Oorspronkelijke tekst - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging - Hoofdinhoud
Deze oorspronkelijke tekst is onder nr. A toegevoegd aan wetsvoorstel 25367 (R1593) - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging; Oorspronkelijke tekst |
---|---|
Documentdatum | 26-05-1997 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST21545 |
Kenmerk | 25367, nr. A |
Van | Raad van State |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1996–1997
25 367 (R 1593)
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging
A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN RIJKSWET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGESTELD AAN DE RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD
I. VOORSTEL VAN RIJKSWET
A. In artikel I is de zinsnede «artikel II» vervangen door: de artikelen II en III.
B. Na artikel 99 is de volgende tekst ingevoegd: ARTIKEL III In de Grondwet wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
C. Artikel 100 luidde oorspronkelijk:
Artikel 100
-
1.Ten behoeve van overleg met de Staten-Generaal verstrekt de regering tijdig inlichtingen over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
-
2.Het eerste lid geldt niet, indien dwingende redenen het tijdig verstrekken van inlichtingen verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt.
II. MEMORIE VAN TOELICHTING
A. De laatste volzin van de derde alinea van §1 luidde oorspronkelijk: Het wetsvoorstel beoogt daarmee tevens uitvoering te geven aan (de strekking van) de door de Tweede Kamer aangenomen motie van het lid Van Middelkoop c.s., met welke motie werd verzocht een regeling voor te bereiden ten einde het parlement bij uitzending van militaire eenheden een formeel instemmingsrecht te verlenen.
B. De tweede volzin van de tweede alinea van §2 luidde oorspronkelijk: De grote belangen, verband houdende met de internationale verhoudingen en de persoonlijke offers die in het geding kunnen zijn, rechtvaardigen naar onze mening dat de Staten-Generaal daarbij tijdig betrokken worden.
C. De laatste twee volzinnen van §2 luidden oorspronkelijk: Bovendien geldt reeds zonder expliciete bepaling in de Grondwet, dat het opleggen van civiele verdedigingsplichten aan burgers bij wet geschiedt, dan wel krachtens wet op basis van een expliciete grondslag in een formele wet. Om dezelfde reden is in het onderhavige voorstel evenmin een bepaling opgenomen over de ter zake van de taakvervulling door de krijgsmacht op te leggen plichten.
D. In de toelichting op artikel 97 ontbraken de laatste twee volzinnen van de vijfde alinea.
E. De vierde volzin van de zesde alinea van de toelichting op artikel 97 luidde oorspronkelijk: Deze taak kan in de concrete gevallen geschieden om bij voorbeeld uitvoering te geven aan maatregelen ter handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid als bedoeld in de hoofdstukken VI en VII van het Handvest van de Verenigde Naties, zoals het ter beschikking stellen van militairen ten behoeve van een vredesmacht of andere maatregelen door de Verenigde Naties.
F. In de toelichting op artikel 97 ontbraken de laatste twee volzinnen van de zesde alinea.
G. De toelichting op artikel 100 luidde oorspronkelijk:
Dit artikel strekt tot uitvoering van de eerder bedoelde motie-Van Middelkoop. Het artikel bevat een belangrijke vernieuwing van de Grondwet. In de huidige Grondwet is immers geen expliciete regeling opgenomen over de betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de inzet of het ter beschikking stellen van Nederlandse militairen bij internationale crisisbeheersing of vredesoperaties.
Het eerste lid gaat er vanuit dat in beginsel altijd overleg plaatsvindt tussen de regering en de Staten-Generaal over het ter beschikking stellen of de daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht ter bevordering of handhaving van de internationale rechtsorde. Ten behoeve van dat overleg wordt grondwettelijk vastgelegd dat de regering daartoe de benodigde inlichtingen aan de Staten-Generaal verstrekt. Op deze wijze wordt enerzijds de grondwettelijk positie van de Staten-Generaal verstrekt, terwijl anderzijds bestaande constitutionele verhouding tussen regering en de Staten-Generaal inzake het gezag over de krijgsmacht gehandhaafd blijft.
Het eerste lid vereist in de eerste plaats dat de regering uit eigen beweging de Staten-Generaal inlichtingen verstrekt. In de tweede plaats biedt de voorgestelde regeling de waarborg dat de inlichtingenverstrekking tijdig geschiedt, dat wil zeggen: op een zodanig vroeg tijdstip dat de Staten-Generaal de mogelijkheid hebben om ter zake met de regering van gedachten te wisselen.
Het eerste lid dient als het constitutionele aanknopingspunt van het overleg tussen de regering en de Staten-Generaal. Of daadwerkelijk overleg met de Staten-Generaal wordt gevoerd en zo ja, wanneer en op welke wijze – bij voorbeeld met de betrokken kamercommissie(s) of in een plenair debat – is in de geldende staatsrechtelijke verhoudingen primair een aangelegenheid van de Staten-Generaal zelf. Wij gaan er evenwel vanuit dat in de regel over elk voornemen ter zake vooraf overleg zal plaatsvinden tussen de Tweede Kamer (of een commissie uit die kamer) en de betrokken minister(s).
De voorgestelde bepaling ziet op het ter beschikking stellen dan wel de daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht. Het eventueel in de toekomst ter beschikking stellen van (bepaalde) onderdelen van de krijgsmacht ten behoeve van een volkenrechtelijke organisatie valt derhalve ook onder de reikwijdte van dit artikel. Vergelijk in dit verband ook artikel 43 van het Handvest van de Verenigde Naties. In een dergelijk geval zullen de Staten-Generaal overigens in beginsel reeds overeenkomstig artikel 91 van de Grondwet worden betrokken bij de verplichting om (onderdelen van) de krijgsmacht ter beschikking te stellen.
Overeenkomstig de bestaande praktijk zoals beschreven in het toetsingskader voor de uitzending van militaire eenheden ten behoeve van internationale operaties, zal het eerste lid ten aanzien van het gebruik van militaire middelen voor hulpverlening bij natuurrampen en voor humanitaire hulpverlening uitsluitend van toepassing zijn in situaties waarbij sprake is van een gewapend conflict of omstandigheden met een verhoogd risico.
In het tweede lid is een uitzondering gemaakt voor gevallen waarin dwingende redenen het tijdig verstrekken van inlichtingen (en het daaropvolgend overleg) verhinderen. De noodzaak van deze (beperkte) uitzondering zal zich slechts in exceptionele gevallen voordoen. Te denken valt aan (nood)situaties, waarbij op zeer korte termijn tot de daadwerkelijke inzet moet worden overgegaan. In dergelijke gevallen zal het voeren van voorafgaand overleg met de Staten-Generaal en mogelijkerwijs zelfs het voorafgaand verstrekken van inlichtingen op ernstige bezwaren kunnen stuiten.
In de hiervoor bedoelde gevallen dienen ingevolge het tweede lid de inlichtingen zo spoedig mogelijk te worden verstrekt en kan vervolgens alsnog ter zake verantwoording aan de Staten-Generaal plaatsvinden.