Brief minister met antwoord op vragen - Structuurverandering elektriciteitssector - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 25097 - Structuurverandering elektriciteitssector.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Structuurverandering elektriciteitssector; Brief minister met antwoord op vragen |
---|---|
Documentdatum | 18-02-1997 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST19738 |
Kenmerk | 25097, nr. 3 |
Van | Economische Zaken (EZ) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1996–1997
25 097 24 694
Structuurverandering elektriciteitssector Elektriciteitsplan 1997–2006
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 18 februari 1997
Tijdens het nota-overleg over de nadere voorstellen voor een nieuwe Elektriciteitswet op 17 februari jl. heb ik toegezegd een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.
Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers
Vraag
Dienen de verschillende elementen van de voorgestelde structuur niet juist in onderlinge samenhang ten opzichte van elkaar te worden gewogen?
Antwoord
In de voorgestelde structuur kunnen een aantal processen worden onderscheiden. Hierbij gaat het met name om:
-
•de liberalisering
-
•de reorganisatie van de productiesector
-
•het oplossen van de «bakstenen»-problematiek
-
•de internationalisering
-
•de tendens tot privatisering
Aangezien deze processen elkaar wederzijds beïnvloeden, dienen zij in samenhang met elkaar te worden bekeken. Een voorbeeld hiervan is dat ik in een zuiver nationale markt geen voorstander zou zijn van een Grootschalig Productiebedrijf, maar door de toenemende internationalisering het GPB als een noodzaak beschouw. Een soortgelijk voorbeeld vormt het probleem van de «bakstenen». Deze kosten zijn reeds een feit en als zodanig dus geen gevolg van de voorgenomen liberalisering. Wel is het zo dat liberalisering deze kosten zichtbaar en daardoor ook oplosbaar maakt. Een oplossing is noodzakelijk om de Nederlandse elektriciteitssector op een vrije markt met internationale concurrentie een «level-playing-field» te bieden.
Ook het invoeren van de plicht voor energiebedrijven om vennootschapsbelasting te gaan betalen heeft zijn weerslag op andere ontwikkelingen. Soms leidt dit tot tegenstrijdigheden, soms juist tot synergie. Zo heeft de heer Crone gesuggereerd om door geleidelijke invoering van de Vpb een bijdrage te leveren aan het oplossen van de bakstenenproblematiek. Ik zal deze suggestie zeker nader bekijken.
Vraag
Waarom heeft de minister gelet op de successen van de huidige herstructurering zoveel haast met de nieuwe Elektricteitswet?
Antwoord
De voortgang die is geboekt bij de herstructurering van de elektriciteitsector staat los van de noodzaak voor een nieuwe Elektriciteitswet. Deze wet is nodig om het hoofdproces, meer marktwerking, in goede banen te leiden. Daarbij is het stellen van regels aan het onafhankelijk netbeheer één van de belangrijkste aspecten. Daarnaast geeft de wet bescherming aan verbruikers die (nog) gebonden zijn. Ik denk dan met name aan de leveringsplicht en het toezicht op de tarieven. Tenslotte zal de nieuwe Elektriciteitswet onder meer regels bevatten om duurzame vormen van elektriciteitsopwekking te bevorderen.
Ik vind het noodzakelijk dat we de snelheid in het proces houden. Iedereen is immers gebaat bij helderheid over toekomst. Daarnaast ben ik gehouden om de Europese richtlijn elektriciteit uiterlijk op 1 januari 1999 in de Nederlandse wetgeving te verwerken. Het nastreven van snelheid zal vanzelfsprekend niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid.
Vraag
Hoe voorkomt de minister dat de komende jaren bij VINEX-locaties gekozen wordt voor gas in plaats van warmte?
Antwoord
Er lopen momenteel projecten gericht op een optimale energieinfrastructuur.
Daaruit zal moeten blijken onder welke voorwaarden warmtenetten realiseerbaar zijn. Ik heb tevens de Algemene Energie Raad hierover om een advies gevraagd. Ik vind echter wel dat de lokale overheden op dit punt eindverantwoordelijk moeten blijven.
Vraag
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de heer Crone met betrekking tot energiecertificaten voor huishoudens?
Antwoord
De uitwerking van genoemde motie is meegenomen in het kader van het convenant Duurzaam Bouwen. Het betreft hier een overleg tussen de ministeries van Economische Zaken, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de woningbouw coöperaties. Samen met EnergieNed en Novem wordt gewerkt aan vrijwillige energieprestatienorm (EPN) voor bestaande woningen.
Vraag
Wordt er bij het toezicht op de tarieven voor gebonden klanten gelet op kruissubsidiëring?
Antwoord
Het oogmerk van het toezicht op de tarieven voor gebonden klanten is dat de vastgestelde tarieven geen ruimte bieden voor kruissubsidiëring. De voorgestelde toezichthouder heeft hier een belangrijke rol.
Vraag
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van MAP-gelden die samen met EnergieNed en MKB-Nederland zou plaatsvinden (motie de heer Crone)?
Antwoord
Ik verwacht dat EnergieNed en MKB-Nederland op korte termijn mededelingen zullen doen over de noodzakelijke aansturing en monitoring. Ik ondersteun dit proces via Novem.
Vraag
Waarom is het de minister die bij invoer van stroom de reciprociteits-clausule moet toepassen en niet de toezichthouder?
Antwoord
De reciprociteitsclausule is gebaseerd op de Europese richtlijn. Deze richtlijn is vooral een politieke uitkomst van de discussie in Europa over evenwichtige marktopeningen. Ik acht mij daardoor als minister politiek verantwoordelijk voor de uitvoering van de regels over import.
Vraag
Verdienen financiële beleidsinstrumenten niet de voorkeur boven een quoteringsregeling voorduurzaam?
Antwoord
Er is geen sprake van een «of/of» situatie, maar van een «en/en» situatie. Via fiscale maatregelen wordt getracht de marktpenetratie van duurzaam te bevorderen. Zo is het in EU-verband voorgestelde hoge BTW tarief van 20% op energie een aardig idee. Daarnaast proberen we via begrotingsgeld voor research & development de penetratie van duurzaam te verbeteren.
Vraag
Welke winst mag op netwerken gemaakt worden?
Antwoord
De netwerktarieven worden op basis van een in een AMvB uitgewerkt systeem door de toezichthouder vastgesteld. In deze AMvB zal ook een regeling worden opgenomen over het rendement op geïnvesteerd vermogen. Op basis van een kostenvergelijking (benchmarking) zal een systeem worden ontwikkeld voor de uiteindelijke maximale kosten.
Vraag
Hoe wordt het teruglevertarief vastgesteld?
Antwoord
Ik maak hierbij een onderscheid tussen enerzijds grote wkk (warmte krachtkoppeling) en anderzijds kleine wkk en duurzaam.
De productie van grote wkk wordt vrij en de prijs zal in een concurrerende markt tot stand komen. Daarom zie ik voor grote wkk geen reden om wettelijk een terugleververgoeding te garanderen. Bij de teruglever-vergoeding voor kleine wkk en duurzaam hanteer ik voor beide dezelfde systematiek. De terugleververgoeding zal voor de middencategorie afnemers gelden zolang zij gebonden zijn dus tot 2002 en voor de restant groep tot 2007. Ik ga uit van marktconforme teruglevertarieven die per vergunninghouder (distributiebedrijf) kunnen verschillen. In een algemene maatregel van bestuur zal dit uitgangspunt worden uitgewerkt. De teruglevertarieven zullen door de toezichthouder worden vastgesteld.
Vraag
Gaat de Vpb op1januari 1998 in en wat zijn de gevolgen daarvan?
Antwoord
Inderdaad heb ik nog steeds het voornemen om de Vpb op 1 januari 1998, of zo snel mogelijk daarna, in te laten gaan. Met het ministerie van Financiën is een werkgroep gevormd die de gevolgen van de invoering van de Vpb in kaart brengt. Invoering zou ertoe kunnen leiden dat winstafdrachten onder druk komen te staan of dat er een opwaartse druk op de tarieven komt. De toezichthouder zal hiermee rekening moeten houden. Met mijn collega Vermeend wordt overleg gevoerd over een geleidelijk traject om onder meer bedrijven de mogelijkheid te bieden hun solvabiliteit te versterken.
Vraag
Hoe komt in de voorgestelde structuur brandstofdiversificatie tot stand?
Antwoord
Een goede spreiding van de brandstofinzet blijft ook in de nieuwe sectorstructuur van belang. De verantwoordelijkheid hiervoor zal echter bij de sectorpartijen komen te liggen. Zij hebben bij zo’n spreiding ook een bedrijfsbelang. Immers ook in een markt is voorzieningszekerheid op langere termijn belangrijk om contracten met afnemers te kunnen sluiten en daarmee de bedrijfspositie te versterken.
Ook in het Energiebericht zal aan de brandstofdiversificatie aandacht worden besteed. Meer dan nu toe zal daarbij worden gekeken naar de wijze waarop deze diversificatie in Europa gestalte krijgt. Door middel van zogenaamde hedgingcontracten zullen bedrijven prijsrisico’s kunnen afdekken.
Vraag
Dienen uit oogpunt van rechtvaardigheid niet ook zelfopwekkers een verplicht aandeel duurzaam opgelegd te krijgen?
Antwoord Ik ben het in principe eens met de benadering dat iedere stroom- verbruiker, dus ook zij die zelf stroom opwekken, aan de algemeen geldende verplichting voor duurzaam moet voldoen. In de praktijk kleven hier echter een aantal bezwaren aan. De stroom die zelfopwekkers zelf verbruiken gaat immers niet over het elektriciteitsnet, zodat deze ook niet wordt gemeten. Anders gezegd om het verbruik van zelfopwekkers te meten, zou «achter de meter» moeten worden gekeken, terwijl dat niet de bedoeling is. Ik zal daarom de mogelijkheden bezien om op vrijwillige basis, bijvoorbeeld als onderdeel van bestaande meerjaren-afspraken, met zelfopwekkers afspraken te maken over een aandeel (in de kosten van) duurzaam.
Vraag
Kan één grote aanbieder (zoals het GPB) met voldoende draaiende reserve capaciteit zo snel op schommelingen in de vraag reageren dat deze de marginale stroomprijs bepaalt? Of zijn er voldoende andere producenten die zullen meebieden?
Welke mogelijkheden zijn er om juist aan de vraagkant te sturen en afnamepieken te scheren?
Antwoord
Deze vraag is gesteld door de heer Crone. Ik leid uit zijn vraagstelling af dat hij vooral het Engelse systeem voor ogen heeft. Maar dat systeem volgen wij in Nederland niet.
In het Engelse systeem leveren alle producenten aan wat men daar noemt de Powerpool. Elke producent laat de Pool weten tegen welke biedprijs hij bereid is te produceren. De biedprijs van die centrale die als laatste moet worden ingezet om aan de stroomvraag te voldoen, bepaalt de Poolprijs. Dit is een prijsbepaling op basis van marginale kosten.
In Nederland zullen de elektriciteitsdistributiebedrijven – in de nieuwe structuur worden dat vergunninghouders/leveranciers – lange termijn inkoopcontracten afsluiten met het toekomstig GPB en/of met industriële elektriciteitsproducenten. Daarnaast zullen zij de mogelijkheden benutten om vermogensvraag van veelal grote afnemers af te schakelen. In de wandeling noemt men dit het samenstellen van een inkoopportfolio. Naast de lange termijn contracten komt er een elektriciteitsbeurs van aanvullende omvang. Op deze beurs kan men enerzijds elektriciteit op de spotmarkt aanbieden of vragen en anderzijds de financiële risico’s van lange termijn contracten «hedgen», zogenaamde futures.
Het leveren van de draaiende reserve wordt een taak van de landelijk netbeheerder. Deze netbeheerder zal tot taak krijgen om de integriteit van de elektriciteitsvoorziening op peil te houden. Draaiende reserve wordt dan een zogenaamde systeemondersteunende dienst, waarvan de kosten in de nettarieven van de landelijk netbeheerder komen. Op grond van zijn – wettelijke – taak kan deze landelijk netbeheerder straks overal de draaiende reserve contracteren. Dus niet alleen bij het GPB, maar ook bij grote industriële leveranciers. Het leveren van draaiende reserve vergt dat de leverancier ervan speciale voorzieningen moet treffen om mee te kunnen draaien in de landelijke frequentie-vermogensregeling. Deze regeling heeft als taak het evenwicht tussen belasting (vraag) en productie (aanbod) in Nederland te handhaven. In de praktijk betekent dit dat een aantal daartoe specifiek benoemde productie-eenheden (van het toekomstig GPB, maar ook van derden) constant iets onder hun maximale vermogen produceren. Bij elkaar houden zij reservecapaciteit aan ter grootte van de grootste eenheid die er op enig moment kan uitvallen. De kosten van dat iets onder de maximale productiecapaciteit draaien, zullen als systeemkosten worden aangemerkt. Deze kosten zijn terug te vinden in de netwerktarieven. Uiteraard moet de netwerkbeheerder zich inspannen om deze dienst op de meest voordelige wijze te contracteren.