Memorie van toelichting - Wijziging van de Opiumwet om onderscheid te kunnen maken tussen Opiumwetmiddelen bij het geven van regels voor het voorschrijven van Opiumwetmiddelen op recept - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 25737 - Wijziging van de Opiumwet om onderscheid te kunnen maken tussen Opiumwetmiddelen bij het geven van regels voor het voorschrijven van Opiumwetmiddelen op recept i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Opiumwet om onderscheid te kunnen maken tussen Opiumwetmiddelen bij het geven van regels voor het voorschrijven van Opiumwetmiddelen op recept; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 11-11-1997 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST25320 |
Kenmerk | 25737, nr. 3 |
Van | Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1997–1998
25 737
Wijziging van de Opiumwet om onderscheid te kunnen maken tussen Opiumwetmiddelen bij het geven van regels voor het voorschrijven van Opiumwetmiddelen op recept
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
Bij de Wet van 2 juli 1993, Stb. 449, vond een belangrijke wijziging van de Opiumwet plaats. Deze wijziging was het gevolg van de toetreding van Nederland tot het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971 van de Verenigde Naties (hierna: het verdrag), Trb. 1989, 129. De stoffen die onder de werking van het verdrag vallen, zijn opgenomen in de vier bij het verdrag behorende lijsten. Het gaat om stoffen die, bij misbruik, gezondheids- of sociale problemen veroorzaken of kunnen veroorzaken. Op lijst I van het het verdrag zijn stoffen geplaatst die slechts zeer beperkte toepassingen kennen. Het verdrag staat van deze stoffen geen ander gebruik toe dan voor wetenschappelijke doeleinden en zeer beperkte medische doeleinden door daartoe gemachtigde personen in medische en wetenschappelijke instellingen. Op de lijsten II en III van het verdrag staan stoffen die in mindere onderscheidenlijk meerdere mate een therapeutische toepassing kennen. Op lijst IV van het verdrag staan stoffen die een grote therapeutische toepassing kennen. Bij vorenbedoelde wetswijziging werden de lijsten I en II van de Opiumwet opnieuw vastgesteld. De stoffen van de lijsten I en II van het verdrag werden op lijst I van de Opiumwet geplaatst; lijst II van de Opiumwet werd verdeeld in een onderdeel A, dat de middelen bevat die op de lijsten III en IV van het verdrag staan, en een onderdeel B, waarop alleen hennep voorkomt.
Het doel van deze wijziging was onder meer het voorschrijven van psychotrope stoffen op recept en het afleveren van dergelijke stoffen voor therapeutische toepassing mogelijk te maken. Hennep viel vóór de wetswijziging niet onder de reikwijdte van het artikel van de Opiumwet dat op het voorschrijven van Opiumwetmiddelen op recept betrekking had en heeft (artikel 4) en ook niet onder de reikwijdte van de bepaling die betrekking had en heeft op het afleveren van Opiumwetmiddelen ten behoeve van therapeutische doeleinden (artikel 6, tweede lid). Hieruit moet worden afgeleid dat aan hennep geen therapeutische eigenschappen werden toegedicht. Bij de wetswijziging werd evenwel de reikwijdte van zowel artikel 4 als artikel 6, tweede lid, van de Opiumwet uitgebreid tot alle middelen op de lijsten I en II van de Opiumwet, dus inclusief hennep. Hennep is geen psychotrope stof in de zin van het verdrag. Het verdrag noopte dus niet tot wetswijziging ter zake van hennep. De wetgever heeft ook geen enkele beschouwing gewijd aan de uitbreiding van de reikwijdte van deze bepalingen met betrekking tot dit middel.
