Memorie van toelichting - Voorschriften betreffende onder meer instelling van voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek met ingang van het studiejaar 1998/1999 - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 25770 - Voorschriften betreffende onder meer instelling van voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek met ingang van het studiejaar 1998/1999 i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorschriften betreffende onder meer instelling van voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek met ingang van het studiejaar 1998/1999; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 01-12-1997 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST26120 |
Kenmerk | 25770, nr. 3 |
Van | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1997–1998
25 770
Voorschriften betreffende onder meer instelling van voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek met ingang van het studiejaar 1998/1999
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
Met dit wetsvoorstel wordt de uitkomst geïmplementeerd van de besluitvorming betreffende een tweetal onderwerpen met betrekking tot het onderwijsaanbod in het kunstvakonderwijs. Voor een doelmatige inrichting van dit onderdeel van het hbo-bestel is het noodzakelijk om in afwijking van het bepaalde in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te voorzien in specifieke wetgeving. In de eerste plaats vindt in dit wetsvoorstel de instelling plaats van de voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek met ingang van het studiejaar 1998–1999, zulks in afwijking van het bepaalde in artikel 6.16 van de WHW. Met het onderwijs in deze opleidingen dient per 1 september 1998 een aanvang te worden gemaakt in verband met een goede aansluiting op de desbetreffende eerste fase-opleidingen die met ingang van 1 september 1994 van start zijn gegaan. Voor dit onderwerp is specifieke wetgeving nodig, nu instelling per 1 september 1998 van de voortgezette opleidingen niet meer via de procedure van artikel 6.16 van de WHW kan worden gerealiseerd.
Dit wetsvoorstel verschaft voorts een basis om de uitkomsten van de reguleringsoperatie van de voorgestructureerde samengestelde programma’s hbo in relatie tot het beleidskader voor de herstructurering van het kunstvakonderwijs te effectueren. In zijn brief van 12 mei 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 24 556, nr. 29) heeft ondergetekende aangegeven dat doublerende kunstopleidingen buiten het kunstvakonderwijs gericht op de uitvoerende en toegepaste kunsten, zoals geïdentificeerd in het rapport «Wissen en Witten», ongewenst zijn en dat de bekostiging van dergelijke programma’s zal worden beëindigd. Enkele instellingen hebben deze afstudeerroutes wel door de Informatie Beheer Groep in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) doen opnemen. Derhalve is ook op dit gebied specifieke wetgeving noodzakelijk, omdat de WHW de minister niet de bevoegdheid toekent om noodzakelijke wijzigingen door te voeren in de in het CROHO opgenomen hoofdlijnen van de onderwijs-en examenregeling van geregistreerde opleidingen; de afstudeerroutes maken deel uit van de hoofdlijnen van de onderwijs- en examenregeling.
In het bestuurlijk overleg over de reguleringsvoorstellen van de Commissie regulering voorgestructureerde samengestelde programma’s hbo (commissie-Koppelaars) is overeenstemming bereikt over een afzonderlijk besluitvormingstraject voor de categorie kunstverwante opleidingen in het perspectief van het beleidskader voor de herstructurering van het kunstvakonderwijs. Met dit beleidskader heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen uit de Tweede Kamer in het algemeen overleg van 18 juni 1997 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1996/97, 24 556, nr. 30) op hoofdlijnen ingestemd. De commissie heeft zich daarbij uitgesproken over de noodzaak van het tegengaan van pseudo-kunstopleidingen zoals onder meer geïdentificeerd door de commissie-Koppelaars, en heeft tevens aangedrongen op een spoedige effectuering van de toewijzing van de voortgezette opleidingen op het gebied van de muziek.
De overige onderdelen van het beleidskader voor het kunstvakonderwijs worden afzonderlijk geregeld.
II. Financiële gevolgen
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. Voor de instelling van de voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek is binnen het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs van de OCenW-begroting op artikel 21.01 (Personele en materiële uitgaven) met ingang van het jaar 2000 een budget ad f 13 miljoen opgenomen. Deze middelen komen vrij uit het verkorten van de cursusduur voor de eerste fase van de muziekopleidingen. Voor de eerste fase van de muziekopleidingen die vanaf het cursusjaar 1994–1995 zijn gestart, bedraagt de cursusduur vier jaar, terwijl voordien opleidingen zijn gestart met een cursusduur van vijf danwel van zes jaar. De daarmee gepaard gaande verlaging van de rijksbijdrage wordt volgens afspraak, een aantal jaren geleden met de hogescholen gemaakt en bevestigd in een brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 5 oktober 1994, ingezet voor de voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek.
Op het budget van f 13 miljoen dat oorspronkelijk voor het begrotingsjaar 1999 voor deze opleidingen is gereserveerd, is f 5 miljoen bespaard, zoals is toegelicht in de brief van 12 mei 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer over het kunstvakonderwijs.
Deze besparing strekt ter invulling van een deel van de noodzakelijke besparingen, oplopend tot f 25 miljoen, zoals vervat in de rijksbegroting 1997 op het genoemde begrotingsartikel.
Het tegengaan van pseudo-kunstopleidingen zal leiden tot besparingen, die met ingang van het jaar 2001 f 1 miljoen en met ingang van 2003 f 2 miljoen zullen bedragen. Ook deze besparingen zijn toegelicht in de brief van 12 mei 1997 en strekken ter invulling van een deel van de noodzakelijke besparingen die structureel f 25 miljoen bedragen.
