Brief staatssecretaris over vertrek van het Ctsv-bestuur - Situatie bij het CTSV - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 24653 - Situatie bij het CTSV.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Situatie bij het CTSV; Brief staatssecretaris over vertrek van het Ctsv-bestuur |
---|---|
Documentdatum | 21-03-1996 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST13484 |
Kenmerk | 24653, nr. 3 |
Van | Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1995–1996
24 653
Situatie bij het CTSV
Nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 21 maart 1996
Op 19 maart jl. heb ik de Tweede Kamer toegezegd zo snel als mogelijk nadere informatie te verschaffen over de problemen bij het College van toezicht sociale verzekeringen.
Op 20 maart heb ik aan het eind van de dag via de Landsadvocaat vernomen dat de drie bestuursleden bereid zijn hun zetels in het bestuur ter beschikking te stellen en zich met deze stap als demissionair beschouwen.
1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Deze ontwikkeling noodzaakt tot snelle besluitvorming. Ik moet vaststellen dat de bestaande bestuurlijke situatie geen basis meer vormt voor een vruchtbare samenwerking binnen het Ctsv, respectievelijk voor een gezaghebbend optreden van het Ctsv als toezichthouder. Deze problematiek was mij reeds eerder gebleken, naar aanleiding waarvan ik de heer prof. mr. M. G. Rood gevraagd heb mij te adviseren. Zijn rapport heeft mij op dit punt geen aanleiding gegeven tot andere inzichten.
Ik ben, alles afwegende, voornemens de leden van het College voor ontslag voor te dragen bij de Kroon (art. 4, derde lid Organisatiewet sociale verzekeringen). Ik zal de SER in de gelegenheid stellen mij daarover, op zo kort mogelijke termijn, te adviseren (art. 5, Organisatiewet sociale verzekeringen).
Voor wat betreft de geldende rechtspositieregelingen van de voorzitter respectievelijk de leden verwijs ik naar de bijgevoegde besluiten van 16 februari 1995 (bijlage 1)1. Ik wijs op het bepaalde in artikel 4 van deze regelingen waaruit blijkt dat ingeval van tussentijdse schorsing of ontslag van de voorzitter respectievelijk de leden de bezoldiging tot aan het einde van de ambtstermijn wordt uitbetaald, behoudens in het geval dat ontslag is te wijten aan eigen schuld of toedoen. Ik meen dat de rechtspositieregeling behoort te worden toegepast. Voor de afwikkeling van het ontslag ben ik niet bereid buiten het kader van deze regeling te treden.
Gezien het feit dat daarom nadrukkelijk is gevraagd, doe ik u het advies van de heer prof. mr. M. G. Rood van 12 maart jl. met betrekking tot het Ctsv integraal toekomen (bijlage 2)1. Nadat het advies aan mij is uitgebracht, heb ik het College in een gesprek uitgenodigd mij hun opvatting over het advies kenbaar te maken. In dit wederhoor van het College werd die opvatting gegeven, zoals nadien tevens neergelegd in een memorandum d.d. 14 maart 1996. Ik heb de daarin verwoorde opvattingen in mijn oordeelsvorming betrokken. Ik heb het bestuur toegezegd dat ik dat memorandum in het geval ik het advies van de heer prof. mr. M. G. Rood openbaar zou maken zal bijvoegen (zie bijlage 3)1.
Ik realiseer mij terdege dat de problemen bij het Ctsv niet zijn opgelost met het vertrek van het zittende bestuur. Ik heb het voornemen een interim-voorziening te treffen, teneinde de bestuurlijke continuïteit te verzekeren en binnen de organisatie orde op zaken te doen stellen. Ik zal de Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren.
De aanbeveling van de heer prof. mr. M. G. Rood terzake van het voor de toekomst te kiezen bestuursmodel bij het Ctsv zal ik betrekken in het lopende traject van de zogenoemde post-nOsv.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, R. L. O. Linschoten
1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.