Brief minister over de voorhangprocedure inzake de Regeling investeren in voorsprong voor de BVE-sector - Informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 25733 - Informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs; Brief minister over de voorhangprocedure inzake de Regeling investeren in voorsprong voor de BVE-sector |
---|---|
Documentdatum | 07-11-1997 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST25176 |
Kenmerk | 25733, nr. 3 |
Van | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1997–1998
25 733
Informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 7 november 1997
Bij brief van 4 november 1997(25 733, nr. 2) heb ik u de Regeling Investeren in voorsprong voor de BVE-sector toegezonden. Naar aanleiding van de brief van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6 november jl. over de wettelijke grondslag van deze regeling, wil ik u het volgende meedelen.
Reeds enkele malen heb ik met de vaste commissie voor OCenW uit de Tweede Kamer van gedachten gewisseld over het actie- en implementatieplan «Investeren in voorsprong». Naar aanleiding van een overleg op 24 juni 1997 (25 000 VIII, nr. 127), heb ik u als antwoord op vragen van de commissie bij brief van 17 september 1997, meegedeeld dat de basis voor de toekenning van subsidies inzake ICT in de sector van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie wordt gevormd door een ministeriële regeling die steunt op de artikelen 12.3.48 en 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (de WEB).
Op 2 oktober 1997 heb ik, ook over mijn brief van 17 september 1997, een algemeen overleg gevoerd met de vaste commissie voor OCenW uit de Tweede Kamer. In dit overleg bleek bij uw commissie een breed draagvlak te bestaan voor het actie- en implementatieplan «Investeren in voorsprong».
De artikelen 12.3.48 en 2.2.3 van de WEB vormen zoals gezegd een tijdelijke basis voor de toekenning van subsidies inzake ICT in de sector van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Een definitieve basis zal voorhanden zijn op het moment dat artikel 2.2.3 van die wet in werking treedt. Dat artikel voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid van het toekennen door de minister van aanvullende middelen op de rijksbijdrage aan instellingen.
Op grond van artikel 12.3.37 van de WEB (opgenomen in het hoofdstuk dat de invoering van invoering van de WEB regelt) wordt als overgangsrecht het bekostigingsniveau over 1997 als uitgangspunt genomen voor de bekostiging tot 1 januari 2000. Het is gewenst in het kader van «Investeren in voorsprong» dat de instellingen in de BVE-sector nu reeds een bijdrage kunnen ontvangen om informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs te kunnen integreren. Als gevolg van artikel 12.3.37 is dat echter niet mogelijk binnen de thans geldende bekostigingsvoorschriften. Er is dus een andere grondslag nodig om aan de instellingen additionele middelen toe te kennen voor dat doel.
Welnu, de WEB zelf bevat reeds de mogelijkheid om deze additionele middelen toe te kennen, namelijk in de vorm van artikel 2.2.3. Dat artikel kan door de overgangsbepaling van artikel 12.3.37 echter nog niet worden toegepast.
Ik acht het uit een oogpunt van goede invoering van de wet daarom noodzakelijk om toch nu reeds de beschikking te hebben over de mogelijkheid om de bedoelde additionele middelen toe te kennen. De WEB bevat daartoe een mogelijkheid in de vorm van artikel 12.3.48. Met gebruikmaking van artikel 12.3.48 is het mogelijk om artikel 2.2.3 thans reeds te kunnen toepassen.
Nu de WEB zelf reeds een voorziening bevat die de minister de bevoegdheid geeft om in de toekomst additionele middelen toe te kennen, en de WEB tevens de mogelijkheid bevat om met het oog op een goede invoering van de wet bij ministeriële regeling af te wijken van de geldende tekst van de WEB, acht ik het juridisch correct om met toepassing van de artikelen 12.3.48 en 2.2.3 een ministeriële regeling vast te stellen op grond waarvan de ICT-middelen aan de BVE-instellingen ter beschikking kunnen worden gesteld zodat deze op zeer korte termijn aan het onderwijs ten goede kunnen komen.
Concluderend blijf ik van mening dat naar mijn mening met de artikelen 12.3.48 en 2.2.3 van de WEB een adequate juridische basis aanwezig is voor de Regeling Investeren in voorsprong voor de BVE-sector.
Zoals gezegd heb ik reeds enkele malen met de vaste commissie voor OCenW uit de Tweede Kamer van gedachten gewisseld over het actie- en implementatieplan «Investeren in voorsprong». Gelet op het belang van het onderwerp heb ik in mijn brief van 17 september 1997 bovendien aangegeven bereid te zijn om de regeling voor te leggen aan de Tweede Kamer, hoewel de WEB (artikel 12.3.48) strikt genomen niet voorschrijft dat de Regeling Investeren in voorsprong voor de BVE-sector bij de Tweede Kamer moet worden voorgehangen. Deze toezegging heb ik inmiddels gestand gedaan.
Ik zou het op prijs stellen wanneer de Tweede Kamer zich binnen de termijn van 10 dagen, zoals genoemd in mijn brief van 4 november 1997, zou uitspreken over de regeling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen