Brief minister over toezeggingen voor de aanpak van asbestbevattende wegen - Problematiek rondom asbest - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 25834 - Problematiek rondom asbest.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Problematiek rondom asbest; Brief minister over toezeggingen voor de aanpak van asbestbevattende wegen |
---|---|
Documentdatum | 24-04-1998 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST29475 |
Kenmerk | 25834, nr. 2 |
Van | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1997–1998
25 834
Problematiek rondom asbest
Nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 24 april 1998
In uw brief van 7 april 1998 verzoekt u mij, naar aanleiding van een vraag van de heer Poppe (SP), aan te geven wanneer ik mijn toezeggingen ten aanzien van de aanpak van asbestbevattende wegen gestand zal doen. Bijgaand ontvangt u de gevraagde gegevens.
Toezeggingen van mij in het verleden
De heer Poppe heeft op 17 januari 1995 aan mij kamervragen gesteld over de problematiek van de asbestbevattende wegen in Twente (in een straal van 12 kilometer rondom de voormalige asbestcementfabriek in Goor)1. Daarop heb ik, kort samengevat, geantwoord dat ik het gewenst acht dat maatregelen inzake deze wegen worden genomen, maar dat dit primair de verantwoordelijkheid is van de eigenaar of eigenaren van de betreffende wegen.
De heer Poppe heeft op 23 oktober 1996 een brief aan de voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geschreven, waarin hij melding maakt van een mogelijk asbestslachtoffer als gevolg van het gebruik van asbestbevattende wegen in Twente. In die brief verzocht hij mij maatregelen te nemen. Deze brief is op 7 november 1996 naar mij doorgeleid. Ik heb deze brief op 13 december 1996 beantwoord. Kort samengevat staat in mijn antwoord dat ik de Inspectie Milieuhygiëne onderzoek zou laten doen naar de wijze(n) van blootstelling aan asbest van het betreffende asbestslachtoffer en dat ik op basis van de resultaten van dat onderzoek zou bepalen of ik nadere maatregelen zou nemen en daarvan mededeling aan de commissie zou doen.
1 Aanhangsel Handelingen II nr. 456, vergaderjaar 1997–1998.
Op 3 maart 1997 heb ik een brief aan de voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geschreven waarin ik heb aangegeven welke maatregelen ik inzake de asbest-bevattende wegen zou kunnen nemen. Op 11 maart 1997 heb ik de resultaten van het onderzoek van de Inspectie Milieuhygiëne naar de commissie gezonden.
Op 13 maart 1997 heeft over de genoemde problematiek overleg tussen mij en de commissie plaatsgevonden. Tijdens dit overleg heb ik enkele toezeggingen gedaan. De belangrijkste waren dat ik een algemene maatregel van bestuur, en vooruitlopend daarop een spoedregeling, zou voorbereiden op grond waarvan eigenaren van asbestbevattende wegen verplicht zouden worden maatregelen te nemen tegen blootstelling van weggebruikers aan asbest en dat ik de mogelijkheden van een financiële bijdrage aan deze eigenaren, bij voorkeur in de vorm van fiscale maatregelen, nader zou bezien.
Op 28 augustus 1997 heb ik een brief van de commissie ontvangen waarin zij mij onder meer vraagt aan te geven wat het resultaat is van het onderzoek naar fiscale mogelijkheden voor financiering van de sanering van met asbest verharde wegen. Bij brief dd. 11 september 1997 heb ik geantwoord dat gebleken is dat de mogelijkheden voor financiering door middel van fiscale maatregelen beperkt zijn en dat ik daarom zou bezien of het mogelijk is een eenmalige subsidie te verstrekken.
Stand van zaken en verdere planning
Met de provincie Overijssel en de betrokken gemeenten is inmiddels op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt over een regeling die onder meer inhoudt dat een eenmalige subsidie aan bepaalde eigenaren van asbestbevattende wegen in Twente kan worden verstrekt. Gedeputeerde staten van Overijssel moeten hiermee echter nog formeel accoord gaan, omdat de provincie Overijssel op grond van de voorgenomen regeling een deel van de uitvoeringswerkzaamheden van de financiële regeling op zich zal nemen.
Recentelijk is gebleken dat niet alleen rondom de voormalige asbest-cementfabriek in Goor, maar ook rondom de voormalige asbestcement-fabriek in Harderwijk zich mogelijk asbestbevattende wegen bevinden. Naar verwachting zal medio mei een beperkt oriënterend onderzoek, dat plaatsvindt in opdracht van de provincie Gelderland, zijn afgerond. Zo nodig zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. Indien zich in en rondom Harderwijk inderdaad wegen bevinden die zijn verhard met asbestcement-afval van de voormalige asbestfabriek, zal voor de eigenaren van deze wegen een zelfde financiële regeling moeten worden getroffen als in Twente. Voor zover kan worden nagegaan, zijn er in Nederland, naast de genoemde voormalige asbestcementfabrieken in Goor en Harderwijk, geen andere voormalige asbestcementfabrieken rondom welke zich asbestbevattende wegen bevinden.
De hierboven bedoelde spoedregeling omvat ook een mogelijke regeling waarin eigenaren van asbestbevattende wegen worden verplicht maatregelen te nemen tegen blootstelling van weggebruikers aan asbest. De spoedregeling is afgestemd met de provincie Overijssel en de betrokken gemeenten in Twente en is in concept gereed. De regeling kan echter pas worden gepubliceerd en van kracht worden zodra Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben ingestemd met de eerder genoemde financiële regeling en als meer duidelijkheid bestaat over de problematiek van de asbestwegen in en rondom Harderwijk. Bovendien zal de regeling daarna nog bij de Europese Commissie moeten worden aangemeld.
De huidige planning is erop gericht dat de wettelijke spoedregeling uiterlijk medio 1998 wordt gepubliceerd en dat eigenaren van asbest-bevattende wegen de eerder genoemde maatregelen uiterlijk per 1 januari
2000 moeten hebben getroffen. De uitvoering van de eenmalige financiële regeling moet plaatsvinden in de periode medio 1998 tot 1 januari 2000. Een snellere uitvoering van de maatregelen is niet mogelijk.
Ik ga er van uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, M. de Boer