Dat het niet bedoeling was om hennep onder de artikelen 4 en 6 te laten vallen, kan ook worden afgeleid uit de op artikel 4, eerste lid, van de Opiumwet gebaseerde ministeriële regeling, Besluit voorschrijven Opiumwetmiddelen op recept getiteld. Deze ministeriële regeling bepaalt in artikel 1, eerste lid, dat zij betrekking heeft op alle Opiumwetmiddelen behalve hennep. Laatstbedoelde bepaling is ingevoegd bij de (wijzigings)-regeling van 31 januari 1994, Stcrt. 83.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, mogen Opiumwetmiddelen slechts worden voorgeschreven indien aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels is voldaan. Die algemene maatregel van bestuur is nimmer vastgesteld. Strikt genomen kunnen Opiumwetmiddelen dus niet worden voorgeschreven. Het vaststellen van de algemene maatregel van bestuur zou tot gevolg hebben dat alle Opiumwetmiddelen kunnen worden voorgeschreven op recept (dus inclusief hennep). Artikel 4, eerste lid, maakt het namelijk niet mogelijk om het voorschrijven te beperken tot bepaalde middelen.
De hier geschetste situatie kan uiteraard niet in stand blijven. Voorgesteld wordt artikel 4, eerste lid, zodanig te wijzigen dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende middelen in die zin dat Opiumwetmiddelen die geen geneeskundige of een andere therapeutische toepassing kennen, niet mogen worden voorgeschreven. Voorts wordt voorgesteld de keuze van de middelen die wel mogen worden voorgeschreven, op het niveau van de algemene maatregel van bestuur te leggen. Op dat niveau kan sneller dan op wetsniveau worden gereageerd op nieuwe ontwikkelingen.
Met deze wijziging kan in elk geval de bedoeling die de wetgever met betrekking tot het voorschrijven en afleveren van hennep op recept steeds heeft gehad, en die ook de mijne is, worden gerealiseerd. Overigens laat dit onverlet dat een verlof kan worden verleend voor het verrichten van medisch of ander wetenschappelijk onderzoek met hennep, of met andere niet therapeutisch toegepaste Opiumwetmiddelen. De algemene maatregel van bestuur die krachtens artikel 4, eerste lid, zal worden vastgesteld, zal onderscheid kunnen maken tussen een middel dat mag worden voorgeschreven voor algemeen aanvaarde therapeutische doeleinden en een middel dat voor toepassing voor wetenschappelijk onderzoek mag worden voorgeschreven.
Daarnaast wordt voorgesteld dat de minister bevoegd wordt middelen die bij de ministeriële regeling, vastgesteld krachtens artikel 2, derde lid, onder de reikwijdte van het in artikel 2, eerste lid, bedoelde verbod zijn gebracht, tevens onder de reikwijdte van artikel 4, eerste lid, te brengen. Het doel van deze bepaling is dat middelen die met spoed, via de snelle procedure van artikel 2, derde lid, verboden worden, ook snel in aanmerking moeten kunnen komen voor voorschrijven op recept indien zij therapeutische eigenschappen blijken te bezitten.
Het wetsvoorstel voorziet tevens in een wijziging van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Opiumwet. Het gaat hier slechts om een redactionele aanpassing en niet om een materiële wijziging. Dat laatste is niet nodig. Artikel 6, tweede lid, heeft weliswaar bij de wetswijziging van 1993 een (onbedoelde) uitbreiding van de reikwijdte ondergaan, doch de reikwijdte van deze bepaling wordt materieel beperkt door artikel 4, eerste lid. Gelet op de krachtens artikel 6, tweede lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur, in casu het Besluit aflevering Opiumwetmiddelen op recept, mogen apothekers slechts afleveren op recept van een arts, tandarts of dierenarts. Het kan derhalve alleen om middelen gaan die de arts, tandarts of dierenarts ingevolge artikel 4, eerste lid, mag voorschrijven.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
De wijziging van artikel 2, eerste lid, van de Opiumwet is van puur redactionele aard. De opdeling van het eerste lid in onderdelen en subonderdelen is niet nodig. Bovendien wordt met de voorgestelde redactionele aanpassing meteen duidelijk dat de verboden handelingen, bedoeld onder A tot en met D, betrekking hebben op zowel de lijst I-middelen als de krachtens het tweede en derde lid aangewezen middelen.
Artikel I, onderdeel B Het criterium «in het belang van de volksgezondheid», in het eerste lid van artikel 4, beoogt tot uitdrukking te brengen dat alleen middelen met geneeskundige of andere therapeutische eigenschappen voor aanwijzing in aanmerking komen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers