Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (heffing op EOX)

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 25129 - Wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (heffing op EOX) i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (heffing op EOX); Memorie van toelichting  
Document­datum 02-12-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST18438
Kenmerk 25129, nr. 3
Van Verkeer en Waterstaat (VW)
Financiën (FIN)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

25 129

Wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (heffing op EOX)

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

  • 1. 
    Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State.

Dit wetsvoorstel betreft de uitbreiding van de verontreinigingsheffing rijkswateren (de rijksheffing) tot het lozen van extraheerbare organische halogeenverbindingen, hierna met de afkorting EOX aan te duiden, op oppervlaktewater, in beheer bij het Rijk. Tot nu toe was alleen de lozing van zuurstofbindende stoffen en – met ingang van 1 januari 1993 ook – de lozing van zware metalen onderworpen aan de rijksheffing. Het wetsvoorstel hangt samen met het feit dat in de uitgaven van het Rijk ten gunste van de kwaliteit van oppervlaktewateren een verschuiving is opgetreden naar maatregelen die verband houden met de lozing van zware metalen en van organische microverontreinigingen. Geloosde organische halogeenverbindingen veroorzaken in de sfeer van het waterbeheer kosten die onder meer betrekking hebben op verwijdering en verwerking van verontreinigde gedeelten van waterbodems. Terwille van een zo duidelijk mogelijke relatie tussen heffing en besteding van de uit de heffing verkregen middelen heeft de Commissie onderzoek financieringsstelsel waterbeheer, kort veelal aangeduid als CommissieZevenbergen, in maart 1992 onder andere aanbevolen een heffing op organische microverontreinigingen met EOX als maatstaf in te stellen. In aansluiting hierop is in het kabinetsstandpunt betreffende het rapport van de Commissie-Zevenbergen het voornemen opgenomen tot de instelling van een zodanige heffing, terwille van een grotere evenwichtigheid tussen de heffing en de besteding van de opbrengst. Tijdens de UCV van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat op 11 maart 1993 werd van de zijde van de commissie instemming met dit voornemen getoond. Inmiddels is onderzoek verricht door het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling naar de wijze waarop aan een heffing op organische halogeenverbindingen vorm zou moeten worden gegeven, mede met het oog op uitvoerbaarheid (zie onder andere tijdschrift H2O (28) 1995, nr. 13). In dit onderzoek is zowel gekeken naar het voorkomen van organische halogeenverbindingen in industrieel als communaal afvalwater. Dat heeft geleid tot bevestiging van het inzicht dat de heffing het best kan worden verbonden aan de met EOX aangeduide groep van stoffen.

In deze memorie wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de keuze voor EOX als groepsparameter (paragraaf 2), de kenmerken van de voorgestelde heffing (paragraaf 3), de gevolgen voor de heffingsinkomsten van het Rijk (paragraaf 4), de gevolgen voor het bedrijfsleven (paragraaf 5) en de handhaafbaarheid (paragraaf 6).

Een voorontwerp van deze wetswijziging is schriftelijk voorgelegd aan het Overlegorgaan Waterbeheer en Noordzee-aangelegenheden (OWN). In paragraaf 7 van deze memorie is voor zover noodzakelijk expliciet aandacht gegeven aan de reactie van enkele leden van het OWN.

Beoogd wordt dat de wijziging van de wet per 1 juli 1997 in werking zal treden; dit wordt geregeld bij koninklijk besluit.

  • 2. 
    Heffing op basis van groepsparameter EOX

In theorie zouden organische halogeenverbindingen elk afzonderlijk als heffingsparameter gehanteerd kunnen worden; het betreft echter enige duizenden verbindingen. Bij een dergelijk groot aantal heffingsparameters zouden zeer veel analyses noodzakelijk zijn. Zowel de analysekosten van de bedrijven als die van de overheid in de sfeer van de heffingencontrole zouden daardoor zeer aanzienlijk zijn. Daarom ligt het gebruik van een groepsparameter voor de hand. Daarbij komt nog dat afzonderlijke analyses problematisch danwel nagenoeg onmogelijk zijn.

Een groepsparameter heeft in zijn algemeenheid betrekking op de gemeenschappelijke eigenschappen van een groep verwante verbindingen. Voor een heffing op de lozing van organische halogeen-verbindingen komen als parameter, in principe in aanmerking EOX, dat wil zeggen de extraheerbare organische halogeenverbindingen, of AOX, de (aan actieve kool) adsorbeerbare organisch halogeenverbindingen. Wij kiezen wat dit betreft voor EOX. De tot deze groepsparameter behorende organische halogeenverbindingen zijn voornamelijk (zeer) giftige, milieuvreemde verbindingen, die slecht afbreekbaar zijn en die zich ophopen in sedimenten en organismen; vaak zijn het stoffen van de zogenaamde zwarte lijst. De schadelijkheid van de tot de groepsparameter EOX behorende stoffen is in het algemeen niet alleen groter dan die van de stoffen welke tot de groep AOX behoren, maar ook is het beeld van de schadelijkheid binnen de groep van EOX eenduidiger dan binnen de groep AOX. De parameter EOX wordt, in tegenstelling tot de parameter AOX, al geruime tijd gehanteerd in het kader van het Nederlandse waterkwaliteitsbeleid.

De aanwezigheid van deze verbindingen in oppervlaktewater leidt niet alleen tot schade aan het ecosysteem, maar ook – en dan vooral als accumulatie in de waterbodem is opgetreden – tot kosten bij het beheer. De voorgestelde heffingsparameter sluit dan ook aan bij het bestemmingskarakter van de rijksheffing. Het feit dat tot de EOX behorende stoffen nog in aanzienlijke mate in bepaalde lozingen voorkomen, vormt een belangrijke overweging EOX als heffingsparameter voor te stellen. De hoeveelheid EOX die wordt geloosd op rijkswater, wordt voor het jaar 1996 geschat op 30 ton, ongeveer gelijkelijk verdeeld over – een beperkt aantal lozingen van bedrijven enerzijds en lozingen van effluenten van rioolwaterzuiveringsinrichtingen anderzijds. Voorts wijzen wij er op dat de analysemethode voor EOX technisch gezien relatief eenvoudig is.

Wij stellen daarom overeenkomstig de Commissie-Zevenbergen voor dat wordt geheven op basis van de groepsparameter EOX.

  • 3. 
    Kenmerken van de voorgestelde heffingsparameter

De bepalingen ten aanzien van de voorgestelde heffingsparameter worden opgenomen in de artikelen 19 en 19a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO). Voorts is aansluiting gezocht bij de systematiek van de met ingang van 1 januari 1993 in die artikelen opgenomen regeling met betrekking tot de zware metalen.

De keuze om als heffingsparameter een groepsparameter te kiezen, brengt met zich mee dat voor de heffingsgrondslag gekozen moet worden voor een gemiddelde. Voor de uit milieu-oogpunt bezwaarlijkste zware metalen kwik, cadmium en arseen geldt een maatstaf waarbij één vervuilingseenheid (v.e.) een lozing van 0,1 kg van deze metalen per jaar vertegenwoordigt. Voor de overige zware metalen geldt een maatstaf waarbij één v.e. een lozing van 1 kg per jaar vertegenwoordigt. Gelet op de enigszins uiteenlopende milieubezwaarlijkheid van de stoffen die tot de groepsparameter EOX behoren, is gekozen voor een tussen de hier genoemde twee waarden liggende maatstaf, waarbij één v.e. overeenkomt met de lozing van 0,3 kg EOX per jaar.

Met het oog op de beperking van de perceptiekosten stellen wij voor een heffingsvrije grens te hanteren. Op dit ogenblik geldt reeds een heffingsvrije grens voor de lozing van zware metalen. Voor het lozen van afvalwater dat wat samenstelling betreft min of meer vergelijkbaar is met huishoudelijk afvalwater, zal het EOX-deel niet aan de rijksheffing onderworpen worden. Het huishoudelijk afvalwater is slechts aan de rijksheffing onderworpen voor zijn zuurstofbindend vermogen. Hieraan wordt zodanig vorm gegeven dat er voor EOX een in de wet vastgelegde heffingsvrije grens wordt gehanteerd, die – evenals bij de lozing van zware metalen – gelijk is aan twee keer de hoeveelheid van de desbetreffende stoffen die gemiddeld door één inwoner per jaar via het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd. Bij een beperkt aantal rechtstreeks op rijkswater lozende bedrijven en rioolwaterzuiveringsinrichtingen wordt in verhouding tot huishoudelijk afvalwater veel EOX geloosd. In de berekening van de op deze groepsparameter betrekking hebbende vervuilingswaarde dient de heffingsvrije hoeveelheid EOX per inwonerequivalent (i.e.) te worden afgetrokken van de gemeten hoeveelheid EOX. Uit onderzoek is gebleken dat met huishoudelijk afvalwater gemiddeld 0,95 gram EOX per inwoner per jaar wordt geloosd. De heffingsvrije grens voor EOX bedraagt derhalve 2 x 0,95 gram = 1,9 gram per inwoner per jaar oftewel 0,0019 kg per geloosde i.e. De absolute hoogte van de heffingsvrije grens wordt dus berekend door het aantal geloosde i.e. te vermenigvuldigen met 0,0019. Voor de vaststelling van het aantal i.e. wordt bij de kleine bedrijfsruimten, bedoeld in artikel 18, vierde lid, WVO, uitgegaan van de forfaitaire aantallen die in dat lid zijn genoemd.