III. Artikelen
Artikelen2en 3
In bijlage 1 bij deze wet zijn de voortgezette kunstopleidingen op het terrein van de muziek vermeld die met ingang van het studiejaar 1998–1999 voor bekostiging in aanmerking komen. Ingevolge artikel 6.16 van de WHW had de beslissing over de instelling van deze opleidingen voor 1 mei 1997 moeten plaatsvinden. Aangezien de besluitvorming over de beleidsvoornemens voor de herstructurering van het kunstvakonderwijs, waarvan de besluitvorming over de desbetreffende voortgezette kunstopleidingen onderdeel vormt, later dan 1 mei 1997 tot stand is gekomen, is het noodzakelijk geworden de instelling van de voortgezette kunstopleidingen op het terrein van de muziek via een afzonderlijk wetsvoorstel te realiseren. Door dit wetsvoorstel ontstaat aanspraak op de rechten, bedoeld in artikel 1.9 van de WHW; tevens wordt voorzien in de registratie van deze opleidingen door de Informatie Beheer Groep.
Zoals in de brief van ondergetekende aan de Tweede Kamer van 12 mei 1997 is vermeld – en door de vaste commissie in het algemeen overleg van 18 juni 1997 aanvaard – moet de nadere specificatie van de voortgezette opleidingen muziek nog worden uitgewerkt in het kader van het beoogde kwalificatiestelsel. Instelling van de voortgezette opleidingen muziek kan hierop niet wachten, omdat de voortgezette opleidingen moeten aansluiten op de per 1 september 1994 geherstructureerde initiële opleidingen. Voor de lichtingen afgestudeerden vanaf het studiejaar 1996–1997 zal een vooralsnog ongespecificeerde voortgezette opleiding muziek – die aansluit op de door hen tot dan toe gevolgde opleiding en vakgebied – worden mogelijk gemaakt. Zodra de resultaten van de besluitvorming over het kwalificatiestelsel daartoe aanleiding geven, zullen de initiële opleidingen, en in het verlengde hiervan, de voortgezette opleidingen nader worden gespecificeerd en ingesteld met beëindiging van de nu toegekende ongespecificeerde initiële opleidingen, respectievelijk de voortgezette opleidingen muziek.
Artikel 4
Dit artikel voorziet in de registratie in het CROHO 1998–1999 van het gegeven dat het onderwijs in de opleiding hogere informatica, verzorgd door de Hogeschool van Amsterdam, tevens wordt gegeven in Almere. De reden dat deze registratie niet via de normale procedure heeft kunnen plaatsvinden, is dat vertraging is opgetreden in de voorbereiding van een innovatief speerpunt hoger technisch onderwijs in genoemde gemeente, waardoor deze mutatie niet tijdig (nl. voor 28 februari 1997) kon worden aangemeld.
Artikel 5
Gelet op de uitkomst van de integrale besluitvorming over de beleidsvoornemens van ondergetekende voor het kunstvakonderwijs is het noodzakelijk dat de in bijlage 2 bij deze wet vermelde wijzigingen in het CROHO dat betrekking heeft op het studiejaar 1998–1999, worden aangebracht. De betrokken hogescholen hebben in eerdere instantie mutaties aangemeld voor dit register, welke met toepassing van artikel 6.14 van de WHW zijn geregistreerd. Door deze mutaties zijn programma’s met een sterke verwantschap met het kunstvakonderwijs als afstudeer-route ondergebracht in bestaande andersoortige opleidingen via wijziging van de hoofdlijnen van de onderwijs- en examenregeling. Nu de registratie van deze afstudeerroutes niet in overeenstemming is met de uitkomst van de besluitvorming over de herstructurering van het kunstvakonderwijs, dienen deze uit het CROHO 1998–1999 te worden verwijderd. Aangezien het CROHO voor dat studiejaar inmiddels door de Informatie Beheer Groep is vastgesteld en de WHW geen voorziening bevat waardoor op grond van die wet tot wijziging van het register op het punt van de afstudeerroutes kan worden overgegaan, is een afzonderlijke wettelijke regeling nodig om het gewenste doel te bereiken. Overigens is de naamgeving van de geregistreerde afstudeerroutes niet in alle gevallen identiek aan de naamgeving in het advies van de commissieKoppelaars. De naamgeving in bijlage 2 komt overeen met de opgave van de betrokken hogescholen op de aanmeldingsformulieren voor registratie in het CROHO.
Artikel 6
Artikel 6 biedt studenten die binnen een opleiding een uit het CROHO 1998–1999 te verwijderen afstudeerroute volgen, de mogelijkheid deze binnen redelijke termijn te voltooien. Een dergelijke bepaling is gebruikelijk, indien een onderwijsvoorziening wordt beëindigd; zie ook artikel 6.5, derde lid, van de WHW. Het instellingsbestuur stelt vast, wat in dit verband een redelijke termijn is.
Artikel 7
De bekendmaking van de wijzigingen zal zo snel mogelijk plaatsvinden om tijdig voor de aanvang van het studiejaar 1998–1999 duidelijkheid te hebben over het onderwijsaanbod. De bekendmaking die in artikel 7 wordt geregeld, is gekoppeld aan het formele sluitstuk van de procedure, dat wordt gevormd door de feitelijke aanpassing van het register aan de wijzigingen die door de wet worden aangebracht. Daaruit blijkt dat naast de in artikel 7 genoemde datum de eerst mogelijke datum voor de bekendmaking wordt bepaald door het moment waarop de wet tot stand komt. Tijdens de parlementaire procedure zullen, onder het voorbehoud van de totstandkoming van de wet, gerichte voorlichtingsactiviteiten plaatsvinden. Dit is zowel in het belang van de hogescholen die het aangaat, maar zeker ook van degenen die voor dit onderwijsaanbod opteren.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis