Brief minister over de financiering van het vervoer van gehandicapten die in een AWBZ-instelling verblijven - Gehandicaptenbeleid

Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 24170 - Gehandicaptenbeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Gehandicaptenbeleid; Brief minister over de financiering van het vervoer van gehandicapten die in een AWBZ-instelling verblijven 
Document­datum 28-08-1995
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST9494
Kenmerk 24170, nr. 3
Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1994–1995

24 170

Gehandicaptenbeleid

Nr. 3

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 28 augustus 1995

Hierbij informeer ik u over het sociaal vervoer voor bewoners in AWBZ-instellingen.

Bij de regeling van werkzaamheden in de Tweede Kamer heeft de PvdA-fractie op 7 juni 1995 dringend gevraagd in een brief uiteen te zetten op welke wijze de bewindslieden van SZW en VWS oplossingen willen realiseren voor de financiering van het vervoer van gehandicapten die in een AWBZ-instelling verblijven. Diverse bewoners van AWBZ-instellingen dreigen op 1 januari 1996 hun vervoersvoorziening kwijt te raken. In het overleg op 7 juni heeft de PvdA-fractie opgemerkt dat bij de invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) niet voorzien lijkt te zijn geweest dat in zo groten getale gehandicapten, die vroeger via de GMD op kosten van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) een vervoersvoorziening kregen, nu tussen de wal en het schip dreigen te vallen. De fracties van D66, CDA, GroenLinks, VVD, AOV en Unie 55+ ondersteunen het verzoek van de PvdA en vragen de betrokken bewindslieden zo spoedig mogelijk de Kamer duidelijkheid te geven over wat er is misgegaan bij de herstruc-turering van het voorzieningenstelsel voor gehandicapten en in welke richting een oplossing voor het probleem gezocht moet worden. De navolgende reactie is in overleg met de Staatssecretaris van VWS tot stand gekomen.

Parlementaire behandeling

De vervoersvoorzieningen in AWBZ-instellingen zijn tijdens de parlementaire behandeling van de Wvg meerdere malen aan de orde geweest. Daarbij is het besluit steeds gehandhaafd om alleen de gezinsvervangende tehuizen, de regionale instellingen voor beschermd wonen en de vier grote woonvormen voor een deel onder de werking van de Wvg te brengen. Voor zover toen bekend was bestond alleen in deze instellingen een vaste uitvoeringspraktijk met betrekking tot het verstrekken van vervoersvergoedingen.

In de gedachtengang heeft met name centraal gestaan dat een algemene verplichting tot het verstrekken van vervoersvergoedingen in de AAW voor bewoners van AWBZ-instellingen nooit heeft bestaan en dat met de Wvg niet is beoogd uitbreiding te geven aan de AAW-praktijk. Het werd verdedigbaar geacht dat bewoners van andere AWBZ-instellingen (o.a. socio-woningen en zwakzinnigeninrichtingen) het incidentele sociaal vervoer zelf betalen uit het zak- en kleedgeld. De bewoners van de overige AWBZ-instellingen heeft men slechts voor een overgangsperiode tot 1 januari 1996 onder de Wvg gebracht (zie bijlage).

Redenen tot herbezinning

Uit de vele brieven die zijn binnengekomen bij de ministeries van SZW en VWS en de signalen bij het Landelijk Meldpunt van de Gehandicaptenraad blijkt dat er vanuit de AAW sprake is geweest van een bredere uitvoeringspraktijk dan bij de parlementaire behandeling werd verondersteld. Hieraan kan niet worden voorbij gegaan. Inmiddels is in het kader van de Wvg een rechtelijke uitspraak gedaan (gemeente Monster) die consequenties heeft voor meerdere gemeenten.

Het kabinet acht het noodzakelijk een voorziening te treffen voor bewoners van AWBZ-instellingen met een zelfstandige vervoersbehoefte. De minister van SZW heeft in het gesprek met de Gehandicaptenraad op 6 juni 1995 aangegeven dat zo spoedig mogelijk gezocht zal worden naar een oplossing voor het vervoersprobleem van bewoners van AWBZ-instellingen.

Omdat op 1 januari 1996 de overgangsregeling voor bewoners van AWBZ-instellingen eindigt in het kader van de Wvg (Regeling afbakening Wvg/AWBZ) wil het Kabinet vóór 1 januari 1996 de hen betreffende vervoersvoorziening regelen.

Het Kabinet heeft overwogen dat het minder voor de hand ligt het sociaal vervoer van bewoners in AWBZ-instellingen in de AWBZ zelf te regelen omdat deze voorziet in zorg voor onverzekerbare risico’s. Het kabinet wil gehandicapten in AWBZ-instellingen niettemin een structurele voorziening bieden ter bestrijding van de uitgaven voor sociaal vervoer. Hiertoe zal voor 1 à 2 jaar een subsidieregeling worden gemaakt van het Ministerie van SZW, waarbij gemeenten die één of meer AWBZ-instellingen binnen hun grenzen hebben een nog nader te specificeren bedrag per AWBZ-bewoner krijgen.

Om dit juridisch mogelijk te maken zal de Regeling afbakening Wvg/AWBZ worden gewijzigd.

Voor de definitieve vormgeving van de regeling zal worden onderzocht of er mogelijkheden zijn voor een structurele integratie van de middelen in het Gemeentefonds in het kader van de Wvg. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de tweede evaluatie van de Wvg in 1997.

Een voorlopige schatting van de financiële gevolgen van de uitbreiding van de Wvg-zorgplicht van gemeenten levert het bedrag van ca. f 50 mln op.

Een definitieve schatting zal in een nadere analyse van de omvang van het probleem, worden gemaakt. Bij deze analyse zal ook nader worden ingegaan op de financiering van deze f 50 mln.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. P. W. Melkert

BIJLAGE                                                  Parlementaire behandeling Wvg

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wvg zijn de vervoersvoorzieningen voor bewoners van AWBZ-instellingen meerdere malen aan de orde geweest. Bij de indiening van het wetsontwerp in de Tweede Kamer op 17 september 1992 waren de AWBZ-instellingen niet uitgesloten in de Wvg. De VNG had bezwaren op het punt van de aanspraken die bewoners van AWBZ-instellingen op grond van de Wvg op vervoersvoorzieningen zouden kunnen maken. Hierbij wees de VNG onder meer op de financiële problemen die daardoor bij bepaalde gemeenten zouden kunnen optreden en op de bestaande onduidelijke praktijk in AAW-verband. Het vervoer dat niet plaatsvindt in het kader van de behandeling van de instelling, dienen bewoners van AWBZ-instellingen zelf te betalen. Dit houdt in dat het vervoer voor bijvoorbeeld het onderhouden van sociale contacten, door deze bewoners uit hun vrij besteedbaar zakgeld dient te worden betaald. In een aantal van dergelijke situaties is vanuit de AAW een vervoersvoorziening toegekend. Er was echter in het kader van de AAW geen sprake van een zorgplicht, zoals die bij de Wvg zou gaan gelden.

Na bestuurlijk overleg met de VNG over de resterende knelpunten ten aanzien van de invoering van de Wvg is besloten voor een belangrijk deel aan deze bezwaren tegemoet te komen; hierover werd overeenstemming bereikt met de VNG. Op het punt van het hier bedoelde vervoer werd besloten zoveel mogelijk aan te sluiten bij de uitvoeringssituatie zoals die in AAW-verband bestond, voor zover die op dat tijdstip bekend was. Met het oog daarop is in de brief van 4 mei 1993 een Nota van Wijziging (TK. 1992–1993, 22 815, nr. 15) voorgesteld. Artikel 2 van de Wvg werd zodanig gewijzigd dat AWBZ-instellingen werden uitgesloten van de zorgplicht van de gemeenten. Door toevoeging van een delegatiebepaling werd het mogelijk gemaakt bepaalde categorieën AWBZ-instellingen onder de Wvg te brengen, te weten de gezinsvervangende tehuizen, de regionale instellingen voor beschermd wonen en de vier grote woonvormen. Deze instellingen zijn onder de werking van de Wvg gebracht omdat bij deze instellingen primair het karakter van een vervangende woonsituatie voorop staat. Deze uitzondering is vormgegeven in de Regeling afbakening Wvg/AWBZ; tevens is hierin een overgangsbepaling opgenomen waarin is geregeld dat de vervoersvoorzieningen die werden verstrekt aan bewoners van andere AWBZ-instellingen dan de hiervoor genoemde, zouden worden afgebouwd in de periode van 1 april 1994 tot 1 januari 1996.

Eerste Kamer behandeling

De CDA-fractie in de Eerste Kamer heeft in het Voorlopig Verslag (EK. 1992/1993, 22 815, nr. 274b) gevraagd naar de strekking van de bij eerdergenoemde nota van wijziging opgenomen uitsluitingsgrond. In de Memorie van Antwoord van de Eerste Kamer is op die vraag geantwoord dat een algemene verplichting tot het verstrekken van vervoersvergoe-dingen in de AAW voor deze groep mensen nooit heeft bestaan en dat met de Wvg niet is beoogd uitbreiding te geven aan de AAW-praktijk (EK, 1992/1993, 22 815, nr. 274c).

De fracties van de PvdA, D66 en GroenLinks hebben in het Nader Voorlopig Verslag (EK, 1992/1993, 22 815, nr. 274e) gevraagd of de uitsluiting betekent dat alle vervoersvoorzieningen voor met name personen in verpleeginrichtingen komen te vervallen nu de inrichting daarvoor geen budget heeft. In antwoord hierop (EK, 1992/1993, 22 815, nr. 274f) is gesteld dat er geen vaste uitvoeringspraktijk bestaat met betrekking tot het verstrekken van vervoersvergoedingen met uitzondering van de instellingen die in de ministeriële regeling worden genoemd (o.a. het Dorp). Tevens wordt aangetekend dat het bedoelde sociaal vervoer niet behoort tot de verschillende AWBZ-verstrekkingen die opneming en verder verblijf in een inrichting omvatten. Om die reden is het vervoer ook niet in het budget van die verpleeginrichtingen meegenomen en is dat ook niet mogelijk. De verzekerden die in een AWBZ-instelling verblijven, dienen het vervoer of het onderhouden van sociale contacten zelf te betalen.

Mondeling overleg

In het mondeling overleg in de Tweede Kamer d.d. 22 maart 1994 (TK, 1993/1994, 22 815, nr. 44) over de Wvg is door de SGP-fractie gevraagd of de toenmalige staatssecretaris van plan was of mogelijkheden zag om op korte termijn een zodanige toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, dat ook gehandicapten in andere AWBZ-instellingen vervoersvoorzieningen zouden krijgen. De toenmalige minister van WVC constateerde dat er inderdaad verschil bestaat tussen de wijze waarop wordt aangekeken tegen gehandicapten die 24 uur per dag verzorgd worden in AWBZ-voorzieningen en zij die in voorzieningen verblijven die meer te vergelijken zijn met een vorm van aangepast wonen. De bedoelde AWBZ-voorzieningen kosten veel geld. De bewoners van deze instellingen krijgen nog een AAW-inkomen, waardoor zij geld overhouden (onder andere zak- en kleedgeld). Volgens de minister was het verdedigbaar dat deze bewoners daaruit dat incidentele «sociaal vervoer» zelf betalen. Hetzelfde geldt voor bewoners van socio-woningen van de zwakzinnigeninrichtingen.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.