Vooral bij relatief kleine lozingen zou onverkorte toepassing van de hiervoor beschreven systematiek ertoe kunnen leiden dat voor een aanslag van enkele honderden guldens evenveel of zelfs meer meet-, bemonsterings- en analysekosten zouden moeten worden gemaakt om het aantal boven de heffingsvrije grens geloosde kilogrammen EOX vast te stellen. Dit is ongewenst. De kosten die de heffingsplichtige moet maken voor de bepaling van zijn vervuilingswaarde dienen immers in redelijke verhouding te staan tot de hoogte van de aanslag. Om hieraan tegemoet te komen wordt een drempelwaarde voor EOX voorgesteld, te weten 10 v.e., in navolging van de systematiek voor de lozing van zware metalen. Dit betekent dat indien met inachtneming van de heffingsvrije grens het aantal v.e. met betrekking tot EOX minder dan 10 beloopt, de EOX niet in de heffing wordt betrokken. Voor grotere lozers (waarbij de vervuilingswaarde aan zuurstofbindende stoffen meer bedraagt dan 1 000 i.e.) wordt het aantal v.e. op nihil gesteld, als op grond van meting en bemonstering van hun afvalwater aannemelijk kan worden gemaakt dat na aftrek van de heffingsvrije grens minder dan 10 v.e. wordt geloosd.

Voor kleinere lozers geldt dat de overheid door middel van onderzoek aannemelijk moet maken dat meer dan 10 v.e. wordt geloosd. Kleine lozers zijn daarmee ontheven van een in relatie tot het verschuldigde heffingsbedrag kostbare meet- en bemonsteringsverplichting. Het kostenbesparende effect van deze drempel is voor de heffingsplichtige zeer aanzienlijk, terwijl het aandeel van de lozingen die op deze wijze buiten de heffing worden gehouden, beperkt is. In totaal gaat het hierbij naar verwachting om minder dan één procent van de op rijkswateren geloosde hoeveelheid EOX.

De drempelwaarde zal overigens niet van toepassing zijn op woonruimten, aangezien voor deze het aantal v.e. met toepassing van artikel 19, negende lid, altijd op nihil zal worden gesteld.

In bijlage I van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren zal de methode van analyse en berekening ter bepaling van de geloosde hoeveelheid EOX worden geregeld. Het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren zal ook verder worden aangepast aan dit wetsvoorstel.

Teneinde een beeld te kunnen krijgen van de berekening van het aantal vervuilingseenheden geven wij de volgende formule, waarbij als heffingsvrije grens 1,9 gram per geloosde inwonerequivalent wordt gehanteerd.

VeX =X-deOx0,0019) 0,3

waarbij

VeX het te berekenen aantal vervuilingseenheden EOX betreft,

X het aantal geloosde kg EOX per jaar betreft,

IeO het aantal geloosde inwonerequivalenten betreft,

0,0019 twee keer de waarde bedraagt van de in huishoudelijk afvalwater aanwezige gemiddelde vracht aan EOX in kg per inwoner per jaar, en

0,3 de waarde is van het aantal kg. EOX per vervuilingseenheid.

  • 4. 
    Gevolgen voor de heffingsinkomsten van het Rijk

De heffing krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is een bestemmingsheffing; de vaststelling van de hoogte van het tarief is afgestemd op de raming van de uitgaven. Voor de jaren tot 2001 wordt geen wijziging van de hoogte van het tarief voorzien. Hierbij is rekening gehouden met de besluitvorming in de Tweede Kamer in 1992, toen gekozen is voor een zo gelijkmatig mogelijk verloop van de rijksheffing. In verband met de omvang van de nu voorzienbare uitgaven ten laste van andere begrotingsartikelen dan die betreffende de Uitkeringsregeling bestrijding verontreiniging rijkswateren (UKR), betekent dit echter wel dat de in een jaar gedeclareerde uitgaven in het kader van de UKR niet ook automatisch in datzelfde jaar kunnen worden voldaan. Eventuele renteclaims worden hierbij ingecalculeerd. De laatste uitgaven in het kader van de UKR zijn nu voorzien in het jaar 2004.

De extra inkomsten als gevolg van de hantering van EOX als heffingsparameter bedragen een klein deel van de totale inkomsten van de rijksheffing. De hoogte van het tarief van de rijksheffing behoeft de komende jaren geen wijziging; dit tarief blijft dus gehandhaafd op f 65 dan wel, voor lozingen vanuit rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s), f 32,50 per inwonerequivalent/vervuilingseenheid. Dit betreft dus mede het nieuwe EOX-bestanddeel van de rijksheffing; zie overigens het gestelde in paragraaf 5 over stapsgewijze verhoging van het tarief. De zoeven bedoelde extra inkomsten, structureel vooralsnog geschat op f 3,5 mln. gulden per jaar, liggen namelijk in dezelfde orde van grootte als de vermindering ten opzichte van eerdere ramingen van de inkomsten uit hoofde van leges in het kader van vergunningaanvragen, waarmee thans rekening wordt gehouden. Als gevolg van de voorgenomen invoering van algemene regels, gepaard gaande met opheffing van de vergunningplicht, en voorts het in toenemende mate benutten van de mogelijkheid voor bedrijven om bij bepaalde voor het milieu niet nadelige wijzigingen ten aanzien van de lozing te volstaan met een melding in plaats van een aanvraag tot wijziging van de vergunning, valt te voorzien dat er minder aanvragen voor een WVO-vergunning zullen binnenkomen. Dit betekent echter niet dat de omvang van de beoordelende c.q. begeleidende activiteiten van Rijkswaterstaat in het kader van het waterkwaliteitsbeheer afneemt, evenmin als de daarmee verband houdende kosten.

  • 5. 
    Gevolgen voor het bedrijfsleven

Op basis van het in de inleiding gememoreerde onderzoek van het RIZA, kunnen de gevolgen van het invoeren van de nieuwe heffingsparameter voor het bedrijfsleven worden ingeschat. De bedrijven die als gevolg van de nieuwe heffingsparameter bedrijfseffecten ondervinden zijn vooral te vinden in de bedrijfstakken chemie (SBI 24), afvalverwerking (SBI 9000.3), basismetaal (SBI 27) en op- en overslag (SBI 6311.1). Daarnaast zullen de lozingen van EOX vanuit een aantal rwzi’s van verschillende waterschappen aan de rijksheffing onderworpen worden.

Zoals in de paragraaf 3 is weergegeven, kenmerkt de voorgestelde uitbreiding van de rijksheffing zich door per v.e. een heffingsvrije grens van 2 maal de hoeveelheid EOX die per inwoner wordt geloosd en een drempelwaarde van 10 v.e.. Hierdoor zal het aantal bedrijven dat apart voor lozingen van EOX aan de rijksheffing zal zijn onderworpen, beperkt zijn tot minder dan 50. Tot deze 50 bedrijven behoren geen bedrijven uit de categorie van het midden- en kleinbedrijf. Alle 50 behoren zij tot de categorie van de grote en veelal internationaal opererende bedrijven. Het aantal rwzi’s dat EOX boven de heffingsvrije grens loost, bedraagt ongeveer 20.

