapport doet een groot aantal specifieke aanbevelingen om de capaciteit van UNCHS op het terrein van management, beheer en financiën en de management stijl te verbeteren. Tevens worden vijf verschillende strategische opties voor het toekomstig functioneren van UNCHS in een gereorganiseerd VN-apparaat geschetst. Het rapport is door de initiatiefnemers van de assessment onder de aandacht van de Beheersraad gebracht.
Vergelijking van een aantal «Capacity Development in Environment» projecten
Het gaat om een doorlichting van de projecten en programma’s om er achter te komen in hoeverre er vorderingen zijn gemaakt met het toepassen van de CDE principes en de bijdrage die dat levert aan het verbeteren van de projectimplementatie en daarmee de uiteindelijke resultaten. Het kader wordt gevormd door de OESO-workshop die in Rome plaatsvond in december 1996. Doel was ondermeer om lessen te trekken voor latere nog te ontwikkelen beleidsdocumenten en/of handlei- dingen op het gebied van institutionele ontwikkeling. Het gaat om een ex ante evaluatie, hoewel ook monitorings/ex post elementen bevattend. Het onderzoek heeft betrekking op de periode medio 1995–1996 (en de aanloopfases tot de projecten – het dossieronderzoek).
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Management of Capacity Development for the Environment (CDE) programmes and projects; experiences and challenges in the Dutch Development Co-operation». C. Huizenga, Geoplan International, 1997.
Resultaten:Het DGIS heeft de capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden in veel van zijn activiteiten opgenomen. Het gaat zowel om initiatieven die meer op de implementatie zijn gericht als om activiteiten die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van beleid en instrumenten. Doel van het evaluatierapport is een reflectie op ervaringen van DGIS met de conceptie, monitoring, evaluatie en management van CDE-projecten. Het rapport richt zich op de effectiviteit van gebruikte benaderingen en instrumenten, de beperkingen bij de realisatie van de CDE en de eisen die in de toekomst aan het programma gesteld moeten worden. Uit het evaluatierapport blijkt dat binnen het DGIS de institutionele ontwikkeling nog geen eenduidig concept is. Methodologische richtlijnen die duidelijk aangeven welke instrumenten in wisselende situaties gebruikt moeten worden, zijn niet voorhanden. In de benadering wordt vaak niet het probleem als uitgangspunt genomen, maar de capaciteit van de counterpartorganisatie. De beoordeling van de probleemanalyse is veelal beschrijvend van karakter. Met mogelijkheden voor verandering wordt nauwelijks rekening gehouden. De nadruk ligt op wat veranderd moet worden en niet op wat veranderd kan worden.
Beleidsconclusies/vervolgacties:Follow up heeft plaatsgehad via een workshop in augustus 1997 in Colombo en tijdens de themadeskundigen-dagen (oktober 1997, Kijkduin). Nu zal het onderdeel worden van het instrumentarium bij het beleidsdocument dat door DSI/MY wordt opgesteld.
NGOs in Conflict- Evaluatie van International Alert
Het betreft een studie naar de context, modellen, methodologie en resultaten m.b.t. het optreden van non-gouvernementele organisaties op het gebied van conflictpreventie. Het besluit tot evaluatie is genomen door de voornaamste donoren die steun verlenen aan International Alert (i.c. Danida, SIDA, Noors Min. van Buza en Novib). De evaluatie had niet betrekking op een specifieke periode. De geëvalueerde instelling is in 1985 opgericht en heeft sinds begin jaren 1990 financiële steun van Nederland gekregen. Accent op de laatste jaren. Het betreft de eerste evaluatie die is verricht naar het optreden van NGO’s bij contflictpreventie activiteiten.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «NGOs in Conflict – an Evaluation of International Alert», October 1997, Chr. Michelsen Institute, Bergen, Noorwegen.
Resultaten:
– International Alert dient meer duidelijkheid te formuleren over haar strategische rol en richting. De organisatie dient een coherent organisatorisch strategisch plan op te stellen waarin het doelstellingen formuleert en zich concentreert op activiteiten waarin het naar eigen analyse een competitief/comparatief voordeel heeft.
– International Alert dient de financiële basis te verbreden en te stabiliseren.
– International Alert dient af te zien van conflict resolution training als een afzonderlijke activiteit op grote schaal (de organisatie heeft een «training division») en dient dit soort activiteiten in samenwerking met lokale partners uit te voeren.
– De grote verdiensten die International Alert heeft gehad op het terrein van advocay worden erkend; thans bestaat echter minder behoefte aan dergelijke activiteiten.
– International Alert wordt geadviseerd zich sterker dan tot nog toe geografisch te concentreren op een beperkt aantal landen/regio’s
– Terwijl het oordeel over de programma’s en projecten in Burundi overwegend positief is, wordt over het werk van International Alert in Sri Lanka en in het bijzonder in Sierra Leone kritisch geschreven. Geconcludeerd wordt dat er voor NGO’s slechts zeer beperkte ruimte bestaat voor het verrichten van bemiddelings- en onderhandelingsactiviteiten. International Alert wordt geadviseerd dit terrein niet tot haar niche te beschouwen maar zich veeleer te richten op het creëren van ruimte voor dialoog door ondersteuning van «local peace constituencies» en overdracht van vaardigheden, kennis en middelen.
Beleidsconclusies:Vooralsnog zijn er geen algemene conclusies voor het beleid t.a.v. NGO’s op het terrein van conflictpreventie getrokken.
Vervolgactie:International Alert heeft de aanbevelingen van de evaluatie overgenomen.
Evaluatie Stichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking (SCO)
Doel van de evaluatie was te bezien hoe de overeenkomst heeft voldaan aan de doelstellingen (rechtstreekse bevordering van vrijheid van informatie en pluriformiteit van informatievoorziening en meningsvorming in ontwikkelingslanden) en hoe elementen uit de overeenkomst kunnen worden bijgesteld. Evaluatie was nodig om te bezien of mogelijke hernieuwing van programma-financieringsovereenkomst kan plaatsvinden. Periode: januari 1994 t/m medio 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluatie Stichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking Eindverslag», september 1997, Utrecht
Resultaten:
(1) Noodzaak van concentratie (beleid meer richten op bepaalde landen en sectoren). (2) Verdere invulling van SCO’s additionele waarde als media-specifieke NGO t.b.v. uniekere positie SCO d.m.v. uitbreiding taak
SCO.
Er worden twee diensten genoemd: (1) Databank met namen van regionale en andere experts en (2) Coördinatie.
Beleidsconclusies:Vierstappen plan volgens evaluator: Concentratie (geografisch, sectoraal als thematisch); Versterking netwerken; Professionalisering; Naar projectpartnerschap.
Vervolgacties:Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie is overleg gevoerd met de SCO en zal in lijn met de evaluatie-uitkomst het beleid van de SCO in de komende jaren worden aangepast. Een eerste stap hiervan was het SCO Beleidsplan 1998–2001. Momenteel zijn DCO/CO en SCO in gesprek over de implementatie van het beleidsplan en wordt gewerkt aan een nieuwe vier jaar durende programmafinancieringsovereenkomst tussen SCO en departement per 1 januari 1999.
Evaluation of the International development law Institute (IDLI)
Beschrijving, analyse en evaluatie van de structuur, het programma van activiteiten (m.n. trainingen) en de impact van IDLI als internationaal training instituut voor legale en juridische aspecten in ontwikkelings- en transitielanden. Het initiatief van deze gezamenlijke donor evaluatie werd door Nederland genomen en vloeide voort uit de gevoelde behoefte aan een externe waardeschatting van het IDLI-programma. Omdat er vele donoren bij IDLI betrokken zijn en als uitvloeisel van het Nederlandse beleid van donorcoordinatie werden hierbij door DCO/OO een aantal «like minded» donoren betrokken. Periode: 1993 t/m 1997.
Belangrijkste resultaten en conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluation of the International Development Law Institute», Oktober 1997, Alabama.
De belangrijkste conclusie is dat IDLI fungeert als een centre of excellence op het gebied van juridische trainingen en dat in het licht van de economische ontwikkelingen en globalisering (het ontstaan van wereldmarkten) aan dit soort expertise een grote behoefte bestaat. De impact, zoals blijkt uit de met alumni en hun werkgevers gevoerde gesprekken, is groot. Een aantal voorstellen en suggesties wordt door de evaluator gedaan, o.a. m.b.t. decentralisatie, de tweetalige structuur van het instituut en centrale onderwijsthema’s. Hoewel reeds een aantal reacties t.d.a. zijn gegeven is de besluitvorming hierover is nog niet afgerond.
Belangrijkste resultaten:
-
1.Er is een positieve indicatie gegeven van de professionaliteit, het belang en de impact van de doelstellingen, structuur en activiteiten van IDLI.
-
2.Donoroverleg en een dialoog met IDLI-management en Board is tot stand gebracht en zal ook worden vervolgd .
Beleidsconclusies:(Besluitvorming nog niet afgerond) Doorgaan met steun aan het instituut, maar dan wellicht met als uitgangspunt specifieke nationale of regionale behoeften; doorgaan en verder stimuleren van donorcoördinatie; dialoog voortzetten met instituut over door evaluatie aangedragen thema’s.
Vervolgacties:Verslag zal worden opgesteld en verspreid, vergezeld van een dezerzijds standpunt, van het donoroverleg over de evaluatie, dat 3 april jl. plaats vond. Gezegd moet worden dat de overige betrokken donoren in het algemeen, gezien hun waardering voor IDLI, bevestigd door het evaluatierapport, weinig tot geen druk uitoefenden op IDLI om het stuur om te gooien.
Evaluation of FMO’s Contributions to Development, Direct financing operations 1991–96
Evaluatie van de impact van FMO’s directe financieringen op de ontplooiing van het particuliere bedrijfsleven en de bijdrage van de directe financieringen aan FMO’s financiële zelfstandigheid. Evaluatie is vastgelegd in de Overeenkomst Staat-FMO van 1991. Aandacht voor eventuele M&O-aspecten. Periode: 1991–1996.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluation of FMO’s Contributions to Development, Direct financing operations, 1991–96», Rotterdam, november 1997.
Resultaten:De grote meerderheid van de betrokken bedrijven lijkt duurzaam en bevredigende financieel en economisch rendementen te hebben; de meerderheid van de bezochte bedrijven voldoet aan de lokale eisen op het gebied van arbeidsomstandigheden, sociale voorzieningen en milieu; alle onderzochte bedrijven voldoen waarschijnlijk aan het additionaliteitsbeginsel.
Beleidsconclusies:De directe financieringen hebben een positieve bijdrage geleverd aan de ontplooiing van de particuliere sector in ontwikkelingslanden en aan de financiële zelfstandigheid van de FMO zelf.
Vervolgacties:Aanbevelingen worden vertaald in de aanpassing van de beoordelingscriteria voor nieuwe activiteiten. De evaluatie vormt mede de basis voor de aanpassing van de Overeenkomst Staat-FMO.
Evaluation of FMO’s Contributions to Development through Financial Intermediaries, 1985–1995
Evaluatie van de impact van FMO’s indirecte financieringen op de ontplooiing van het particuliere bedrijfsleven, de institutionele ontwikkeling van de financiële instellingen en de ontwikkeling van de financiële sector. Evaluatie is vastgelegd in de Overeenkomst Staat-FMO van 1991. Aandacht voor eventuele M&O-aspecten. Periode: 1985–1995.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluation of FMO’s Contributions to Development through Financial Intermediaries, 1985–1995», Rotterdam, januari 1997.
Resultaten:Van de begunstigde bedrijven waren 65 % microbedrijven (minder dan 10 arbeiders) en 28% betrof kleine en middelgrote bedrijven (10–200 arbeiders). De grote meerderheid van de betrokken bedrijven is duurzaam en heeft een positief financieel en economisch rendement. De meerderheid van de bedrijven voldoet aan de minimale eisen op het gebied van arbeidsomstandigheden, sociale voorzieningen en milieu.
Beleidsconclusies:De indirecte financieringen hebben een positieve bijdrage geleverd aan de ontplooiing van de particuliere sector in ontwikkelingslanden en aan de financiële zelfstandigheid van de FMO zelf.
Vervolgacties:Aanbevelingen worden vertaald in de aanpassing van de beoordelingscriteria voor nieuwe activiteiten. De evaluatie vormt mede de basis voor de aanpassing van de Overeenkomst Staat-FMO.
Verzelfstandiging Centrum tot Bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI)
Het onderzoek diende uit te wijzen onder welke condities het mogelijk en verantwoord is het CBI formeel op afstand te zetten van het departement. Gezocht is naar een rechts- en organisatievorm die het mogelijk maakt om het functioneren van het CBI verder te verbeteren. Hierbij werd uitgegaan van het bestaande takenpakket van het CBI, waarbij uitbreiding van activiteiten binnen de gegeven taakstelling nastrevenswaardig was. Het onderzoek kan worden aangemerkt als een ex ante evaluatie. Het CBI maakte deel uit van de ambtelijke organisatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Sinds 1 januari 1995 kende het CBI een financieel zelfstandige positie binnen het departement. Hoewel politiek gezien tevredenheid bestaat over het functioneren van het CBI, had het CBI meer ruimte nodig om zich te kunnen ontplooien. De vervlechting met het departement en de daarmee samenhangende regelgeving leverden niet de optimale uitgangssituatie voor continuïteit en uitbouw van activiteiten. In dit verband heeft de minister voor ontwikkelingssamenwerking tijdens het begrotingsdebat in de Tweede Kamer over de begroting 1997 melding gemaakt van het voornemen om de mogelijkheden van verzelfstandiging van het CBI nader te onderzoeken.
Belangrijkste resultaten/oonclusies
Gerapporteerd is in: «CBI en verzelfstandigen», Den Haag, 12 mei 1997.
Resultaten:In het genoemde rapport wordt aanbevolen om het CBI om te zetten in een agentschap. Door de invoering van de agentschapsstatus worden externe en rechtspositionele effecten beperkt en kunnen de publieke taak en de status van overheidsorganisatie worden behouden. Bovendien is een agentschap gunstiger uit fiscaal oogpunt en blijft via een agentschap specifieke kennis voor het ministerie behouden.
Beleidsconclusie/vervolgactie:Met ingang van 1 januari 1998 is het CBI een agentschap geworden.
Evaluatie Nederlands Inkoopcentrum
De inkoop van projectgebonden goederen in het kader van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking was vanaf 1992 uitbesteed aan de inkooporganisatie N.I.C. Daartoe werd een raamovereenkomst met N.I.C. afgesloten die werd beheerd door het Expertise Centrum Inkoop (ECI). Individuele koopopdrachten, vallend onder de raamovereenkomst, werden in de regel decentraal verstrekt via de posten. De evaluatie vond plaats in het licht van de per ultimo 1997 aflopende raamovereenkomst en van op de regionale conferenties gevoerde discussies. Doel was de door de budgethouders opgedane ervaringen te inventariseren. De evaluatie heeft betrekking op de periode januari 1995-medio 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Raamovereenkomst N.V. Nederlands Inkoopcentrum (NIC). Bevindingen Evaluatie», ECI, Ministerie van Buitenlandse Zaken, juni 1997.
Resultaten:De performance van het NIC/SGS wordt door de budgethouders zeer wisselend ervaren. Op basis van bovenstaande bevindingen zijn eenduidige conclusies moeilijk te trekken. Wel dient geconstateerd te worden dat een aantal budgethouders moeite heeft met de verplichte inschakeling van de inkooporganisatie.
Beleidsconclusies:De overeenkomst met de inkooporganisatie wordt opnieuw (internationaal) aanbesteed. In de nieuwe raamovereenkomst dient een aantal aanpassingen te worden doorgevoerd: de juridische plicht tot afname van inkoopwerkzaamheden van de inkooporganisatie dient te vervallen; de aanschafwaarde waarbij inschakeling van de inkooporganisatie voor de budgethouder procedureel verplicht is, dient te worden verhoogd; het vereiste van een verplichte vertegenwoordiging in een aantal specifieke hulpontvangende landen dient te vervallen.
Vervolgactie:Inmiddels heeft aanbesteding plaatsgevonden en is een nieuwe, conform de beleidsaanbevelingen aangepaste, raamovereenkomst met een andere inkooporganisatie afgesloten.
Evaluatie Pilot Bedrijfsbureaus
Doel van het onderzoek was te evalueren in hoeverre de inrichting van twee pilot- bedrijfsbureaus voldeden aan de twee geformuleerde doelstellingen: (1) verbetering van de bedrijfsvoering; (2) verhoging van de arbeidssatisfactie en vergroting van de perspectieven voor medewerkers in de ondersteunende functies door verbreding van takenpakketten. Aan de hand hiervan komen tot een oordeel over haalbaarheid en wenselijkheid bedrijfsbureaus op grote schaal in te voeren. Aanleiding was de afspraak met de Ondernemingsraad de pilots te evalueren alvorens tot besluitvorming over te gaan over al dan niet invoering bij BZ van het concept. Periode: september 1996–januari 1998.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Bedrijfsbureaus bij Buitenlandse Zaken», maart 1998.
Resultaten:Doelstellingen zijn bereikt; leereffecten geïdentificeerd voor verdere invoering.
Beleidsconclusies/vervolgsacties:Geleidelijke invoering van het concept bij het Ministerie; maatwerk, geen blauwdruk.
Evaluatieonderzoek Communicatie Europa, twee-meting
Het betreft een effectmeting van de voorlichtingscampagne die plaats heeft gevonden enkele maanden voor en na de Top in Amsterdam in juni 1997. Elke grote voorlichtingscampagne dient geëvalueerd te worden. Met deze effectmeting voldoet het departement aan de eisen die de Voorlichtingsraad (VoRa) stelt aan voorlichtingscampagnes van de overheid. Periode: november 1996-november 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluatieonderzoek Communicatie Europa», november 1997, Amsterdam.
Resultaten:De beoogde resultaten zijn slechts ten dele gehaald. Deze evaluatie bevestigd het vermoeden dat de Nederlandse burger moeilijk door een eenmalige publieksvoorlichtingscampagne kennis bijgebracht kan worden over Europese integratie. Dit was aanleiding voor een herbezinning.
Beleidsconclusie:De huidige interdepartementale coördinatie van de Europavoorlichting is niet afdoende. Er staat veel belangrijk Europees beleid op de agenda’s van de ministers, er is een toenemende informatie- behoefte bij de burgers te constateren. Tevens blijkt dat burgers niet slechts eenmalig via een actie, maar continu via de reguliere kanalen geïnformeerd willen worden over Europese integratie. Alle departementen zullen kritisch moeten kijken naar de manier waarop zij de komende tijd burgers informeren over Europese integratie. Zowel publieks- als persvoorlichters moeten hun «verhalen» op elkaar afstemmen.
Vervolgacties:Momenteel is een meerjarenplan communicatie Europa in ontwikkeling waarbij gestreefd wordt naar een integrale aanpak van publieks- en persvoorlichting, betere afstemming en samenwerking tussen de departementen en een continue communicatie in plaats van een campagnematige aanpak.
Nulmeting voorafgaande aan campagne «Wijs op Reis».
Het betreft een meting van de beginsituatie die noodzakelijk is om na afloop van de campagne de effecten te kunnen vaststellen. Elke grote voorlichtingscampagne dient geëvalueerd te worden. Met deze nulmeting voldoen BuZa aan de eisen die de Voorlichtingsraad (VoRa) stelt aan voorlichtingscampagnes van de overheid. Periode: maart 1998.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Nulmeting Wijs op Reis campagne», 5 mei 1998, Amsterdam
Resultaten:De impact van de Wijs op Reis brochure is niet erg groot. Er blijken nog duidelijke lacunes in de reisvoorbereiding van de lage en middelbaar opgeleide Nederlanders. 41% is zelfs te kenschetsen als een matige of slechte voorbereider. Opvallend is dat de doelgroep het belang van de voorbereiding wel inziet. Een deel van de doelgroep wil zich wel voorbereiden maar kan zich niet voldoende voorstellen wat de mogelijke risico’s zijn en wat er nodig is om die risico’s te verkleinen.
Beleidsconclusies:Met de huidige verspreiding van de Wijs op Reis brochure via reisbureaus wordt een grote groep Nederlandse toeristen niet bereikt. Het betreft met name lager opgeleiden en jongeren waarvan bekend is dat ze niet snel bereid zijn veel te lezen. Een aanvullende campagne is nodig, naast de verspreiding van de brochure, om de belangrijkste risico’s van een slechte voorbereiding toch over te brengen.
Vervolgacties:Momenteel is een meerjarencampagne Wijs op Reis in ontwikkeling. Begin 1999 zal de campagne van start gaan. In december 1999 vindt een één-meting plaats. Een jaar later wordt de eind-evaluatie uitgevoerd.
Lezersonderzoek Internationale Samenwerking
Het doel van het onderzoek was inzicht te verkrijgen in het lezersprofiel, waardering en leesgedrag van het door DVL/OS uitgegeven maandblad Internationale Samenwerking. Het betrof hier een herhaling van een in 1994 uitgevoerd onderzoek. Dergelijk onderzoek is nodig om na te kunnen gaan of de voorlichtingsdoelstellingen van het maandblad worden gerealiseerd en om vast te stellen in welke richting de formule van het blad moet worden bijgesteld. Periode: mei/juni 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Lezersonderzoek Internationale Samenwerking», juli 1997.
Resultaten:De leestrouw en -intensiteit zijn bijzonder hoog. Doorgaans zijn de lezers goed te spreken over de kwaliteit van het blad. Rapportcijfer enigszins lager dan in 1994. Maar het blad is volgens de respondenten zeer goed leesbaar, geloofwaardig en heeft een aantrekkelijke uitstraling.
Beleidsconclusies:Redactionele formule en inhoud van het blad worden aangepast aan de bevindingen van het onderzoek.
Vervolgacties:opgenomen in communicatieplan DVL.
Berichtgeving en persvoorlichting Ontwikkelingssamenwerking doorgelicht
Het doel van het onderzoek was om inzicht te verkrijgen in hoe de landelijke media berichten over Ontwikkelingssamenwerking en op welke wijze daarbij gebruik wordt gemaakt van informatie die wordt verstrekt door DVL/OS. Intern is tot dit onderzoek besloten om op effectieve wijze de persvoorlichting te kunnen aansturen. Periode: aug. 1996/juli 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Berichtgeving en persvoorlichting OS doorgelicht», februari 1998.
Resultaten:De directie voorlichting (en daarmee het gehele ministerie) heeft onvoldoende criteria en doelstellingen vastgesteld om concrete effecten van de persvoorlichting te kunnen meten. Daarnaast wordt geconstateerd dat de informatiestroom van DVL/OS naar de pers veelal gegevens en informatie bevat die onvoldoende aansluiten bij de beoogde voorlichtingsdoelstellingen (zoals de wens om meer resultaten van het hulpbeleid te communiceren).
Beleidsconclusies:Werkwijze en inhoud van de persvoorlichting worden aangepast aan de bevindingen van het onderzoek.
Vervolgacties:Opgenomen in het communicatieplan DVL.
Publieksonderzoek ontwikkelingssamenwerking
Het doel van het publieksonderzoek was om inzicht te verkrijgen in de associaties van mensen bij ontwikkelingssamenwerking en om gegevens te verzamelen over de bekendheid met en steun voor het huidige beleid. Dergelijk periodiek te houden onderzoek is nodig om de voorlichting van en advisering door DVL/OS in brede zin sturing te kunnen geven. Het onderzoek draagt een ex ante karakter. Periode: jan-feb. 1998.
Belangrijkste resultaten en conclusies
Gerapporteerd is in: «Publieksonderzoek OS, Naar een aanscherping van het communicatiebeleid», 27 februari 1998.
Resultaten:Onder het publiek is er nog altijd brede steun voor OS, maar men weet steeds minder goed wat het beleid is op dit terrein. Relatief veel mensen denken dat het geld niet goed wordt besteed. Het beeld van OS wordt gevormd door NGO’s zoals de NOVIB en Artsen Zonder Grenzen. Ministerie heeft op dit punt geen eigen identiteit. Er moeten betere keuzes worden gemaakt om een veel beperkter aantal beleidsdoelstellingen van het beleid bij het publiek bekend te maken. Er moet meer verantwoording komen over het effect van het beleid en de besteding van de middelen. Daartoe dient vooral de interne communicatie tussen DVL/OS en de beleidsbureau’s te verbeteren.
Beleidsconclusies:Brede aanscherping van het communicatiebeleid zoals vastgelegd in een nota van DVL/OS en DVL/BZ (juni 1998).
Vervolgacties:Opgenomen in communicatieplan.
Evaluatie personeelsbeleid in het kader van het project vernieuwing personeelsbeleid
Analyse van het bestaande personeelsbeleid en de wijze waarop dit wordt uitgevoerd. Vaststelling van de criteria voor een effectief personeelsbeleid voor het Ministerie van BZ; en toetsing van de uitkomsten van het huidige personeelsbeleid aan deze criteria. Tot de evaluatie is besloten in het kader van de reorganisatie welke het gevolg is van de herijkingsnota van het Kabinet. Het betreft een ex ante evaluatie. Periode: van ca. jan 1996 t/m mei 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Vernieuwing Personeelsbeleid», Den Haag, juni 1997.
Resultaten:De huidige loyaliteit lijkt alleszins acceptabel, maar dreigt te worden ondermijnd; de inzetbaarheid van het personeel ligt op een hoog niveau; mogelijk een te grote interne gerichtheid en te geringe focus op resultaten.
Beleidsconclusies:Het nieuw te ontwikkelen personeelsbeleid zal zich baseren op de volgende uitgangspunten: het personeelsbeleid is er voor alle medewerkers, onafhankelijk of zij overplaatsbaarof niet-overplaatsbaar zijn; meer verticale doorstroming; het personeelsbeleid zal een grotere transparantie kennen; aanpassing managementstijl (o.m. meer extern gericht).
Vervolgacties:Publicatie van de Startnotitie Vernieuwing Personeelsbeleid (december 1997); instelling Stuurgroep Vernieuwing Personeelsbeleid en een Projectgroep Vernieuwing Personeelsbeleid (januari 1998); publicatie van de Managementbrief (maart 1998).
Evaluatie logistiek/organisatie Voorzitterschap
De evaluatie betreft een terugblik op de logistieke/organisatorische aspecten van het Nederlandse Voorzitterschap in de eerste helft van 1997. Aandacht voor eventuele M&O-aspecten. Periode: Januari – juni 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
-
1.Memo «Terugblik NL EU-VZschap 1997/organisatie» van C. Kole aan S en PLVS d.d. 19 december 1997;
-
2.Accountantsrapport nr. 504 000/1997 d.d. december 1997, «Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie over 1997».
Resultaten:De veelheid aan actoren pleit voor een projectmatige aanpak waarbij het projectteam ruim van te voren wordt samengesteld, zodat mensen goed op elkaar zijn ingespeeld. Bij evenementen van dergelijke omvang is training van te voren op specifieke onderdelen geen overbodige luxe.
De verwerving van goederen en diensten is complex en de regelgeving is door de tijdsdruk moeilijk na te leven. Op een aantal terreinen kan dit probleem ondervangen worden door raamovereenkomsten af te sluiten. Op basis van de ervaringen met het voorzitterschap is DKP thans hiermee bezig (logies, catering, drukwerk, bloemen, vervoer). De eindverantwoordelijkheid van de calculatorisch budgethouder (DKP) veronderstelt dat deze over voldoende instrumenten beschikt om een goede discipline bij de budgethouders af te dwingen. Dit laatste aspect bleek in de praktijk problematisch. Ook bleek het voor sommigen moeilijk zich aan eenmaal gemaakte afspraken te houden. Het instrumentarium dat een goed samenspel en adequaat financieel beheer moet garanderen, dient verder te worden verfijnd (contracten, service level agreements, sancties). Deze conclusie geldt ook voor de externe partners, m.n. de RVD. Gelet op de frequente samenwerking met laatstgenoemde instantie zullen schriftelijk nadere afspraken worden vastgelegd over de wijze van begroten.
De logistieke voorbereiding van het Voorzitterschap is grotendeels door het departement zelf ter hand genomen, met DKP en het aspecten team in de centrale rol. De geringe ervaring met dergelijke grootschalige en complexe evenementen rechtvaardigen de vraag of een groot deel van deze taken niet beter kan worden uitbesteed. In ieder geval zouden de mogelijkheden daartoe bij een volgende gelegenheid beter (en tijdig van te voren) moeten worden verkend.
Beleidsconclusies:Bij soortgelijke evenementen in de toekomst dienen mogelijkheden tot uitbesteding in een vroeg stadium ten principale aan de orde te worden gesteld. De calculatorisch budgethouder moet bij dergelijke grootschalige evenementen meer instrumenten/bevoegdheden krijgen om een goede financiële discipline bij budgethouders te kunnen afdwingen. Voor de verwerving van goederen en diensten dienen waar mogelijk raamovereenkomsten te worden afgesloten. Dit leidt tot transparanter beheer en verhoogt de efficiëntie van de bedrijfsvoering.
Vervolgacties:Inmiddels is gestart met de voorbereiding van raamovereenkomsten op diverse terreinen; er vindt periodiek overleg plaats over de follow-up van de aanbevelingen uit het accountantsrapport.
Evaluatie Implementatie Internet bij BZ
De evaluatie heeft tot doel het door de departementsleiding (december 1995) vastgestelde ontwerp voor de integratie van Internet-faciliteiten in de kantoorautomatisering van het Ministerie te evalueren op de aspecten: technische infrastructuur, gebruik, beheer (gegevensbeheer, applicatiebeheer, technisch beheer). Tot de evaluatie is besloten in het rapport «BZ en Internet» dat in december 1995 door de departementsleiding werd vastgesteld. Dit besluit houdt nauwe relatie met het door de Regering ingezette beleid in het kader van het Nationaal Actieplan Electronische Snelwegen ter bevordering van de electronische communicatie tussen overheid en burger. De evaluatie heeft deels een ex ante karakter. Periode: maart 1996 – maart 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluatie Implementatie Internet bij BZ, Ministerie van Buitenlandse zaken, Centrale Directie Organisatie & Informatievoorziening, Projectgroep Internet», Den Haag, mei 1997.
Resultaten:De in de projectopdracht beoogde Internet-voorzieningen zijn grotendeels gerealiseerd; deze voorzien inderdaad in belangrijke operationele informatiebehoeften op het Ministerie; ze vormen een infrastructurele voorwaarde voor het kunnen ondersteunen van het departementale beleid (zoals betere informatievoorziening met de posten, opzetten kennismanagement) en het regeringsbeleid (verbeteren communicatie met burgers, bedrijven en instellingen). Voor de toekomst is evenwel verdere uitbouw van deze begin-voorzieningen nodig. Voor het betrouwbaar werken van de voorzieningen zijn aanvullende maatregelen nodig, zoals op het gebied van gebruiksprocedures, beheer en beveiliging.
Beleidsconclusies:Internet vormt een in belang toenemend medium voor zowel het eigentijds intern functioneren van het Ministerie als voor het realiseren van beleidsdoelstellingen. Internet moet worden beschouwd als het electronische «front-office» naar de burger. Als zodanig moeten Internet-faciliteiten in fasen geïntegreerd worden in de informatie- en communicatieinfrastructuur van het Ministerie, in combinatie met Intranet en Extranet-faciliteiten. Dit moet geschieden binnen de specifiek voor BZ geldende eisen en randvoorwaarden, m.n. op gebied van beveiliging en beheersbaarheid.
Vervolgacties:Op departementaal managementniveau is besloten de bestaande nog beperkte Internet-faciliteiten te continueren en optimaliseren. Voor de toekomst worden Internet-faciliteiten planmatig langs beheerste weg verder ontwikkeld als basisfunctionaliteit. Thans vormt dit onderdeel van het ontwerp van een samenhangend IIE-net (Internet/ Intranet/Extranet) voor BZ in het kader van het departementaal project Geïntegreerde Managementinformatiesystemen (GMIS). Besluitvorming hierover is nog gaande. In afwachting daarvan is de planning gericht op het implementeren van basisvoorzieningen IIE in 1998 op het departement en in 1999 op de posten. Meer specifieke toepassingen worden voorzien vanaf 2000.
Evaluatie proefproject Intranet DEU/DPZ
Het onderzoek heeft tot doel het proefproject Intranet, dat speciaal voor de directies DEU en DPZ in het kader van het Nederlands voorzitterschap van de EU is gerealiseerd, zodanig te evalueren dat hieruit conclusies kunnen worden getrokken voor de opzet van een organisatiewijd Intranet voor het Ministerie. Evaluatie-aspecten zijn: technische infrastructuur, gebruik, beheer (gegevensbeheer, applicatiebeheer, technisch beheer). Tot de evaluatie is besloten in het kader van het meerjarenbeleid voor informatievoorziening bij het Ministerie. De evaluatie heeft deels een ex ante karakter. Periode: jan-maart 1996.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluatie Proefproject Intranet bij DEU/DPZ», Ministerie van Buitenlandse zaken, Centrale Directie Organisatie & Informatievoorziening, Projectgroep Intranet, Den Haag, mei 1997
Resultaten:De proefopstelling Intranet was opgezet ter specifieke ondersteuning van de beleidsdirectie’s die een rol speelden bij het Nederlands voorzitterschap van de EU (eerste helft 1997). Het gebruik van dit beperkte Intranet werd in dat kader beoordeeld als een nuttige tot zeer nuttige aanvulling op de bestaande informatievoorziening. Om in breder kader effectief te zijn, werd sterke uitbreiding van de Intranet-faciliteiten nodig geacht, zowel in de breedte (meer aangesloten gebruikers) als in de diepte (meer algemene en specifieke Intranet-diensten en toepassingen). Met dat perspectief werd Intranet een rol van snel toenemend belang toegekend voor een betere, snellere en gebruiksvriendelijker informatievoorziening en als vehicle voor kennismanagement.
Voorts dient Intranet-gebruik meer geïntegreerd te worden in de werkwijzen en procedures van de organisatie. Beheer van het Intranet vereist expliciete en structurele aandacht.
Beleidsconclusies:Intranet is in potentie een medium dat met name het ontsluiten, zoeken, distribueren en delen van minder of ongestructureerde informatie en informatie uit uiteenlopende bronnen/systemen kan ondersteunen. Dat is met name een eigenschap van de primaire werkprocessen bij BZ. Daar wordt dan ook de eerste «winst» van deze technologie bij BZ gezien.
Een Intranet BZ kan alleen optimaal zijn, indien dit uiteindelijk de gehele organisatie bereikt. Bij BZ betekent dit dat hierin ook de posten in het buitenland zijn begrepen.
Hoewel Internet spontaan en ongepland totstandkomt en groeit, wordt voor een Intranet BZ de noodzaak gezien dit onder nauwe beheers-condities op te zetten (structuur van het net, gebruik en beheer). In dit licht ligt de prioriteit bij het fasegewijs creëren van gestandaardiseerde basisvoorzieningen Intranet.
Vervolgacties:Op departementaal managementniveau is besloten de bestaande nog beperkte Intranet-faciliteiten te continueren en optimaliseren. Voor de toekomst worden Intranet-faciliteiten planmatig langs beheerste weg verder ontwikkeld als basisfunctionaliteit. Thans vormt dit onderdeel van het ontwerp van een samenhangend IIE-net (Internet/ Intranet/Extranet) voor BZ in het kader van het departementaal project Geïntegreerde Managementinformatiesystemen (GMIS). Besluitvorming hierover is nog gaande. In afwachting daarvan is de planning gericht op het implementeren van basisvoorzieningen IIE in 1998 op het departement en in 1999 op de posten. Meer specifieke toepassingen worden voorzien vanaf 2000.
Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering (ISB)
Organisatiedoorlichting is een onderzoek naar het functioneren van dienstonderdelen mede in relatie tot andere dienstonderdelen. Het doel van de organisatiedoorlichting is verbetering van het functioneren van dienstonderdelen mede in hun onderlinge samenhang. Organisatiedoorlichting is hiermede tevens een aanvulling op de jaarplancyclus. Periodieke doorlichting van de desbetreffende dienstonderdelen is conform een reeds vele tientallen jaren gevoerde beleidslijn. In het najaar van 1997 is deze opnieuw vastgelegd in een door de secretaris-generaal vastgestelde instructie organisatiedoorlichting. Het onderzoek vindt doorlopend plaats. Het onderzoek heeft deels een ex post, deels een ex ante karakter. Aandacht voor eventuele M&O-aspecten. Er wordt naar gestreefd om iedere post 1 maal per 4 jaar door te lichten en in de komende jaren iedere OS-post eens in de twee jaar aan een organisatiedoorlichting te onderwerpen.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Terstond na ieder onderzoek van een post in het buitenland wordt een rapport terzake opgesteld, houdende bevindingen, conclusies en aanbevelingen. Deze zijn in eerste instantie met de Chef de Poste en zijn medewerkers besproken. Afhankelijk per post worden beleidsconclusies getrokken. Met het rapport worden eveneens de actiepunten vastgesteld. ISB draagt zorg voor het uitzetten van de actiepunten bij betrokken dienstonderdelen en volgt de uitvoering ervan. Het Hoofd van het doorgelichte dienstonderdeel is verantwoordelijk voor de opvolging van de aanbevelingen die voortvloeien uit de organisatiedoorlichting voor zover de aanbevelingen op zijn dienstonderdeel betrekking hebben. De
actiepunten die betrekking hebben op de post zelf en niet direct kunnen worden geïmplementeerd, worden waar mogelijk door de post opgenomen in het eerstvolgende jaarplan. Binnen zes maanden na de doorlichting dient aan ISB te worden gerapporteerd over de implementatie van de aanbevelingen.
Veiligheidsaudits posten
Doel van een veiligheidsaudit is het verschaffen van inzicht aan de Chef de Poste en Dept. leiding in de kwetsbaarheid van een post en het mogelijk maken van veiligheidsadviezen. E.e.a. geschiedt door middel van een dreigingsinschatting en risico-analyse en het doorlichten van bestaande beveiligingsmaatregelen. Aan eventueel misbruik of oneigenlijk gebruik van middelen wordt aandacht besteed. De uitvoering van audits is een normaal onderdeel van de taakopdracht van de Centrale Directie Beveiliging. De audits vinden doorlopend plaats.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Kort na voltooiing van een audit wordt een verslag met auditformulier opgemaakt en aangeboden aan de Chef de Post en Dept. leiding.
Resultaten:Diverse aanbevelingen voor verbetering van de veiligheid.
Beleidsconclusies:De aanbevelingen voor verbetering van de veiligheid kunnen door de lijnmanager worden gebruikt voor het (laten) uitvoeren van verbeteringen in procedurele en fysieke maatregelen.
Vervolgacties:Initiatief ligt bij lijnmanager, waarbij CDB desgewenst bemiddelt.
Onderzoek Tarieven aan derden
Hoofddoel van dit onderzoek was te bezien of de huidige tarieven, die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het leveren van producten en diensten voor derden in 1997 in rekening worden gebracht overeenkomstig het kabinetsbeleid en de Rijksbegrotingsvoorschriften inzake tarieven zijn. Hiermee samenhangend had dit onderzoek tot doel om de activiteiten in beeld te brengen die door het departement voor derden worden verricht, waarvan de kosten niet worden doorberekend, maar waarvan doorberekening wellicht mogelijk en wenselijk is. Het onderzoek heeft zich beperkt tot de centrale dienstonderdelen van het Ministerie. Tot het onderzoek is besloten naar aanleiding van de rapporten van de Algemene Rekenkamer uit 1992 en 1994 over tarieven bij het rijk. Het onderzoek heeft deels een ex-post, deels een ex ante karakter. Periode: 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Prijs je rijk! Tarieven op het Ministerie van Buitenlandse Zaken», januari 1998, Den Haag.
Resultaten:Uit het onderzoek blijkt dat van de 44 producten die ten behoeve van derden worden geleverd er 15 (34%) getarifeerd zijn en 29 (66%) niet. Geen van de getarifeerde producten is voor 100% kostendekkend. Bij 23 (52%) producten wordt niet gemotiveerd afgeweken van kostendekkendheid.
Beleidsconclusies:Voor de producten waarbij niet gemotiveerd wordt afgeweken van het uitgangspunt van 100% kostendekkendheid dienen de prijzen nader te worden onderzocht en aangepast of dient de motivatie om af te wijken van kostendekkendheid te worden vastgelegd. Voor de volgende producten wordt reeds gemotiveerd afgeweken van 100% kostendekkende tarieven: de AVT-, DDI-, DGB-, DKP-, en HDBZ-producten, het OVSE-netwerk (FDT), canisters (NBV) en floppydisks (NBV).
Vervolgacties:Het opnieuw bepalen van de kosten en het aanpassen van de tarieven voor: Tractatenblad (DJZ), overzichten van Verdragen (DJZ), informatie uit het Verdragsinformatiebestand (DJZ), verzending van privépost en goederen (FDI), huisvesting NBV (FDI), activiteiten rond het conferentiecentrum (FDI), smartcards (NBV). Vastleggen waarom wordt afgeweken van 100% kostendekkende tarieven bij: DVL/BZ en DVL/OS-producten. De tarieven van de producten waarvan de kosten hoger zijn dan 200 000 ECU dienen te worden gebaseerd op een schriftelijk besluit. De Beheerstaf heeft inmiddels ingestemd met deze vervolgacties. Vervolgens zullen de vervolgacties aan het SG/DG-beraad worden voorgelegd.
Evaluatie presentatie begroting en rekening
Doel van het onderzoek was inzicht te krijgen in mogelijke verbeteringen in de presentatie van de begroting en rekening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Aanleiding voor het onderzoek vormde de toezegging aan het Parlement dat bij het opstellen van de begroting 1998 verbeteringen in de presentatie zouden worden aangebracht. Het onderzoek had betrekking op de begroting 1997.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Buitenlandse Zaken op een presenteerblaadje», Universiteit Twente/FEZ, Enschede/Den Haag, mei 1997.
Het onderzoek doet een groot aantal gedetailleerde aanbevelingen ter verbetering van de presentatie van de departementale begroting en rekening. Deze aanbevelingen hebben hun weerslag gekregen in de begroting 1998 en de rekening 1997.
II. LOPENDE EN VOORGENOMEN EVALUATIES 1998–2003
II.1 IOB-evaluaties1
Evaluatie van het Nederlandse Vrouwen en Autonomie beleid
Onderzoek naar resultaten, beleidsrelevantie, doeltreffendheid en doelmatigheid en duurzaamheid van resultaten van het Nederlandse Vrouwen en Ontwikkelings (VenO) beleid. Analyse van beleidsontwikkeling en operationalisering daarvan, gebruik van instrumenten voor beleidsuitvoering; evaluatie van uitvoering van het beleid in Burkina Faso en Kenia. Evaluatie maakt deel uit van de meerjarige IOB-evaluatieprogrammering. Periode: 1985–1995. Tijdsplanning: rapportage is gereed. Beleidsreactie wordt momenteel opgesteld.
Evaluatie van de Nederlandse hulp aan Egypte
1 ON zal de komende tijd, zoals gebruikelijk na afronding van een groot aantal studies, een meerjarige evaluatieprogrammering opstellen. Bij de hierna genoemde ION-evaluaties maken ook lopende activiteiten deel uit van de evaluatie.
De algemene doelstelling van de evaluatie was het beoordelen van de beleidsrelevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid en duurzaamheid van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Egypte. De evaluatie richtte zich op de bilaterale samenwerking zoals gerapporteerd aan de DAC/OECD en besloeg de gehele periode van de ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en Egypte, d.w.z. de periode 1975–1996. Het accent lag op de effectiviteit van de hulp en het realiseren van de Nederlandse beleidsdoelstellingen: armoedebestrijding, economische verzelfstandiging, verbeterd milieubeheer en verbetering van de positie van vrouwen. Evaluatie maakt deel uit van de meerjarige IOB-evaluatieprogrammering. Periode: 1975–1996. Tijdsplanning: rapportage verwacht zomer 1998.
Evaluatie van de Nederlandse hulp aan Bolivia
Vaststellen van de beleidsrelevantie, effectiviteit, efficintie en duurzaamheid van een geselecteerd aantal activiteiten uitgevoerd in het kader van het Boliviaans-Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Evaluatie maakt deel uit van de meerjarige IOB-evaluatieprogrammering. Periode: De evaluatie betreft de ontwikkelingssamenwerking met Bolivia vanaf eind jaren zestig tot en met 1994; de nadruk ligt op de periode 1984–1995. Tijdsplanning: rapportage verwacht zomer 1998.
Evaluatie van SNV landenprogramma’s Benin en Nepal
Het hoofddoel van de evaluatie was na te gaan in hoeverre de beleidsdoelstellingen van SNV, t.w. vergroting van de weerbaarheid van de armere bevolkingsgroepen en de institutionele versterking van de partnerorganisaties van SNV in Benin en Nepal zijn gerealiseerd. De resultaten werden getoetst ten aanzien van beleidsrelevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid en duurzaamheid. Evaluatie maakte deel uit van de meerjarige IOB-evaluatieprogrammering. Periode: 1985–1995. Tijdsplanning: eindrapportage verwacht in de zomer van 1998.
Evaluatie Co-financiering met de Wereldbank
Onderzoek naar de «toegevoegde waarde» van de Wereldbank als uitvoeringskanaal en bepaling van de beleidsrelevantie, effectiviteit en efficintie van de gefinancierde activiteiten en de duurzaamheid van de resultaten. Evaluatie maakt deel uit van de meerjarige IOB-evaluatieprogrammering. Periode: 1976–1996. Tijdsplanning: eindrapportage verwacht eind 1998/begin 1999.
Evaluatie van het Centrum tot Bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden (CBI)
Vaststellen van de betekenis van de bijdrage van het CBI aan de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsinspanning, van de resultaten die met de CBI-activiteiten zijn behaald en van de doelmatigheid waarmee de ingezette middelen zijn gekozen en gehanteerd. Evaluatie maakt deel uit van de meerjarige IOB-evaluatieprogrammering. Periode: accent ligt op de periode 1990–1995. Tijdsplanning: eindrapportage verwacht begin 1999.
Evaluatie van de hulp van de Europese Unie aan diverse regio’s
Evaluatie van de hulp van de Europese Unie aan Afrika, de Pacific en Azië (ACP), Azië en Latijns Amerika (ALA) en de Zuidelijke en Oostelijke Mediterrane Regio (MED) en de door de Europese Unie verstrekte noodhulp in de periode 1991 – medio 1996. Vaststellen van de beleidsrelevantie, effectiviteit, efficintie en duurzaamheid van de activiteiten uitgevoerd in het kader van de respectieve programma’s van de Europese Commissie. De evaluatie schenkt ook aandacht aan de aspecten coherentie, coördinatie en complementariteit. De Raad van Ministers voor Ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie heeft medio 1995 besloten tot het uitvoerend van deze evaluatie. Periode: accent ligt op de periode 1985–1998. Tijdsplanning: rapporten deelstudies in de loop van
1998. De rapportage van de evaluatie van de humanitaire hulp wordt begin 1999 verwacht evenals de synthese van de drie regionale programma’s.
Evaluatie van het Programma Maatschappelijke Transformatie (MATRA)
Het doel van het onderzoek is om na te gaan hoe Matra heeft bijgedragen aan de bevordering van pluralistische, democratische rechtsstaten in Midden en Oost-Europa. Het onderzoek wordt op verschillende niveaus verricht, nl. op programmaniveau waarbij met name de relevantie van het programma aan de orde komt en het sector- en projectniveau waarbij de effectiviteitsvraag centraal staat. De studie beoogt elementen aan te dragen die zinvol kunnen zijn bij de verdere vormgeving van het Matra-programma. Bij de aankondiging van de oprichting van het Matra-programma middels een brief aan de Tweede Kamer dd. 17 november 1993 is toegezegd dat te zijner tijd een evaluatie van het Matra programma zou worden uitgevoerd. Periode: 1994 1997. Tijdsplanning: eindrapportage verwacht begin 1999.
Evaluatie van het United Nations Capital Development Fund (UNCDF)
Het hoofddoel van deze (proces)evaluatie is na te gaan in hoeverre het UNCDF de in 1995 gepubliceerde beleidsplan «Poverty Reduction, Participation and Local Governance» herformuleerde doelstellingen heeft kunnen vertalen in een gewijzigde interventiestrategie (keuze van programma’s, samenwerking met partnerorganisaties, samenwerking met andere donoren, inclusief UNDP, ed.). Tevens zal worden nagegaan op welke wijze de hulp wordt uitgevoerd (aspecten: coördinatie, efficiency, participatie van lokale en centrale overheden in de planning en uitvoering). De evaluatie maakt deel uit van het besluit van de UNCDF-donoren gedaan in 1995 tot het verlenen van een verzekerde financiering voor drie jaar. Periode: 1995 – 1999. Tijdsplanning: eindrapportage verwacht in de zomer van 1999.
II.2 Overige lopende of voorgenomen evaluaties
Evaluatie van de Nederlandse hulp aan Jemen, 1978–1998
Evaluatie van de beleidsrelevantie, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het bilaterale samenwerkingsprogramma met Jemen. Tot de evaluatie is besloten in het kader van het opstellen van het Regiobeleidsdocument Golfstaten. Periode: 1978–1998. Tijdsplanning: 1998–1999.
Programmastudie Guinee-Bissau
Doel: in kaart brengen hoe het OS-programma Guinee-Bissau zich heeft ontwikkeld in de loop der jaren. Daarbij beeld schetsen van doeltreffendheid, duurzaamheid en beleidsmatigheid. Studie in opdracht van DAF. Periode: ca. 1976–1996. Tijdsplanning: rapport wordt verwacht medio 1998.
Evaluatie van het programma van Hivos m.b.t. institutionele ontwikkeling in Tanzania en Zuid Afrika
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Hivos en haar partnerorganisaties t.a.v. institutionele ontwikkeling in Tanzania en Zuid Afrika. In het bijzonder werd gekeken naar organisaties van pastoralisten in Tanzania en naar de partners op het gebied van «land issues» in Zuid Afrika. Programma-evaluatie nr 70 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1992–97. Tijdsplanning: rapportage februari 1998 gereed. Definitieve conclusies gereed medio 1998.
Evaluatie van het programma van Bilance m.b.t. cultureel achtergestelde groepen in Oost-Afrika
Doel van de evaluatie is het bepalen van de relevantie en de kwaliteit (inhoud en uitvoering) van het Bilance beleid inzake nomadische herdersvolken in Oost-Afrika en dit toetsen aan het beleidskader van het Medefinancieringsprogramma. Programma-evaluatie nr 72 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1990–97. Tijdsplanning: afronding eind 1998.
Evaluatie van het programma van ICCO in Zuid Afrika
De doelstelling van deze studie is het bepalen van de doeltreffendheid en de relevantie van het Icco beleid en financieringswerk in Zuid Afrika sinds 1993. Programma-evaluatie nr 74 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1993 – 1998 Tijdsplanning: 01.05.98 01.12.98
Evaluatie van het programma van Novib m.b.t. mensenrechten in Guatemala
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Novib en haar partnerorganisaties t.a.v. mensenrechten in Guatemala, en de visie van de uiteindelijke doelgroep op deze inspanningen. Programma-evaluatie nr 75 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1992–97. Tijdsplanning: medio 1998.
Evaluatie van het programma van Bilance m.b.t. stedelijke armoedebestrijding in Latijns Amerika
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Bilance en haar partnerorganisaties t.a.v. stedelijke armoede bestrijding in Latijns Amerika. In het bijzonder werd gekeken naar partnerorganisaties in El Salvador en Colombia. Programma-evaluatie nr 76 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1992–97. Tijdsplanning: medio 1998.
Evaluatie van het programma van Hivos m.b.t. gender in Azië
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Hivos en haar partnerorganisaties t.a.v. gender in Azië. Programma-evaluatie nr. 77 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1992–97. Tijdsplanning:eind 1998.
Evaluatie van het progamma van Novib met betrekking tot verzelfstandiging doelgroepen in Afrika
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Novib en haar partnerorganisaties ten aanzien van verzelfstandiging doelgroepen in een nog nader te bepalen land/regio in Afrika. Programma evaluatie nr 78 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1993–1997. Tijdsplanning: begin 1999.
Evaluatie van het programma van Icco met betrekking tot duurzaam bosgebruik toegespitst op ervaringen in de Pacific
Het doel van deze programma-evaluatie is het toetsen of de programma’s die in het kader van duurzaam bosgebruik gefinancierd worden, beantwoorden aan de doelstellingen van het MFP ten aanzien van doelgroep, milieu, mensenrechten. duurzame inkomensverbetering. Ook zal worden geadviseerd over voortzetting van het beleid ten aanzien van Duurzaam Bosgebruik met het oog op de discussie met de partnerorganisaties, doorwerking in Nederland, waarbij samenwerking met het bedrijfsleven wordt beoogd en het onderzoek naar mogelijkheden voor verdere verbreding van deze aanpak. De evaluatie draagt deels een ex ante, deels een ex post karakter, omdat het beleid ten aanzien van duurzaam bosgebruik zich nog in een experimenteel stadium bevindt. Op grond van deze evaluatie zullen richtlijnen naar de toekomst worden uitgezet. Het betreft een programma-evaluatie in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma (nr. 73). Periode 1995–1998. Tijdsplanning: eind 1998.
Evaluatie van het progamma van Bilance met betrekking tot verzelfstandiging doelgroepen in Afrika
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in activiteiten en beleid van Bilance en haar partnerorganisaties ten aanzien van verzelfstandiging doelgroepen in een nog nader te bepalen land/regio in Azië. Programma evaluatie nr 80 in het kader van de overeenkomst Medefinancieringsprogramma. Periode: 1993–1997. Tijdsplanning: begin 1999.
SNV Country Review Guinee Bissau
Doel: leren van ervaringen van de afgelopen jaren met het oog op het formuleren van een nieuw landenbeleidsplan. Kader: eigen initiatief SNV als input voor het landenbeleidsplan 1999–2003. Periode 1995–1998. Tijdsplanning: rapportage augustus 1998.
SNV Country Review Tanzania
Doel: leren van de ervaringen van de afgelopen jaren met het oog op het formuleren van een nieuw landenbeleidsplan. Karakter: eigen initiatief van SNV als input voor het landenbeleidsplan 1999–2003. Periode: 1995–1998. Tijdsplanning: rapportage juli 1998.
SNV Mali Country Programme
Doel: leren van ervaringen met het oog op de formulering van een nieuw landenbeleidsplan. Kader: eigen initiatief van SNV als input voor nieuw landenbeleidsplan 1999–2003. Periode: 1995–1998. Tijdsplanning: rapportage december 1998.
Evaluatie van het vakbondsmedefinancieringsprogramma zoals door FNV uitgevoerd
Doel van de evaluatie is het vergroten van het inzicht in de doelmatigheid en effectiviteit van het VMP-programma van de FNV bij de ondersteuning van de vakbeweging in Afrika op het terrein van vrouw en ontwikkeling. Beleidsevaluatie nr 3 in het kader van de overeenkomst Vakbondsmedefinancieringsprogramma. Periode: 1991–97. Tijdsplanning: eind 1998.
Evaluatie Dorkas Aid International
Doel van de evaluatie is inzicht te verwerven in de sterke en zwakke punten van Dorkas Aid International als uitvoerende organisatie voor humanitaire hulp activiteiten op basis van de resultaten van uitgevoerde projecten in Burundi en Bosnië. De evaluatie vindt plaats in het kader van de kwaliteitsbewaking van humanitaire hulp. Periode: 1995–1997. Tijdsplanning: mei/juni 1998.
Onderzoek naar de beheerseisen van de vakbondsmedefinancie-ringsovereenkomst
Doel van de evaluatie is het inventariseren van de beheerseisen zoals die in 1993 golden en de wijzigingen die in de periode van 1993 tot heden hebben plaatsgevonden. Periode: 1993–97. Tijdsplanning: 1998.
Joint evaluation of the Pan-African Institute for Development by Canada, the Netherlands and Switzerland
Onderzoek naar de prestaties van IPD/PAID in relatie tot: de doelstellingen van het instituut zelf, het ontwikkelingsproces in Afrika, de beleidsdoelstellingen van de donoren. IPD/PAID bestaat uit een Secretariaat-Generaal in Kameroen en uit vier regionale instituten. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zullen de drie betrokken donoren beslissen òf, en zo ja in welke vorm, zij hun steun aan IPD/PAID zullen continueren. Tot de evaluatie is besloten in het kader van periodieke planning. De bijdragen van alle drie donoren eindigen per ultimo augustus 1998. In 1997 ontstond het idee een gezamenlijke instituutsbrede (d.w.z. project-overstijgende) evaluatie uit te voeren. Periode: accent ligt op 1993–1998. Tijdsplanning: rapport verwacht in mei 1998.
Review van de Vietnam-Nederland inter-universitaire samenwerking van 1975 tot 1997
Onderzoek concentreert zich op een sterkte-zwakte-analyse van de Vietnam-Nederland-projecten in het kader van de (inmiddels beëindigde) SV- en PUO-programma’s. Tevens wordt een globaal overzicht gegeven van de financiële en organisatorische aspecten van de andere hoger onderwijsprojecten die met Nederlandse steun worden uitgevoerd in Vietnam. Tot de evaluatie is besloten op initiatief van de Minister van Onderwijs en Training van Vietnam en met instemming van Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Periode: 1975 tot en met 1997. Tijdsplanning: rapportage verwacht mei 1998.
Interdepartementaal beleidsonderzoek Internationaal Onderwijs (IO)
Het onderzoek richt zich op de programma’s van Nederlandse organisaties die vallen onder de homogene groep internationale samenwerking. Drie onderzoeksvragen staan hierbij centraal:(1) Op welke wijze kan het IO doeltreffender worden gemaakt? (2) Op welke wijze kan de uitvoering van de IO-programma’s doelmatiger worden gemaakt? (3) Hoe kunnen de onderlinge samenhang in het IO en de afstemming bij de formulering en uitvoering van IO-beleid verbeterd worden?Tot het onderzoek is door de Ministerraad besloten. Deels een ex ante, deels een ex post karakter. Kwantitatieve onderzoeksgegevens van 1996 worden gebruikt en de beleidskaders en de richtlijnen voor het Internationaal Onderwijsprogramma betrekking hebbend op begrotingsjaar 1998. Tijdsplanning: 1-10-1997 tot 1-6-1998.
Policy review MHO met als case studie de samenwerking met de Moi University
Doel is het verwerven van inzicht in de werking van het MHO-programma. De review wordt uitgevoerd onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van Nuffic en DCO. De review is een van de monitoringsinstrumenten in het kader van de programmafinancieringsovereenkomst MHO. De evaluatie heeft een ex ante karakter. Periode: 1993–1997. Tijdsplanning: rapport verwacht mei 1998.
Policy review MHO 1998 met een nader te bepalen case studie
Doel is het verwerven van inzicht in de werking van het MHO-programma. De review wordt uitgevoerd onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van Nuffic en DCO. De review is een van de monitoringsinstrumenten in het kader van de programmafinancieringsovereenkomst MHO. De evaluatie heeft een ex ante karakter. Periode: 1993- 1998. Tijdsplanning: rapport maart 1999.
Samenwerking tussen Internationaal Onderwijsinstellingen en Universiteiten in Nederland
Onderzoek naar de mate waarin de samenwerking tussen Nederlandse Internationaal Onderwijsinstellingen, verenigd in SAIL en de Nederlandse universiteiten conform de voornemens uit 1995 gestalte heeft gekregen. Toezegging aan het parlement door staatsecretaris OC&W in 1995. Periode: 1995- 1998. Tijdsplanning: eindrapport verwacht mei 1998.
Evaluatie Internationale Culturele Samenwerking
In de loop van 1997 is het beleid op het terrein van de Internationale Culturele Samenwerking in overleg met de meest betrokken vakminsters/ staatssecretarissen aanzienlijk bijgesteld. Doel van de evaluatie is te bezien in hoeverre deze bijstellingen een gunstige uitwerking hebben gehad. Tijdsplanning: 1999.
Joint Reviews van de Meerjarige, Multidisciplinaire Onderzoekprogramma’s
De Joint Reviews van de meerjarige, multidisciplinaire onderzoekprogramma’s (MMOPs) In Bangladesh, Bolivia, India, Nicaragua, Tanzania, Uganda en Vietnam en de werkzaamheden de Afdeling Onderzoek en Ontwikkelingslanden (DCO/OZ) op dit terrein worden uitgevoerd ter versterking van het gezamenlijke leerproces van de landen en het systematiseren van de ervaringen van het innovatieve onderzoekbeleid. In overleg met de Minister van OS wordt een tussenbalans opgemaakt van de ervaringen met de uitvoering van dit nieuwe element in de beleidsnota Onderzoek en Ontwikkelingssamenwerking, juni 1992. Periode: juni 1992 – juni 1998. Tijdsplanning: mei 1998.
CGIAR system wide review
Het betreft een algemene review van het internationaal landbouwkundig onderzoek dat uitgevoerd wordt door de 16 instituten van de Consultative Group for International Agricultural Research (CGIAR). De review beperkt zich niet tot een beoordeling van de huidige stand van zaken, maar heeft expliciet als opdracht gekregen lijnen aan te geven hoe de CGIAR zich kan ontwikkelen in de toekomst. Opgestart obv interne besluitvorming uit de CGIAR. Periode: 1988 -1998. Tijdsplanning: oktober 1998.
Evaluatie van het FMO’s Kleinbedrijffonds
Evaluatie van FMO’s kleinbedrijfactiviteiten gefinancierd door het Kleinbedrijffonds. Evaluatie is vastgelegd in de Overeenkomst inzake Kleinbedrijf-financieringsprogramma van 1991. Periode: 1991–1997. Tijdsplanning: najaar 1998.
Evaluatie ORET/Miliev-programma
De evaluatie betreft een toezegging van de Minister van OS aan het Parlement tijdens de begrotingsbehandeling december 1997. Doel van de evaluatie zal nog nader worden gespecificeerd in de nog op te stellen Terms of Reference. Periode: 1992–1998. Tijdsplanning:nader te bepalen
Analyse van het energie-dossier
Analyse van de ontwikkelingen van het energie-dossier. Een inventarisatie/analyse werd eerder uitgevoerd in 1990 en 1995 op initiatief van de beleidsafdeling. De evaluatie zal betrekking hebben op de periode 1995–2000. Tijdsplanning: 2000.
Evaluatie van de OS-invulling van het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud
Het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud (RTR) is in 1991 door de Minister voor OS en de STAS LNV aan de Kamer aangeboden. Voor OS werd er hard een financiële target aangegeven met de inhoudelijke invulling ervoor. Na vijf jaar inspanning is de target bereikt en zijn de bossen een belangrijk onderdeel van het OS-programma. De evaluatie is gericht op de effectiviteit en de efficiëntie van de activiteiten op het behoud van het tropisch regenwoud, de armoedebestrijding en het brede OS-programma. De evaluatie zal plaatsvinden op basis van interne besluitvorming binnen DML/BD, n.a.v. bredere evaluaties van het RTR. Periode: 1991–1998. Tijdsplanning: rapportage eind 1999.
Proef Projecten Programma Joint Implementation (PPP-JI)
Doel van het programma is om ervaring op te doen met broeikasgas emissie reductie in OS-landen door middel van met name industriële projecten die tot stand komen in de samenwerking tussen een Nederlands bedrijf en een bedrijf in het OS-land. Evaluatie zal geschieden aan het eind van de proefperiode in het kader van de Klimaatconventie, waarin JI een instument vormt. Periode: 1996 1999. Tijdsplanning: 1999.
Evaluatie Klimaatstudieprogramma
Multilateraal zal een aanzet worden gegeven tot een evaluatie van de National Communications. Periode: 1996–2000. Tijdsplanning: 2000.
Derde externe review van Speciale Onderzoekprogramma voor Tropische Ziekten (TDR)
Het gaat om een tussentijdse evaluatie van het speciale programma voor onderzoek en training in tropische ziekten, dat sinds 1975 wereldwijd wordt uitgevoerd door de WHO in samenwerking met co-sponsors UNDP en de Wereldbank met middelen en beleidssturing van donoren en partnerlanden, vertegenwoordigd in de «Joint Coordinating Board» (JCB). Het doel van de evaluatie is de beoordeling van de strategie en het bereik van het programma alsmede de behoeften op het gebied van strategisch onderzoek, productonderzoek, toegepast onderzoek en versterking van onderzoekcapaciteit teneinde tot nadere richtingbepaling en prioriteitstelling te komen; beoordeling van de interactie met andere belangrijke spelers op het terrein van onderzoek naar tropische ziekten. Nederland heeft aandacht gevraagd voor de interactie met het WHO-programma voor malariabeheersing (CTD). De periode betreft: 1986–1996. Tijdsplanning: rapportage verwacht in 1998.
Evaluatie CBI als agentschap
Het CBI is met ingang van 1 januari 1998 een agentschap geworden. Hiertoe is door het CBI met de Secretaris-Generaal een management-convenant afgesloten. In dit convenant is overeengekomen dat de evaluatie van het functioneren van het CBI als agentschap plaatsvindt drie jaar na start van het agentschap. Tijdsplanning: 2001.
Evaluatie deelname van Nederlanders in het buitenland aan de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Doel van het onderzoek is het opsporen van eventuele knelpunten bij de registratieprocedure en de verzending van de briefstembiljetten. Het betreft een toezegging aan het parlement. Periode: 3 november 1997 tot en met 6 mei 1998. Tijdsperiode: start juni 1998.
Evaluatie van de structuur en de sterkte van de legalisatie- en verificatieprocessen in vijf probleemlanden
Doel van het onderzoek is het evalueren van de ontwikkeling, de structuur en de sterkte van de fraudebestrijding van documenten op de Nederlandse vertegenwoordigingen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het onderzoek heeft betrekking op de vijf probleemlanden: India, Pakistan, Ghana, Nigeria en de Dominicaanse Republiek. Tegelijk met het uitvoeren van de evaluatie zal een raamwerk worden ontwikkeld voor de werkwijze met betrekking tot de voor legalisatie aangeboden documenten. De aanwijzing van de vijf probleemlanden in april 1996 en de daarbij behorende verplichte verificatie van documenten, is een nieuwe aanpak van fraudebestrijding. Intern is er behoefte om een en ander te evalueren. De evaluatie draagt deels een ex post, deels een ex ante karakter. Periode: 1 april 1996 (aanwijzing probleemlanden) tot heden. Tijdsplanning: medio juli 1998.
Evaluatie Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid
Het betreft een programma-evaluatie op aspecten van doeltreffendheid en doelmatigheid, waarbij onder meer zal worden gekeken naar de spreiding van activiteiten naar thema, regio, ontvangende instantie, omvang, etc. De evaluatie vindt plaats in het kader van periodieke planning. Periode: 1997–2000. Tijdsplanning: 2001.
Evaluatie Conferentiebudget
Het betreft een evaluatie met een projectoverstijgend karakter op aspecten van doeltreffendheid en doelmatigheid. De evaluatie vindt plaats in het kader van de periodieke planning. Periode: 1997–2000. Tijdsplanning: 2001.
Evaluatie implementatie gemiddeld 36-urige werkweek
Op 1 januari is voor de gehele rijksdienst de 36-urige werkweek inge-voerd.Vooruitlopend op de rijksbrede evaluatie, die door het ministerie van Binnenlandse Zaken in 1998 zal worden gehouden, is door Buitenlandse Zaken het onderzoek Evaluatie implementatie gemiddeld 36-urige werkweekgehouden. De meningen van de medewerkers over de invoering van de 36-urige werkweek zijn in dit onderzoek geïnventariseerd: wat zijn de gevolgen van de 36-urige werkweek voor hun werkdruk, voor de kwaliteit van hun werk, hun verlof/vrije tijd en voor het management. In het bijzonder is gekeken naar mogelijke knelpunten die zich op de posten of het departement voordoen. De resultaten kunnen voor het rijksbrede onderzoek worden gebruikt. Het betreft een intern onderzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken. PLVS is opdrachtgever. Periode: 1997. Tijdsplanning: zomer 1998
Evaluatie Voorlichting Buitenland
De voorlichting aan het buitenland over Nederland en het in Nederland gevoerde beleid is erop gericht het buitenland tijdig en goed te informeren. Een van de instrumenten daarvoor is het kwartaaltijdschrift voor besluitvormers en opinieleiders Holland Horizon. De evaluatie betreft een onderzoek onder de lezers van dit blad. Tijdsplanning: eind 1998.
Evaluatie OPUS-project
OPUS is een FDT-project dat wereldwijd op de posten de apparatuur voor het BZ-vertrouwelijk verkeer heeft vervangen en daarmee de verwerking voor een belangrijk deel heeft geautomatiseerd. De evaluatie richt zich op: de implementatie (organisatie, verspreiding hardware, service-verlening); kennisoverdracht aan gebruikers; werkwijze binnen het project De ontwikkeling van de hardware valt niet binnen de evaluatie. Het doel van de evaluatie is te bezien of de gekozen vervanging van de hardware aan de gebruikerskant heeft geleid tot een gemakkelijker verwerking en of de project-oganisatie binnen FDT effectief is geweest. De evaluatie is onderdeel van de projectplanning. Periode: medio 1996 tot medio 1998. Tijdsplanning: tweede helft 1998.
Evaluatie Saturnus-project
Het Saturnus-project beoogt posten die niet over een X-25 landverbinding (kunnen) beschikken, van een satellietschotel te voorzien. Het project bestaat uit drie fasen, waarvan de laatste in het vierde kwartaal van 1998 zal zijn afgerond. Het onderzoek heeft tot doel te evalueren welke de kritische succesfactoren waren voor het Saturnusproject en waar punten voor verbetering zaten. Evaluatie is opgenomen in de projectplanning. Periode: begin 1996 tot eind 1998. Tijdsplanning: eind 1998/begin 1999.
Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering (ISB)
Organisatiedoorlichting is een onderzoek naar het functioneren van dienstonderdelen mede in relatie tot andere dienstonderdelen. Het doel van de organisatiedoorlichting is verbetering van het functioneren van dienstonderdelen mede in hun onderlinge samenhang. Organisatiedoorlichting is hiermede tevens een aanvulling op de jaarplancyclus. Periodieke doorlichting van de desbetreffende dienstonderdelen is conform een reeds vele tientallen jaren gevoerde beleidslijn. In het najaar van 1997 is deze opnieuw vastgelegd in een door S vastgestelde instructie organisatiedoorlichting. Aandacht voor eventuele M&O-aspecten. Het onderzoek vindt doorlopend plaats. Er wordt naar gestreefd om iedere post 1 maal per 4 jaar door te lichten en in de komende jaren iedere OS-post eens in de twee jaar aan een organisatiedoorlichting te onderwerpen.
Veiligheidsaudits posten
Doel van een veiligheidsaudit is het verschaffen van inzicht aan de Chef de Poste en Dept. leiding in de kwetsbaarheid van een post en het mogelijk maken van veiligheidsadviezen. E.e.a. geschiedt door middel van een dreigingsinschatting en risico-analyse en het doorlichten van bestaande beveiligingsmaatregelen. Aan eventueel misbruik of oneigenlijk gebruik van middelen wordt aandacht besteed. De uitvoering van audits is een normaal onderdeel van de taakopdracht van de Centrale Directie Beveiliging. De audits vinden doorlopend plaats. Jaarlijks worden 10 tot 15 audits uitgevoerd.
Evaluatie Huisvestingsproces
Bij de Dienst Gebouwen Buitenland bij Buitenlandse Zaken wordt een resultaatgerichte werkwijze geïntroduceerd. Na enige jaren zal evaluatie plaatsvinden op onder meer de volgende aspecten: informatievoorziening, sturings- en verantwoordingsrelaties, baten-lastenstelsel. De evaluatie vloeit voort uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Dienst Gebouwen Buitenland. Periode: 1999–2002. Tijdsplanning: 2003.
Evaluatie Adviesraad Internationale Vraagstukken
De Adviesraad Internationale Vraagstukken is per 1 januari 1998 met haar werkzaamheden gestart. Conform de Kaderwet Adviescolleges dient hij tenminste eens in de vier jaar een evaluatieverslag over haar taakvervulling op te stellen. Tijdsplanning: 2002.
III. EVALUATIE VAN SUBSIDIES
III. 1 Afgeronde evaluaties
Evaluatie van het programma Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking (VBO)
Doel van de evaluatie is inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het VBO-programma wordt uitgevoerd en in de doelmatigheid van de met de nationale Commissie voor Internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) afgesloten subsidieregeling. Evaluatie in het kader van de subsidieregeling VBO-programma. Periode: 1994–96.
Belangrijkste resultaten/conclusies
Gerapporteerd is in: «Evaluatie VBO-programma NCDO 1994–1998», Den Haag, juni 1997.
Resultaten:Het rapport was kritisch positief:
– In navolging van de aanbeveling van de commissie Geurtsen is het werkterrein van de NCDO verbreed (Internationale Samenwerking in samenhang met Duurzame Ontwikkeling); de integratie van beide uitgangspunten is echter nog niet optimaal en behoeft verbetering;
– Er is waardering voor de inhoudelijke kant van de beleidsplannen van de NCDO en er is sprake van brede acceptatie ervan door organisaties in het veld. Uit de beleidsstukken en jaarplannen blijkt echter onvoldoende strategische middellange termijn visie;
– Er bestaat een spanning tussen scherp afgebakend beleid waardoor sturing beter mogelijk wordt en behouden van de benodigde flexibiliteit voor de eigen inbreng van organisaties in het veld;
– De NCDO moet nadrukkelijker streven naar een grotere synergie tussen verschillende activiteiten;
– De huidige verdeling tussen enerzijds het subsidiëren van activiteiten op basis van ontvangen aanvragen («medefinanciering») en anderzijds het actiever stimuleren en initiëren van activiteiten («stimuleringsbeleid») is positief. Er is echter wel een duidelijker inhoudelijke definiëring van het stimuleringsbeleid nodig. Ook dient de rol van de NCDO binnen het stimuleringsbeleid verduidelijkt te worden;
– Het afsprakenbeleid (lange termijn afspraken van de NCDO met ca. 30 «vaste klanten») wordt als instrument positief beoordeeld; wel dient de NCDO meer sturend op te treden om nu werkelijk vorm te geven aan het meer resultaatgericht werken zoals dat via het afsprakenbeleid wordt nagestreefd;
– Er heeft de afgelopen jaren weinig methodiekontwikkeling plaatsgevonden; «het veld» geeft aan daar een rol voor de NCDO te zien;
– De NCDO dient meer te doen aan resultaatmeting;
– Geprobeerd moet worden periodiek het maatschappelijk effect zichtbaar te maken; dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de NCDO en het ministerie.
Beleidsaanbevelingen:De kaders van het VBO-programma (inmiddels omgedoopt tot VMDO Voorlichting en Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling) zijn gehandhaafd in de nieuwe subsidieregeling die per 1 januari 1998 is ingegaan. De meeste aanbevelingen hebben betrekking op de uitvoering; hierover vindt regelmatig overleg plaats.
Vervolgacties:De NCDO heeft een nieuwe beleidsnota vastgesteld waarin op meerdere aanbevelingen wordt ingegaan. In regelmatig overleg wordt de voortgang van de werkelijke implementatie van de aanbevelingen gemonitord. Hierbij ligt de nadruk op methodiekontwikkeling en resultaatmeting.
III.2 Lopende en voorgenomen evaluaties
Externe evaluatie van de organisatie EBN.
Het betreft een externe evaluatie met als hoofddoel de vraagstelling in hoeverre een gefaseerde overgang van de nu geldende exploitatiesubsidie naar een meer projectgerelateerde subsidie mogelijk en gewenst is. Naast de wettelijke verplichting om eens in de vijf jaar een evaluatie door te voeren, vormt het doorvoeren van deze externe evaluatie een van de basisvoorwaarden voor de toekenning van de 3-jarige committering (1998–2000). E.e.a. mede ingegeven door de aanstaande Kaderwet Subsidies BZ. Periode: waarschijnlijk vanaf 1992. Tijdsplanning: tweede semester 1998.
Evaluatie «Incidentele Doelbijdragen»
Doel is evaluatie van de doeltreffendheid van het programma «Incidentele doelbijdragen». Het betreft een periodieke evaluatie van een programma waaruit subsidies worden verstrekt. Aandacht voor eventuele M&O-aspecten. Periode: 1992–1997. Tijdsplanning: rapportage verwacht eind 1998.
Evaluatie jaarlijkse subsidie Instituut Clingendael
Nadere evaluatie op aspecten van doelmatigheid en doeltreffendheid. Tenminste éen maal in de vijf jaar dient het ministerie de subsidie te evalueren. Periode: 1993–1998. Tijdsplanning: 1998–1999.
Evaluatie jaarlijkse subsidie Stichting Atlantische Commissie
Nadere evaluatie op aspecten van doelmatigheid en doeltreffendheid. Tenminste éen maal in de vijf jaar dient het ministerie de subsidie te evalueren. Periode: 1993–1998. Tijdsplanning: 1998–1999.
Evaluatie jaarlijkse subsidie Stichting JASON
Nadere evaluatie op aspecten van doelmatigheid en doeltreffendheid met specifieke aandacht voor de kwaliteit van het financieel beheer door Jason. Tenminste éen maal in de vijf jaar dient het ministerie de subsidie te evalueren. Periode: 1993–1998. Tijdsplanning: eind 1998.
Evaluatie subsidie Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT)
In 1997–1998 vindt herziening plaats van de subsidierelatie met het KIT. Ter voorbereiding van de nieuwe subsidiebeschikking vindt evaluatie plaats naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de huidige subsidie. Periode: 1996–1997. Tijdsplanning: 1998.
Evaluatie subsidie Radio Nederland Training Centrum (RNTC)
In 1998 vindt herziening plaats van de subsidierelatie met het RNTC. Ter voorbereiding daarvan wordt de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de huidige subsidie geëvalueerd. Periode: ca. 1997–1998. Tijdsplanning: 1998.
BIJLAGE 8 DEBIJLAGE INZAKE ECONOMISCHEEN FUNCTIONELE
CLASSIFICATIES
Op grond van artikel 7, onderdeel g, van de Comptabiliteitswet bevat de artikelsgewijze toelichting bij de begroting per (artikel)onderdeel een economische en een functionele code, overeenkomstig de door de Minister van Financiën gegeven classificaties. De classificatievoorschriften zijn gepubliceerd in Hafir.
Overzichten naar (macro-)economische classificatie geven inzicht in de economische aard (bijvoorbeeld consumptie, investeringen) en de bestemming (bijvoorbeeld sector bedrijven, sector gezinnen) van uitgaven en ontvangsten.
Overzichten naar functionele classificatie geven inzicht in de verdeling van uitgaven en ontvangsten over onderwerpen van staatszorg. De onderstaande overzichten a en b geven voor de onderhavige begroting een totaabeeld van de uitgaven en de ontvangsten per economische hoofdgroep respectievelijk per functionele categorie.
Geaggregeerde overzichten voor de gehele Rijksbegroting naar zowel economische als functionele classificatie zijn in de desbetreffende bijlagen van de Miljoenennota gepresenteerd.
Overzicht a: Uitgaven en ontvangsten per (macro-)economische categorie met totalen per economische hoofdgroep
Code
Omschrijving
1997
Uitgaven 1998 1999
1997
1998
Ontvangsten 1999
11 12 16
26
beloning van werknemers overige goederen en diensten verkopen van goederen en diensten
Output, intermediair verbruik, afschrijvingen en beloning van werknemers
rente
535 360 301 485 |
592 792 288 191 |
596 441 289 269 |
381 18 682 |
219 136 13 264 |
219 163 13 504 |
836 845 |
880 983 |
885 710 |
19 063 4 859 |
13 619 5 378 |
13 886 4 595 |
2
31
3
43A 43G 47G
4
52
5
62G 63G
72G 77G
01
Inkomen uit vermogen
subsidies (producenten)
Primaire inkomensoverdrachten
overige inkomensoverdrachten overige inkomensoverdrachten overige inkomensoverdrachten
Secundaire inkomensoverdrachten
overige nieuwe investeringsgoederen
Investeringen en afschrijvingen
investeringsbijdragen overige kapitaaloverdrachten
Kapitaaloverdrachten en aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa
verstrekking van langlopende leningen aflossing van langlopende leningen
Mutaties in financiële activa met een lange looptijd (opneming/aflossing bruto te registeren)
Niet verdeeld
0 0 0
249 874 231 358 220 515
4 859
5 378
4 595
249 874
231 358
220 515
11 122 12 839 12 829
7 279 492 8 210 467 9 340 220
7 290 614 8 223 306 9 353 049 201 372 301 852 297 789
201 372
301 852
297 789
22 720 20 720 20 720
179 429 352 528 304 260
202 149 373 248 324 980 89 650
0 |
0 |
0 |
4 385 |
4 970 |
5 589 |
3 480 |
2 161 |
2 161 |
41 116 |
68 619 |
69 236 |
48 981
2 323
2 323
75 750
48 601 107 668
89 650 0 0 48 601 107 668
23 85 989 47 835
76 986
18 018
18 018
Transacties die niet of niet onmiddellijk over de hoofdgroepen 1 tot en met 9 worden verdeeld
23
85 989
47 835
Totaal hoofdstuk V
8 870 527 10 096 736 11129 878
123 827
202 415
113 485
1
0
0
0
0
6
0
0
7
0
0
0
0
Overzicht b: Uitgaven en ontvangsten per functionele categorie
Code
Omschrijving
1997
1998
Uitgaven 1999
1997
1998
Ontvangsten 1999
01.1 Algemeen Bestuur: uitvoerende en wetgevende lichamen, bestuursorganen 01.40 Buitenlandse betrekkingen: algemeen
01.42 Buitenlandse betrekkingen: vertegenwoordiging in het buitenland
01.43 Buitenlandse betrekkingen: deelnemingen aan internationale organisaties van algemene aard
01.49 Buitenlandse betrekkingen: nog nader te verdelen
01.50 Ontwikkelingssamenwerking: algemeen
01.52 Ontwikkelingssamenwerking: bilaterale hulpverlening aan ontwikkelingslanden
01.53 Ontwikkelingssamenwerking: hulpverlening via internationale organisaties
01.54 Ontwikkelingssamenwerking: overige hulpverlening aan ontwikkelingslanden
03.5 Burgerlijke bescherming
3 464 |
3 060 |
3 060 |
|||
300 421 |
380 532 |
328 307 |
2 761 |
1 733 |
1 973 |
659 275 |
790 453 |
801 725 |
55 591 |
49 190 |
49 190 |
010 132 |
3 785 627 |
4 513 926 |
7 865 |
7 267 |
7 913 |
23 |
330 |
330 |
|||
478 233 |
379 264 |
626 499 |
17 289 |
18 018 |
18 018 |
798 398 |
2 915 380 |
2 996 863 |
40 321 |
126 207 |
36 391 |
902 503 37
954 567 1 004 879 67 103
Totaal hoofdstuk V
8 870 527 10 096 736 11129 878
123 827
202 415
113 485
718 041 887 456 854 186
BIJLAGE 9 DE VOORLICHTINGSBIJLAGE
In deze bijlage wordt nader ingegaan op de voorlichtingsuitgaven en activiteiten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eerst wordt een overzicht gegeven van de voorlichtingsuitgaven en de artikelen waar deze betrekking op hebben. Vervolgens wordt ingegaan op de activiteiten en de resultaten daarvan. Daarna worden de rol van onderzoek en het gebruik van externe adviseurs kort toegelicht.
De Directie Voorlichting van Buitenlandse Zaken bestaat uit twee nauw samenwerkende maar zelfstandig opererende dienstonderdelen, te weten: de Directie Voorlichting Buitenlandse Zaken (DVL/BZ) en de Directie Voorlichting Ontwikkelingssamenwerking (DVL/OS). Sinds de herijking ressorteert ook de afdeling Voorlichting Buitenland onder DVL/BZ.
De voorlichtingsactiviteiten zijn onder te verdelen in 1) algemene voorlichting (interne nieuwsvoorziening en voorlichting, informatie over de diverse aspecten van het buitenlands beleid voor pers en publiek), 2) specifieke voorlichting in het kader van de Ontwikkelingssamenwerking en 3) voorlichting over Nederland in het Buitenland. Tevens is in deze beschrijving een aparte paragraaf 4) over communicatieadvies en onderzoek opgenomen.
-
1.Algemene Voorlichting
Onder Algemene Voorlichting vallen de uitgaven voor interne communicatie, de aanschaf van voorlichtingsapparatuur en de voorlichting aan pers en publiek in Nederland en het buitenland.
Interne communicatie
De interne communicatie betreft die activiteiten waarmee medewerkers op het departement en de posten worden geïnformeerd over ontwikkelingen die van belang zijn voor de uitoefening van hun taken. Instrumenten daarvoor zijn het personeelsblad dat sinds mei 1998 in een hogere frequentie verschijnt (tweewekelijks), intranet, videoproducties, (instructie)brochures en overige interne media.
In 1999 zullen de elektronische informatievoorziening (inter- en intranet) en het personeelsblad uitgroeien tot de belangrijkste interne informatiedragers. Informatiebulletins en brochures die nu nog los verschijnen, zullen daarin zoveel mogelijk worden opgenomen. De interne communicatie wordt op die manier overzichtelijker. Er zal worden bespaard op de kosten van drukwerk, maar daartegenover staan extra investeringen in de verder te ontwikkelen elektronische media.
Voorlichtingsapparatuur
Daarnaast blijven uitgaven noodzakelijk voor de aanschaf en vervanging van voorlichtingsapparatuur. Daaronder worden de middelen verstaan die noodzakelijk zijn om op de posten informatie te kunnen ontvangen en weer te geven. Zo bestaat het audiovisueel voorlichtingsmateriaal onder andere uit, televisies en radio’s, cassette- en videorecorders, overhead- en diaprojectoren.
Voorlichting aan pers en publiek
De externe voorlichting is gericht op pers en publiek in binnen- en buitenland. Het gaat daarbij om algemene beleidsinformatie over
Nederland en over de diverse aspecten van het buitenlands beleid van Nederland. Belangrijke onderwerpen waarover voorlichting wordt gegeven zijn:
Europese Unie
De relatie tussen de Nederlandse burger en de Europese Unie verandert wezenlijk door de introductie van de euro. Behalve de euro roepen ook andere Europese maatregelen vragen op. De diverse ministeries die bij de Europese integratie betrokken zijn, moeten daar actief op inspelen. Door de grote veranderingen is bij burgers een toenemende informatiebehoefte te constateren. De waarom-vraag van één Europa wordt steeds nadrukkelijker gesteld. Er zal de komende jaren meer over Europa moeten worden voorgelicht door steeds meer ministeries. Buitenlandse Zaken zal daarin een actieve en coördinerende rol blijven spelen.
Europavoorlichting is tot dusver vrij technisch van aard. Dat heeft te maken met het feit dat de interne markt tot op heden het belangrijkste onderdeel was van de Europese integratie. Er komen echter steeds meer terreinen bij, zoals samenwerking op het terrein van justitie en binnenlandse zaken en de monetaire unie. Dat maakt het noodzakelijk nadrukkelijker een antwoord te geven op vragen waarom en hoe in Europa steeds meer centraal wordt geregeld. Via pers- en publieksvoorlichting – waaronder een postbus 51 campagne – zullen de ontwikkelingen op dit terrein intensief worden toegelicht. De inzet van Buitenlandse Zaken richt zich in 1999 wat de Europavoorlichting betreft op het versterken van de interdepartementale aanpak.
Wijs op Reis
De publieksbalie van Buitenlandse Zaken signaleert een toenemende vraag van burgers naar informatie die onder de verantwoordelijkheid valt van de directie personenverkeer, migratie en consulaire zaken (DPC). De meeste vragen gaan over mogelijke problemen op reis. De brochure Wijs op Reis speelt op deze vragen in en wordt ieder jaar in een oplage van 500 000 exemplaren gemaakt en verspreid op beurzen voor toeristen en via de erkende reisbureaus. Desondanks zijn er ieder jaar weer veel Nederlanders die tijdens hun reis in de problemen komen. Ongeveer 2000 toeristen vragen bij consulaat of ambassade om hulp, maar de groep die slecht voorbereid op reis gaat is vele malen groter. Volgens de alarmcentrales komen per jaar tussen de 200 000 en 300 000 Nederlanders in de problemen in het buitenland. Dit aantal neemt gestaag toe. Het probleem van de slechte reisvoorbereiding spitst zich toe op de groep «nieuwe» onervaren reizigers. Belanghebbende partijen in de markt moeten een belangrijke rol spelen bij het beschikbaar stellen van informatie, opdat mensen zich goed op hun reis kunnen voorbereiden. Buitenlandse Zaken kan daarbij faciliteren. Het ministerie zal in 1999 naast het uitbrengen van de brochure Wijs op Reis extra voorlichtingsinspanningen leveren om minder goed geïnformeerde doelgroepen beter te bereiken.
Europese verkiezingen
In juni 1999 zullen verkiezingen worden gehouden voor het Europees
Parlement. De voorlichting over deze verkiezingen voor het Europees parlement maakt deel uit van een overkoepelend campagneplan van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De algemene lijn van BZK is dat de stemgerechtigden de Kieswet moeten kennen. BZK zal zorgen voor kennisvermeerdering bij de doelgroepen, zonder expliciet de opkomst te bevorderen.
Buitenlandse Zaken zal deze aanpak aanvullen met een eigen strategie die erop gericht is om het draagvlak voor het Europese beleid verder te vergroten.
Om de Nederlanders die in het buitenland woonachtig zijn in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan deze verkiezingen, zullen vanaf eind 1998 tot aan de datum van de verkiezingen allerlei activiteiten worden ondernomen. Vooral zal er een advertentiecampagne worden gevoerd om de Nederlanders op te roepen gebruik te maken van hun stemrecht. In daarvoor in aanmerking komende dag- of weekbladen zullen enkele malen oproepen worden geplaatst. Daarnaast zullen de Nederlandse verenigingen in het buitenland, internationaal werkende bedrijven, Radio Nederland Wereldomroep en internationale scholen worden ingeschakeld om bekendheid te geven aan de verkiezingen. Ook zullen uitgezonden ambtenaren lezingen verzorgen over de verkiezingen. Naar aanleiding van de ervaringen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 6 mei 1998 is een uitgebreide evaluatie toegezegd aan de Tweede Kamer. Eventuele aanpassingen van de procedures zullen, indien mogelijk, reeds voor de Europese verkiezingen worden verricht.
-
2.Voorlichting inzake Ontwikkelingssamenwerking
Ook de komende jaren zal de Directie Voorlichting Ontwikkelingssamenwerking een belangrijkere rol blijven spelen in het uitdragen van resultaten van het ontwikkelingsbeleid. Het afgelopen jaar is veel in het werk gesteld om de perspectieven en resultaten van de hulpinspanningen binnen belangrijke sectoren van de ontwikkelingssamenwerking te belichten. In de serie «Hulp in Uitvoering» over de perspectieven van het ontwikkelingsbeleid zal ook eind 1998 en in 1999 een aantal delen verschijnen over de thema’s gezondheidszorg, basisonderwijs, energie en plattelandsontwikkeling. Ook in de andere voorlichtingsuitingen, zoals in jaarverslagen, de reguliere jongerenvoorlichting en de algemene beleidsvoorlichting voor brede publieksgroepen, zullen de resultaten van beleid meer aandacht krijgen.
Tussen oktober 1997 en februari 1998 heeft DVL/OS een aantal onderzoeken uitgevoerd. Zo is een analyse gemaakt van de berichtgeving over OS in de landelijke media. Daarnaast is tevens een algemeen onderzoek gehouden naar de meningsvorming van relevante publieksgroepen over ontwikkelingssamenwerking. Uit die onderzoeken blijkt onder meer dat er keuzen moeten worden gemaakt in de hoeveelheid onderwerpen waarmee het ministerie naar buiten wil treden. Voorlichtingsdoelstellingen moeten helder en hanteerbaar worden gemaakt. Voort dient het ministerie meer rekening te houden met de wijze waarop andere organisaties zich profileren.
Internationale Samenwerking
De formule van het maandblad Internationale Samenwerking wordt de komende jaren verder aangepast aan het nieuwe herijkte buitenlands beleid. De hulpinspanningen worden steeds in een brede context belicht. Uitgangspunt blijft echter het volgen van het ontwikkelingsproces bekeken vanuit het perspectief van de armste groepen.
Samsam
Het jongerenblad Samsam zal ook in 1999 tien keer verschijnen. De inhoud van het in 1998 vernieuwde blad zal zich meer richten op de wensen van de jeugdige lezersgroep. Daarnaast zal het blad, dat in een oplage verschijnt van ruim 500 000 exemplaren, meer aandacht besteden aan de culturele achtergronden van in Nederland levende allochtone bevolkingsgroepen.
Dick Scherpenzeel Stichting
De Dick Scherpenzeel Stichting zal ook de komende jaren een belangrijke rol blijven vervullen in het generen van journalistieke belangstelling voor de gebeurtenissen in ontwikkelingslanden. De stichting wil tevens bijdragen aan kwaliteitsverbetering van deze journalistiek door meer aandacht te vragen voor de achtergronden van datgene wat zich in ontwikkelingslanden afspeelt. In 1999 gaat tevens extra aandacht uit naar het versterken van contacten tussen journalistieke opleidingen in Nederland en soortgelijke instellingen in ontwikkelingslanden. Ook worden initiatieven ontwikkeld om via Nederlandse universiteiten meer onderzoek te laten verrichten op dit terrein.
-
3.Het beeld van Nederland in het Buitenland
Buitenlandse Zaken zal de komende jaren verder werken aan een goede en evenwichtige voorlichting over Nederland in en aan het buitenland. In de deze voorlichting spelen de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland een cruciale rol. In Den Haag vindt coördinatie plaats door de afdeling Voorlichting Buitenland van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het scala aan instrumenten varieert van persvoorlichting, overleg en onderzoek tot de productie van internetsites, videomagazines en brochures. Buitenlandse Zaken is van plan om op alle onderdelen van het beleid de voorlichting in het buitenland te versterken. Ook zal Nederland actief blijven op grote internationale manifestaties en tentoonstellingen zoals 400 jaar Nederland-Japan en Expo 2000 in Hannover.
-
4.Onderzoek en Communicatie-advies
Betrouwbaar onderzoek is een voorwaarde voor goede communicatie en een effectief voorlichtingsbleid. Daarbij gaat het om onderzoek naar doelgroepen, netwerken, trends, en beeldmerken alsmede om haalbaarheidsstudies en effectmetingen. Daarnaast is het noodzakelijk geworden in een vroeg stadium van het beleidsproces indicatoren te ontwikkelen die het mogelijk maken om resultaten van het beleid helder en breder te kunnen communiceren.
De Directies Voorlichting werken aan een geïntegreerd communicatiebeleid, waarin onderzoek en evaluatie belangrijke elementen zullen zijn. Versterking van de capaciteit op het gebied van communicatie en onderzoek moet de totale voorlichting van Buitenlandse Zaken beter meetbaar en stuurbaar maken zodat verantwoording kan worden afgelegd over de inzet van middelen.
Bij het ontwikkelen van communicatiestrategieën – en voor het daarvoor benodigde onderzoek – zal Buitenlandse Zaken de komende jaren, evenals de afgelopen periode het geval was, wanneer nodig op tijdelijke basis externe adviseurs aantrekken.
BIJLAGE 10
LIJST VAN AFKORTINGEN
ACS-landen
ADB
AfDB
ADEA
AfDF ACM
ACS
AIV
ALA
ANPPCAN
A&O-fonds
APP
ARF
ASAP
AsDB
AsDF
ASEAN
ASEM
ASIP
ASP
AVV
AVVN
BAD
BNP
BZ
CAVV
CBI
CDB
CDM
CDO
CFA
CFK
CGIAR
CITES
CJTF CNV CSD CSE
CSR CTBT(O)
CW DAC DAD DAP
Landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, waarmee de EU het Verdrag van Lomé gesloten heeft Ambassade Doelbijdragen African Development Bank
Association for the Development of Education in Africa
African Development Fund Adviescommissie Mensenrechten Buitenlands Beleid
Landen in Afrika, in het Caribisch gebied en in de stille Oceaan, waarmee de Europese Unie de overeenkomst van Lomé heeft gesloten Adviesraad Internationale Vraagstukken Azië en Latijns-Amerika
African Network for the Protection Against Child Abuse and Neglect Arbeidsmarkt- en opleidingsfonds Ambassade Projecten Programma Asian Regional Forum
Additional Structural Adjustment Programme Asian Development Bank Asian Development Fund Association of South East Asian Nations Asia-Europe Meeting
Additional Structural Investment Programme Academisch Samenwerkingsprogramma Adviesraad Vrede en Veiligheid Algemene Vergadering van de Verenigde Naties Bilateraal Assistentdeskundige Bruto Nationaal Product Buitenlandse Zaken, ministerie van Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken
Centrum tot Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden
Caribische Ontwikkelingsbank Clean Development Mechanism Commissie voor Duurzame Ontwikkeling Communauté Financière Africain Chloorfluorkoolwaterstof(fen) Consultative Group on International Agricultural Research
Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora Combined Joint Task Force Christelijk Nationaal Vakverbond Commission on Sustainable Development Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa
Civil Service Reform
Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (Organization)
Chemische Wapens Development Assistance Committee Gedetacheerd Assistentdeskundige Drug Action Programme
DBZV
DDR
DGIS
DOV
DR
EAPR
EBRD
ECHO
ECE
ECIP
ECMM
ECOMOG
ECOSOC
ECOWAS
ECU
EDI
EG
ENARP
EIB
EMU
EOF
EPRD
ER
ESAF
EU
EVDI
EVRM
EZ
FAO
FEZ
FILOM
FMO
FRJ
FSO
FYROM
GATT
GBVB
GEF
GFG
GI
GMIS
GLB
GOA
GOS
GPA
GSO
HCNM
HGIS
HIPC
HRD
IAC
IAEA
IBO
Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel Duitse Democratische Republiek Directoraat Generaal Internationale Samenwerking Duurzaam ontwikkelingsverdrag Democratische Republiek Euro-Atlantische Partnerschapsraad European Bank for Reconstruction and Development
European Commity Humanitarian Office Economische Commissie voor Europa European Commity Investment Partners European Commission Monitoring Mission ECOWAS Monitoring Group Economic Community and Social Council Economic Community of West African States European Currency Unit Economic Development Institute Europese Gemeenschap Onderzoeksprogramma in Ethiopië Europese Investeringsbank Economische en Monetaire Unie Europees Ontwikkelings Fonds European Programme for Reconstruction and Development Europese Raad
Enhanced Structural Adjustment Facility Europese Unie
Europese Veiligheids- en Defensie-Identiteit Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens Economische Zaken, ministerie van Food and Agricultural Organisation of the United Nations
Centrale Dienst Financieel-Economische Zaken (van BZ)
Financiering Lokale Medewerkers Financieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden Federale Republiek Joegoslavië Fonds voor Speciale Operaties Former Yugoslav Republic of Macedonia General Agreement on Tariffs and Trade Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
Global Environment Facility Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen Gemeentelijke Initiatieven Geïntegreerd Management Informatie Systeem Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Geologisch, Oceanografisch en Atmosferisch Onderzoek
Gemenebest van Onafhankelijke Staten Global Programme on Aids
Gemeentelijke Samenwerking Ontwikkelingslanden Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden Homogene Groep Internationale Samenwerking Heavily Indebted Poor Countries Human Resources Development International Agricultural Centre International Atomic Energy Agency Interdepartementaal Beleidsonderzoek
IBP IBRD
IBTA ICCIDD
ICER ICPD
ICRC
ICT
IDA
IDB
IDLI
IDPAD
IEFR
IFAD
IFC
IFI
IFF
IFOR
IGC
IHS
IIC
IHRM
ICD
IIEP ILO IMF INSTRAW
IntEnt IO IOI IOB
IOM IOV IPEC
IPM
IPCC
IPDC
IRA
ITF
ITC
IUCN
IVO
JASON
JGWE
KAP
KEDO
Interdepartementaal Beleidsonderzoek International Bank for Reconstruction and Development
Investeringsbevordering en Technische Assistentie International Council for the Control of Iodine Deficiency Disorders
Interdepartementale Commissie Europees Recht International Conference on Population and Development
Internationaal Comité van het Rode Kruis Informatie- en communicatietechnologie International Development Association Interamerican Development Bank International Development Law Institute Indo Dutch Programme on Alternatives in Development
International Emergency Food Reserve International Fund for Agricultural Development Internationale Financieringsmaatschappij Internationale Financiële Instellingen Intergouvernementele Bossenforum Implementation Forces Intergouvernementele Conferentie Institute for Housing and Urban Development Studies
Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij International Human Recource Management International Institute for Communication and Development
International Institute for Educational Planning International Labour Organisation International Monetary Fund
International Research and Training Institute for the Advancement of Women International Entrepreneurship Internationaal Onderwijs International Ocean Institute
Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie
Internationale Organisatie voor Migratie Inspectie Ontwikkelingssamenwerking te Velde International Programme on the Elimination of Child Labour
Intergrated Pest Management Intergovernmental Panel on Climate Change International Programme for Development and Communication Immediate Response Account Interim Trust Fund International Trade Centre
International Union for the Conservation of Nature Initiatieven voor versterking en hervorming van het onderwijs in ontwikkelingslanden Stichting Jong Atlantisch Samenwerkings Orgaan Nederland
International Working Group on Education Kleine Ambassade Projecten Korean Peninsula Energy Development Organization
KIT
KNIP
KPA
LCL
LIFE
LEISA
LGO
MAD
MAI
MARPOL
MATRA
MEDA
MENA
MER
MFO
MIF
MFP
MIGA
MILIEV
MKB
MMOP
MMTP
MOL
MoU
Msc
MBA
NAFTA
NAR
NAVO
NBV
NCDO
NCH
NCM
NCW
NEDA
NEI
NFP
NGO
NIO
NIMF NIRP NME NOVIB
NPV NTA NUFFIC
OAE OAS OC&W
ODA
Koninklijk Instituut voor de Tropen Kleine Ambassadeprojecten PIN Kleine Plaatselijke Activiteiten Laag Concessionele Leningen Local Initiative Facilities for the urban Environment Local Input Sustainable Agriculture Landen en Gebieden Overzee Multilateraal Assistentdeskundige Multilateraal Verdrag inzake Investeringen Marine Pollution
(Programma) Maatschappelijke Transformatie Maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische- en sociale structuren in de derde landen van het Middellandse-Zeegebied Midden-Oosten en Noord-Afrika Bank Milieu Effect Rapportage Medefinancieringsorganisatie Multilateraal Inversteringsfonds Medefinancieringsprogramma Multilateral Investment Guarantee Agency Milieu en Economische Verzelfstandiging Midden- en Kleinbedrijf Meerjarige en Multidisciplinaire Onderzoeksprogramma’s
Management Muncipality Training Programme Minst Ontwikkeld Land Memorandum of Understanding Master of science Master of Business Administration North American Free Trade Agreement Nationale Adviesraad inzake Ontwikkelingssamenwerking
Noordatlantische Verdragsorganisatie Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling Nederlands Centrum voor Handelsbevordering Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij Nederlandse Christelijke Werkgeversorganisatie Netherlands Development Assistance Nederlands Economisch Instituut Netherlands Fellowships Programme Niet-Gouvernementale Organisatie Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden
Nederlands Inversterings en Matching Fonds Nederlands Israëlische Onderzoeksprogramma Natuur en Milieu Educatie Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand
Non Proliferatieverdrag New Transatlantic Agenda
Netherlands Universities Foundation for International Co-operation
Organisatie van Afrikaanse Eenheid Organisatie van Amerikaanse Staten Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, ministerie van Official Development Assistance
OESO
OIOS ONRI OLS OPCW
OPEC ORET OS OSPAR
OVSE
PESP
PFO PHARE
PIN
PHARE
PLO
PMC
POBB
POPM
PSO
PSOM
PUGA
PUM
RAWOO
RDBZ
RNTC
RPED
RTR
RvE
SACEUR
SADC
SAIL
SANPAD
SAVVN SCO
SENTER
SGNV
SII
SDF
SDR
SIR
SLIM
SNIP
SNV
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
Office of Internal Oversight Services Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs Operation Lifeline Sudan Organization for the Prohibition of Chemical Weapons
Organization of Petroleum Exporting Countries Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties Ontwikkelingssamenwerking Oslo and Paris conventions for the prevention of maritime pollution
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (ook: OCSE: Organization for Security and Cooperation in Europe) Programma Economische Samenwerkingsprojecten
Programmafinancieringsovereenkomst EU-hulpprogramma voor bijstand aan Midden- en Oost-Europa
Programma Internationaal Natuurbeheer EU-hulpprogramma voor Midden- en Oost-Europa Palestinian Liberation Organization Post Ministriële Conferentie Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid Particuliere Ontwikkelings Participatiemaatschappijen
Programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden
Programma Samenwerking met Opkomende Markten
Programma Uitzending Gemeenteambtenaren Project Uitzending Managers
Raad van advies voor het Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van Ontwikkelingssamenwerking Reglement Dienst Buitenlandse Zaken Radio Nederland Training Centre Regional Programme on Enterprise Development Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud Raad van Europa
Supreme Allied Commander Europe Southern African Development Community Stichting Samenwerkingsverband Instituten van Internationaal Onderwijs Landbouwuniversiteit Wageningen
South Africa Netherlands Research Programme on Alternatives in Development Speciale Algemene Vergadering Verenigde Naties Stichting Steun Communicatie Ontwikkelingssamenwerking
Agentschap ministerie van Economische Zaken Secretaris-generaal VN Samenwerking Internationale Instellingen Special Development Fund Special Drawing Rights Studie in de regio
Simpler Legislation for the Internal Market (EU) Systeem Nieuwe Integrale Personeelsbegroting Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie
SFOR
SPA
SSP
STD
STAGE
STEP
SUP TACIS
TAIEX
TANESA
TOOL
UMP
UNAIDS
UNCDF
UNCED
UNCHS
UNCLOS UNCTAD
UNDAF
UNDCP
UNDP UNEP UNESCO
UNFICYP UNFPA UNHCR UNHCHR
UNICEF
UNIDO
UNIFEM UNRISD
UNRWA
UNSAS
UNSCOM
UNTAES
UNV USZO
vjr VK
VN
VNG
VMP
Stabilisation Forces Special Programme for Africa Sectorspecialisten Sexual Transitional Deceases Stageprogramma lokaal bestuur ontwikkelingslanden
Stroombeleid, Talentmanagement en Ervarings-plaatsen
Suppletiedeskundige
EU-hulpprogramma voor technische bijstand aan de landen van de voormalige Sovjet-Unie Technical Assistance Information Exchange Office Onderzoeksprojecten in Tanzania Technologie Overdracht Ontwikkelingslanden Urban Management Programme VN-Aidsprogramma
United Nations Capital Development Fund United Nations Conference on Environment and Development
United Nations Centre for Human Settlements (Habitat)
United Nations Convention on the Law of the Sea United Nations Conference on Trade and Development
United Nations Development Assistance Framework
United Nations International Drug Control Programme
United Nations Development Programme United Nations Environment Programme United Nations Educational, Scientific Cultural Organisation
United Nations Force in Cyprus United Nations Fund for Population Activities United Nations High Commissioner for Refugees United Nations High Commissioner for Human Rights
United Nations International Children’s Emergency Fund
United Nations Industrial Development Organisation
United Nations Development Fund for Women United Nations Research Institute for Social Development
United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East United Nations Standby Arrangements System United Nations Special Commission (Irak) United Nations Transitional Administration in Eastern Slavonia United Nations Volunteers
Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs voormalig Joegoslavische republiek (Macedonië) Verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië en Noord-Ierland
Verenigde Naties
Vereniging van Nederlandse Gemeenten Vakbondsfinancieringsprogramma
VU Vrije Universiteit
VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu- beheer, ministerie van
FNV Federatie Nederlandse Vakbeweging
VBO Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssa- menwerking
VPO Programma Voedselzekerheiden Voedsel- verbetering
VS Verenigde Staten van Amerika
WEOG West European and Other Countries Group
WFP World Food Programme
WEU West-Europese Unie
WHI Wetop Herverzekering van Investeringen
WHO World Health Organization
VNO Verbond van Nederlandse Ondernemingen
WTO World Trade Organization
ANNEX TOEREKENINGEN
-
1.Inleiding
In dit hoofdstuk worden uitgaven van andere ministeries en toerekeningen van de Europese Unie toegelicht, die onderdeel zijn van de ODA-component van de Uitgavencategorie Ontwikkelingssamenwerking. Deze uitgaven worden in de begrotingen van de desbetreffende ministeries nader toegelicht.
-
2.Toerekeningen van de Europese Unie
Samenwerking met de landen in Azië en Latijns-Amerika (ALA), inclusief Zuid-Afrika Categorie IXa
De ALA-verordening, die in 1991 door de Ontwikkelingssamenwerkingsraad van de Europese Unie werd aangenomen, vormt de grondslag van de samenwerking van de Europese Unie met de (ontwikkelings-)landen in Azië en Latijns-Amerika. De Europese Commissie is belast met de vaststelling van de programma’s en de uitvoering van de samenwerking.
Naar aanleiding van de herziening van de financiële perspectieven in 1999, waaronder de uitgaven voor extern beleid, kan een herziening van de ALA-verordening plaatsvinden. Vooruitlopend op een mogelijke gewijzigde verordening is de Europese Commissie begonnen met het opstellen van zogenaamde Nationale Beleidsplannen voor de ALA-landen, waarmee ze tegemoet komt aan de wens van een aantal Lidstaten waaronder Nederland, dat steeds heeft aangedrongen op een meer strategische planning van de hulpprogramma’s.
Toerekening van de EU-begroting (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
61 900 |
59 500 |
60 600 |
62 400 |
64 300 |
66 200 |
66 200 |
Samenwerking met de Middellandse-Zeelanden Categorie IXa
In 1995 heeft de Europese Raad van Cannes de totale financiële enveloppe vastgesteld voor het Euro-Mediterrane Partnerschap (Barcelonaproces) op 4,7 miljard ECU voor de periode 1995–1999. De Europese Investeringsbank heeft ongeveer eenzelfde bedrag aan leningen toegezegd. Het grootste deel van de middelen wordt uitgegeven aan maatregelen ter ondersteuning van de hervormingen van de economische en sociale structuren in de derde landen van het Middellandse-Zeegebied (MEDA-programma). Voor de jaren 1996–1999 is voor het MEDA-prgramma 3,2 miljard ECU beschikbaar.
Toerekening van de EU-begroting (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
83 800 |
72 900 |
74 200 |
76 400 |
78 700 |
81 100 |
81 100 |
Nood- en voedselhulp Categorie IXa
Voedselhulp
De laatste jaren wordt een toenemend deel van de fondsen besteed aan de financiering van structurele aanpassingsprocessen in landbouw- en voedselproduktiesectoren in ontwikkelingslanden. Opvallend daarbij is, dat met name in de voormalige Sovjet-republieken veel van dit soort steun wordt gegeven. Naar verwachting zal dit in 1999 niet anders zijn. Tevens zal in 1999 de hulp aan de ontwikkelingsactiviteiten van het WFP geleidelijk afgebouwd worden, omdat voedselhulp niet gezien wordt als het meest efficiënte instrument om ontwikkelingsactiviteiten te financië-ren. Ook ligt het in de bedoeling in 1999 een nieuwe Voedselhulpconventie te sluiten, waarin donoren meerjarige voedselhulpverplichtingen aangaan. De huidige conventie loopt – na een verlenging met een jaar – in juni 1999 af.
Noodhulp
Het European Commutiny Humanitarian Office (ECHO) is sinds 1993 verantwoordelijk voor alle humanitaire hulpactiviteiten van de Europese Commissie, waaronder noodvoedselhulp en de noodhulpallocaties uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF).
De Raad van Ministers voor Ontwikkelingssamenwerking heeft in juni 1997 besloten om de EU-humanitaire hulp aan een externe evaluatie te onderwerpen. Een interim-rapport van de evaluatie van de humanitaire hulp (gegeven over de periode 1991 – juni 1996) verschijnt binnenkort. De eindrapportage van de evaluatie is begin 1999 gereed.
Toerekening van de EU-begroting (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
102100 |
98 700 |
100 400 |
103 400 |
106 500 |
109 700 |
109 700 |
Overige specifieke maatregelen Categorie IXa
Dit begrotingshoofdstuk van de Europese Unie is onderverdeeld in een groot aantal programma’s die in alle ontwikkelingslanden van toepassing zijn (zogenaamde horizontale programma’s). Hieronder vallen verschillende begrotingslijnen waarbij in belangrijke mate samengewerkt wordt met non-gouvernementele organisaties (NGO’s) uit Europese landen. De meeste van de programma’s zijn in het leven geroepen door het Europees Parlement.
Voor de programma’s waarvoor nog geen juridische basis bestaat, heeft het Europees gerechtshof bepaald dat hiervoor geen significante acties meer ondernomen mogen worden. Dit zal met name gelden voor de programma’s met betrekking tot mensenrechten en vrouwen&ontwikkeling.
Toerekening van de EU-begroting (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
49 800 |
48 100 |
48 900 |
50 400 |
51 900 |
53 500 |
53 500 |
Samenwerking met Midden- en Oost- Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten Categorie IXa
De hulpprogramma’s van de Europese Unie voor de landen van Midden Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten (dit zijn de Russische Federatie, Oekraine, Belarus, Moldavië, de Kaukasische en Centraal Aziatische republieken en Mongolië) worden gefinancierd uit de reguliere EU-begroting. Deze hulpprogramma’s bestaan uit het EU-hulpprogramma voor bijstand aan Midden- en Oost-Europa (Phare) en het EU-hulpprogramma voor technische bijstand aan de landen van voormalige Sovjet-Unie (Tacis).
Het Phare-programma wordt in toenemende mate ingezet om de tien landen met een Europa-akkoord te helpen bij de voorbereiding van toetreding tot de EU. Het totale budget van het Phare-programma bedraagt 6693 miljoen ecu voor de periode 1995–1999. Hiermee is de Europese Unie de grootste donor in de landen van Midden-Europa. Per jaar wordt voor ruim 1,2 miljard ecu verplichtingen aangegaan. Het totale budget van het Tacis-programma voor de periode 1996–1999 bedraagt 2,2 miljard ecu. Per jaar wordt voor ruim 500 miljoen ecu verplichtingen aangegaan.
Toerekening van de EU-begroting (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
53 700 |
43 800 |
44 500 |
45 900 |
47 200 |
48 600 |
48 600 |
-
3.Begrotingsnummer XIV (Landbouw, Natuurbeheer en Visserij)
Onderzoeksprogramma Categorie IVd
Kasuitgaven 14.04.01 en begrotingsnummer XIV (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
48 479 |
45 000 |
47 500 |
50 000 |
52 500 |
55 000 |
55 000 |
-
4.Begrotingsnummer IXb (Financiën)
Wereldbank (IBRD) en Internationale Ontwikkelingsassociatie
(IDA)
Categorie IXb
De financiële crisis in Zuid-Oost Azië heeft ook voor de Wereldbank belangrijke implicaties gehad. Als gevolg van de deelname in de reddingsoperaties voor landen als Zuid-Korea, Thailand en Indonesië zal het uitleenvolume van de IBRD in 1998 circa USD 20 miljard bedragen, tegen USD 14,5 miljard in 1997. Naar verwachting zal de financiële crisis ook in 1999 nog tot omvangrijke nieuwe leningen leiden en er wordt dan ook een verdere stijging van het uitleenvolume verwacht tot circa USD 23 miljard. De kredietverlening door IDA zal naar verwachting ongeveer op hetzelfde peil blijven als in 1998, circa USD 7 miljard.
In samenhang met bovenstaande komt in het uitleenpakket van IBRD en IDA een sterker accent te liggen op de financiële sector. Bij de Wereldbank zal het aandeel van Zuid-Oost Azië in het totale leningenpakket relatief hoog blijven, maar er wordt daarbij een stijging voorzien over de volle breedte van het Wereldbankpakket. Of dit haalbaar is zal overigens ook afhangen van de resultaten van de twaalfde middelenaanvulling voor IDA (IDA-12). De besprekingen daarvoor zijn gestart en zullen waarschijnlijk in het voorjaar van 1999 worden afgerond.
Naar verwachting staan in de beleidsdiscussie binnen de Bank het komende jaar de volgende thema’s centraal:
– de rol van de Bank met betrekking tot de financiële crisis in Azië. – het belang van goed bestuur (good governance) – de bijdrage die de Bank zou kunnen leveren aan landen nadat een conflict is opgelost.
Kasuitgaven IBRD begrotingsnummer IXb (x 1000)
1997 |
1998 1999 2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
- |
- |
- |
35 000 |
35 000 |
Kasuitgaven |
IDA begrotingsnummer IXb (x 1000) |
|||
1997 |
1998 1999 2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
363 006 |
453 791 443 171 478 213 |
370 926 |
306 446 |
262 023 |
Internationale Financieringmaatschappij (IFC) Categorie IXb
De IFC verstrekt garanties, leningen en aandelenkapitaal aan particuliere bedrijven in ontwikkelingslanden. Daarnaast adviseert IFC overheden in ontwikkelingslanden hoe ze een gunstig investeringsklimaat kunnen scheppen dat de groei van particuliere ondernemingen bevordert en buitenlandse investeringen aantrekt. Hierbij is in de afgelopen jaren meer samenhang en samenwerking ontstaan tussen de private sectoractiviteiten van de Wereldbank enerzijds en die van het Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA) en IFC anderzijds. Dit komt onder meer tot uiting in het feit dat de landenstrategiën van de Wereldbank (Country Assistance Strategies) worden opgesteld in nauwe samenwerking met het IFC.
Kasuitgaven IFC begrotingsnummer IXb (x 1000)
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
9721 – – – – – –
Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA) Categorie IXb
Het Multilateraal Agentschap voor Investeringsgaranties (MIGA) bevordert de stroom van private directe buitenlandse investeringen in ontwikkelingslanden door ondernemingen die in het buitenland willen investeren garanties te verlenen tegen risico’s als onteigening, oorlog en onlusten en tegen het opleggen van restricties aan private investeerders ten aanzien van valutatransacties. MIGA geeft ook marketing en juridische adviezen aan ontwikkelingslanden over het aantrekken van buitenlandse investeringen. Aangezien het gestorte kapitaal en de reserves van MIGA in verhouding tot het uitstaande risico gering zijn, is in 1998 een extra kapitaalaanvulling tot stand gekomen. Dit zal het MIGA mogelijk maken om tegemoet te komen aan de toenemende vraag naar garanties.
Kasuitgaven MIGA begrotingsnummer IXb (x 1000)
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
0 p.m. 3080 3127 – – –
Regionale Ontwikkelingsbanken en -fondsen Categorie IXb
Afrikaanse Ontwikkelingsbank en -fonds (AfDB/AfDF)
De belangrijkste ontwikkeling in 1998 was de afronding van de onderhandelingen over de vijfde kapitaalverhoging van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank. Deze kapitaalverhoging van 35% stelt niet-regionale landen in staat hun aandeel te verhogen van 33% naar 40%. In samenhang met een verandering in stemregels betekent dit een aanzienlijk grotere stem van niet-regionale leden in de AfDB.
In mei 1998 zijn ook de onderhandelingen voor de achtste middelenaanvulling van het Afrikaans ontwikkelingsfonds (ADF VIII) begonnen. Het is de bedoeling dat deze onderhandelingen nog in 1998 worden afgerond. In de voorstellen die door de AfDB zijn geproduceerd wordt uitgegaan van een niveau van benodigde middelen (1999–2001) van SDR 3,15 miljard, waarvan SDR 2,99 miljard nieuwe donormiddelen zouden moeten zijn. Ter vergelijking: de zevende middelenaanvulling van het ADF bestond voor slechts SDR 1,33 miljard uit nieuwe donormiddelen.
Aziatische Ontwikkelingsbank en -Fonds (AsDB/AsDF)
In 1997 heeft de zesde middelenaanvulling van het Aziatisch Ontwikkelingsfonds plaatsgevonden. In totaal is USD 6,4 miljard bijeengebracht voor een periode van vier jaar, waarvan USD 3,3 miljard door de bank zelf. De Bank heeft met betrekking tot de Azië crisis toegezegd ongeveer USD 9 miljard bij te dragen om de crisis te bestrijden. Nederland was hier geen voorstander van omdat betalingsbalanssteun niet binnen het mandaat van de AsDB ligt en ten koste gaat van armoedebestrijding, het niet de armste landen zijn die van deze steun profiteren en omdat de Bank door de crisis hard tegen haar financiële en organisatorische grenzen is opgelopen.
Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en het Fonds voor Speciale Operaties (FSO)
De Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) is een internationale financiële instelling, opgezet in 1959 om de economische en sociale ontwikkeling van de lidstaten in Latijns-Amerika en het Caribische gebied te bevorderen. Uitstaande leningen bedroegen eind 1997 USD 26,5 miljard. Het totaal aan leningen en technische samenwerking sinds de oprichting beliep tegen het eind van 1997 USD 87 miljard. De IDB is de afgelopen jaren de Wereldbank in Latijns-Amerika voorbijgestreefd en is nu de grootste donor in de regio.
De IDB heeft een Fund for Special Operations (FSO) voor leningen op concessionele voorwaarden voor projecten in de armste landen in de regio. Tijdens de Jaarvergadering van de IDB in maart 1998 is een oplossing gevonden voor de financiering van het FSO voor de periode 1998–1999.
De IDB Group omvat ook de Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC; zie onder) en het Multilaterale Investeringsfonds (MIF). Het MIF werd in 1992 opgericht om investeringshervormingen en ontwikkelingen in de private sector te bevorderen.
Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC)
De Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC) neemt door middel van risicodragend vermogen deel in bedrijven of verstrekt direct leningen aan bedrijven, zonder overheidsgarantie. Zij bevordert de vorming, uitbreiding en modernisering van midden- en kleinbedrijf. De Executive Board van IIC begint binnenkort met onderhandelingen over een kapitaalverhoging. Nederland staat positief tegenover een kapitaalverhoging en zal zich in de onderhandelingen richten op bewaking danwel aanscherping van de ontwikkelingsrelevantie van de activiteiten van IIC.
Midden-Oosten en Noord-Afrika Bank (MENA Bank)
De verwachting was dat de MENA Bank begin 1998 operationeel zou worden. Dit is echter vertraagd door de crisis in het vredesproces in het Midden-Oosten. Daarbij hebben de belangrijkste landen uit de regio, Israël, Egypte en Jordanië, het oprichtingsverdrag nog niet ondertekend en hebben de VS door hun uitstel van ratificatie voor vertraging gezorgd. De verwachting is dat goedkeuring van steun aan de MENAbank door het Amerikaanse Congres in september 1998 voor een versnelling kan zorgen. Het doel van de oprichting is het bevorderen van regionale samenwerking en verbetering van politieke stabiliteit in de regio.
Kasuitgaven Regionale Ontwik. banken en -fondsen begrotingsnummer IXb (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
87 703 |
130 372 |
143 335 |
137 173 |
125 893 |
120 890 |
123 067 |
Voor een nadere toelichting op de regionale ontwikkelingsbanken wordt verwezen naar de begroting van het ministerie van Financiën (IX).
Schuldverlichting Categorie VIIb
Per 1 januari 1997 worden, als resultaat van de herijking van het buitenlandse beleid, de bedragen gemoeid met de kwijtschelding van schulden in de Club van Parijs, ontstaan door niet afgeloste exportkredieten aan landen die door het DAC van de OESO op deel 1 van de zogenoemde DAC-lijst zijn geplaatst, voor de nominale waarde als ODA aangemerkt en als zodanig verantwoord onder ODA-uitgaven. Hiervoor is in 1999 een bedrag van NLG 90 miljoen gereserveerd.
Kasuitgaven EKI (x 1000) |
|||||
1997 1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
121 351 74 800 |
90 000 |
90 000 |
90 000 |
90 000 |
90 000 |
-
5.Begrotingsnummer IV (Koninkrijksrelaties) en begrotings-nummer VIII (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen)
Samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba Categorie VIIIb
Samenwerkingsprogramma’s
Voor de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba was tot en met 1996, afgezien van bandbreedte-effecten, een bedrag beschikbaar van NLG 275,4 miljoen. Vanaf 1997 is dit bedrag gehandhaafd als uitgangspunt voor de vaststelling van de voor de Nederlandse Antillen en Aruba beschikbare middelen, met dien verstande dat de componenten ODA onderdeel uitmaken van de HGIS.
Kasuitgaven begrotingsnummer IV en VIII (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
240 425 |
269122 |
206 386 |
221 633 |
225 001 |
225 001 |
225 001 |
Overige ODA-uitgaven inzake de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba
Dit onderdeel bevat de toerekening van het ODA-deel van de apparaatskosten van het Kabinet voor Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken.
Kasuitgaven begrotingsnummer IV (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
6 899 |
6 899 |
6 770 |
6 770 |
6 770 |
6 770 |
6 770 |
De Nederlandse Antillen en Aruba zullen vanaf 2000 hun DAC-I-status verliezen en een DAC-II-status krijgen. Dit heeft tot gevolg dat de uitgaven aan de Nederlandse Antillen en Aruba vanaf 2000 niet langer zullen kwalificeren als ODA.
Internationaal Onderwijs Categorie IVb
Nederlands Fellowships Programma (NFP)
Kasuitgaven 14.07.02 en begrotingsnummer VII (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
52 297 |
55 700 |
55 700 |
56 000 |
56 500 |
56 500 |
56 500 |
-
6.Overig
Internationale apparaatskosten Categorie Xf
VN en haar gespecialiseerde organisaties
Kasuitgaven VN en begrotingsnummer XII en XIV (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
25 992 |
28 208 |
32 423 |
27 423 |
27 423 |
27 423 |
27 423 |
OESO
Kasuitgaven OESO (x 1000)
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
1 000 |
1 000 |
1 000 |
1 000 |
1 000 |
1 000 |
1 000 |