Het voorliggende wetsvoorstel betreft een extra heffingsparameter voor de rijksheffing. De betrokken bedrijven en waterschappen worden echter nu al aangeslagen voor de heffing op basis van zuurstofbindende stoffen en sommige mede op basis van zware metalen. Het te lozen afvalwater van de onderscheiden bedrijven en waterschappen wordt reeds door zowel de lozers zelf als door Rijkswaterstaat in het kader van de heffing en de handhaving bemonsterd en vervolgens geanalyseerd. Over de resultaten hiervan rapporteren de bedrijven en waterschappen aan Rijkswaterstaat. Ook zonder de heffing op EOX geldt voor de meeste betrokken afvalwaterlozingen een meet- en bemonsteringsverplichting, alsmede een rapportageverplichting. Het aantal extra bemonsteringen en analyses zal daarmee klein tot nihil zijn. Als gevolg van deze reeds bestaande verplichtingen zullen de extra administratieve lasten en de daarmee gepaard gaande kosten voor de betrokken bedrijven en waterschappen gering zijn.

De hoogte van het extra verschuldigd bedrag aan rijksheffing is afhankelijk van het bedrijfsproces en de aanwezigheid en werking van een afvalwaterzuivering. Afhankelijk hiervan kunnen binnen een bedrijfstak verschillen ontstaan.

Met het oog op gewenning aan de nieuwe heffingsparameter is gekozen voor een stapsgewijze verhoging van het tarief; in 1997 bedraagt dit 25 % en in 1998 50 % van de hierboven genoemde bedragen. Daarnaast zal het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren zodanig worden gewijzigd dat een stimuleringsregeling voor de sanering van EOX wordt geïntrodu-ceerd die vergelijkbaar is met die voor de zware metalen. De opbrengst van de EOX-heffing wordt vanaf 1999 en na het doorvoeren van de belangrijkste saneringen, geraamd op ongeveer 3,5 miljoen gulden per jaar.

De voor 1995 geschatte hoeveelheid geloosde EOX zal naar alle waarschijnlijkheid voor het jaar 2000 als gevolg van sanerings- maatregelen bij de belangrijkste industriële lozers aanzienlijk dalen. De grootte van deze daling is momenteel nog niet met zekerheid te voorspellen. Op basis van de informatie vanuit de vergunningverlening over de voorzienbare saneringsinspanningen door de grootste lozers wordt nu een halvering van de geloosde belastbare vracht ingeschat. De betrokken bedrijven behoren veelal tot grote, vaak internationaal werkende bedrijven. Internationaal zijn er grote verschillen op het terrein van heffingen op het lozen van afvalwater. Binnen de EU hebben alleen Duitsland en Frankrijk reeds een heffing op organische halogeen-verbindingen. Als parameter is daar echter gekozen voor adsorbeerbare in plaats van extraheerbare organische halogeenverbindingen; anders dan in Nederland is AOX een gebruikelijke parameter in het waterbeheer in die landen. Aangezien de verhouding AOX/EOX niet in alle gevallen gelijk is, is hierdoor een directe vergelijking, bijvoorbeeld ten aanzien van het tarief, moeilijk te maken. In paragraaf 2 is reeds ingegaan op de keuze van EOX in plaats van AOX als heffingsparameter.

  • 6. 
    Handhaafbaarheid

Het mede betrekken van de lozing van EOX in de rijksheffing is naar onze mening in beginsel goed te handhaven. Dat wordt onder meer gebaseerd op het feit dat is aangesloten bij de systematiek van de met ingang van 1 januari 1993 ingevoerde heffing op de lozing van zware metalen, waardoor reeds enige tijd ervaring is opgedaan met de uitvoering van een heffingsregeling voor andere dan zuurstofbindende stoffen. Wij verwachten dat deze nieuwe regeling niet in betekenende mate leidt tot extra inspanningen in het kader van de handhaving van de WVO.

  • 7. 
    Reactie Overlegorgaan Waterbeheer en Noordzee-aangelegenheden

Van de leden van het OWN hebben de vertegenwoordigers van de VNCI en de Unie van Waterschappen een schriftelijke reactie gegeven op het voorontwerp. De vertegenwoordiger van het VNO/NCW kon zich vinden in de opmerkingen van de zijde van de VNCI. Wij gaan hierna in op de belangrijkste ontvangen opmerkingen.

De VNCI deelt mee zich zorgen te maken over de invoering van de nieuwe heffing. De VNCI is er niet van overtuigd dat de inkomsten van de verbreding van de rijksheffing ook worden besteed aan de kosten. Naar haar oordeel lijkt de onderhavige verbreding te zijn bedoeld voor de dekking van overheidstekorten. De dekking daarvoor zou uit de algemene middelen moeten komen.

De rijksheffing in het kader van de WVO op de lozing van zuurstofbindende stoffen, zware metalen en straks de tot de EOX behorende stoffen is een bestemmingsheffing. Zoals reeds eerder is opgemerkt, worden steeds meer kosten gemaakt welke gerelateerd zijn aan de lozing van organische halogeenverbindingen, zoals de kosten van verwijdering en verwerking van delen van verontreinigde waterbodems en de kosten van monitoring van de oppervlaktewaterkwaliteit.

De VNCI is van mening dat de bedrijven die de Intentieverklaring Uitvoering Milieubeleid Chemische Industrie hebben ondertekend, een vrijstelling van de rijksheffing voor de lozing van EOX zouden moeten krijgen. De invoering van de voorgestelde verbreding van de rijksheffing zou als beleidsinstrument strijdig zijn met het convenant.

Het mede betrekken van de lozing van EOX in de rijksheffing heeft tot doel de kosten die in het kader van het waterkwaliteitsbeheer door het rijk worden gemaakt beter te spreiden over diegenen die door de lozing van verontreinigende stoffen die kosten van het rijk veroorzaken. Het uitzonderen van speciale groepen is strijdig met het hiervoor aangegeven doel van deze uitbreiding.

De VNCI stelt vervolgens dat de economische schade van het wetsvoorstel voor een grote lozer aanzienlijk zal zijn.

Uit paragraaf 5 van de memorie van toelichting blijkt onder meer dat de hoogte van het extra verschuldigd bedrag aan rijksheffing afhankelijk is van bedrijfsgebonden factoren en voorts dat in de komende jaren de te lozen hoeveelheden EOX als gevolg van saneringsmaatregelen waarschijnlijk aanzienlijk zullen dalen. De VNCI brengt in het OWN-rapport wat dit betreft geen specifieke gegevens naar voren.

De Unie van Waterschappen merkt op dat de onderhavige uitbreiding leidt tot ongewenste effecten en pleit er daarom voor van de verbreding af te zien. Voorzien is dat ook een aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties boven de heffingsvrije grens lozen en dat de betrokken waterschappen dus voor de lozing van EOX zullen worden aangeslagen. De Unie geeft aan dat de kosten daarvan niet aan de daadwerkelijke lozers van EOX kunnen worden doorberekend, doordat de waterschappen in verband met de perceptiekosten waarschijnlijk niet zullen overgaan tot het belasten van de lozingen van EOX.

De lozingen boven de heffingsvrije grens zijn van bedrijfsmatige aard. Het betreft hier lozingen welke in het kader van de heffing op zuurstofbindende stoffen en zware metalen al veelal worden aangeslagen. De extra perceptiekosten van het betrekken van EOX in waterschapsheffingen worden, evenals bij het rijk niet als hoog ingeschat. Het staat de regionale waterkwaliteitsbeheerders vrij om EOX als heffingsparameter in te voeren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Door de wijzigingen van artikel 19, eerste lid, aanhef, en artikel 20, eerste lid, van de WVOwordt in hoofdstuk IV van de wet nu telkens gesproken van «de heffing ten behoeve van het rijk». In het vigerende hoofdstuk IV van de WVO wordt soms gesproken van een heffing ten behoeve van het rijk en soms van heffingen ten behoeve van het rijk. Door de wijzigingen wordt duidelijk tot uitdrukking gebracht dat er één rijksheffing is.

Artikel 19a van de WVOis geschoond van bepalingen betreffende de hoogte van de tarieven ten aanzien van inmiddels reeds verstreken kalenderjaren; dit leidt tot een aanzienlijke bekorting en verduidelijking. Voorts is een redactionele aanpassing aangebracht in die zin, dat «het verschuldigde bedrag» is vervangen door «het tarief».

Artikel II

In aansluiting op de stroomlijning van artikel 19a van de WVO zijn de thans noodzakelijk geachte nieuwe overgangsbepalingen voor de jaren 1997 en 1998 opgenomen in een afzonderlijk artikel van de voorliggende wijzigingswet. In dit artikel wordt gesproken van de tarieven van de rijksheffing. Dit houdt in dat lozingen van EOX vanuit communale rwzi’s die plaatsvinden in de kalenderjaren 1997 en 1998 worden belast naar het tarief dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van f 32,50 met de in dit artikel opgenomen percentages.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink

De Staatssecretaris van Financiën, W. A. F. G. Vermeend

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.