Brief met eerste verslag van de werkzaamheden van de enquêtecommissie - Enquête Opsporingsmethoden - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 24072 - Enquête Opsporingsmethoden.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Enquête Opsporingsmethoden; Brief met eerste verslag van de werkzaamheden van de enquêtecommissie |
---|---|
Documentdatum | 31-01-1995 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST6398 |
Kenmerk | 24072, nr. 1 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1994–1995
24 072
Enquête Opsporingsmethoden
Nr. 1
BRIEF VAN DE ENQUÊTECOMMISSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 31 januari 1995
De Enquêtecommissie Opsporingsmethoden heeft de eer van haar werkzaamheden het eerste verslag uit te brengen. De commissie is voornemens de Kamer op de hoogte te houden van haar werkzaamheden.
Samenstelling staf
De commissie heeft haar staf samengesteld. Zij heeft dat gedaan op basis van de volgende overwegingen. De parlementaire enquête-commissie opsporingsmethoden heeft verschillende taken op basis van de stukken 23 945, 1–11. Centraal daarbij staan de vragen die gesteld worden in het rapport Opsporing gezocht met inachtneming van het gewijzigd voorstel tot een enquête (nr. 11). Zij vormen het uitgangspunt van het werk van de commissie. Het beantwoorden van deze vragen noodzaakt tot een projectorganisatie waarin verschillende vormen van kennis en vaardigheid worden samengevoegd.
De enquêtecommissie kan beschikken over de volgende stafleden:
– onderzoekscoö rdinator/inhoudelijk secretaris, mr dr E.R. Muller;
– inhoudelijk adviseurs, prof. dr U. Rosenthal en prof. mr G. Knigge;
– mr J. Mooyen, officier van justitie;
– mr P.C. Vegter, rechter-commissaris;
– mr P.G. Wiewel en mr Y. Buruma, strafrechtdeskundigen;
– J. Schipper, commissaris van politie en J. Klijnsmit, brigadier van politie;
– voorts zijn mr D.Ph. van Boetzelaer (RAIO) en de onderzoekers dr M.G.W. den Boer, mr G.P.M. Grootscholten, drs M.L.M. Hertogh, drs A.G. Roubos, drs A. van Schaardenburgh, drs P.H. van Toorn en A.J. Wolfs voor de commissie werkzaam.
Als documentalisten zijn M. Leeflang en A. W. de Kool aan de commissie toegevoegd. De bode is K. Rangoe. Als secretaresses staan P. Hercules en L. Peters de commissie terzijde.
De leden van de staf zullen de verschillende interne onderzoeken uitvoeren en worden daartoe ingedeeld in onderzoeksgroepen. De
S-BB
coö rdinatie van de onderzoeken vindt plaats door de griffier en de inhoudelijk secretaris. Aan elke onderzoeksgroep is een lid van de enquêtecommissie gekoppeld, die binnen de enquêtecommissie als primair aanspreekpunt fungeert voor dat onderzoek. Door regelmatige plenaire bijeenkomsten van de staf kunnen de ervaringen in de verschillende onderzoeksgroepen worden uitgewisseld.
Onderzoeksopzet interne onderzoeken
De interne onderzoeken moeten leiden tot rapportages waarin een beeld wordt gegeven van een bepaalde organisatie of een bepaald thema. De enquêtecommissie zal een aantal organisaties onderzoeken ten aanzien van hun functioneren met betrekking tot de opsporing:
– criminele inlichtingendiensten (inclusief LCID);
– tactische recherche (inclusief de Divisie Ondersteuning KLPD);
– kernteams (inclusief LRT);
– inlichtingendiensten;
– bijzondere opsporingsdiensten;
– Openbaar Ministerie;
– rechters-commissarissen;
– Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken.
Bij elk van deze organisaties worden – indien van toepassing – vergelijkbare vragen gesteld:
-
*Hoe kan het gebruik van opsporingsmethoden van betrokken organisaties getypeerd worden? Hoe rechtmatig, verantwoord en effectief zijn de gebruikte opsporingsmethoden?
-
*Welke opsporingsmethoden worden door de betrokken organisatie gehanteerd? Hoe worden de opsporingsmethoden gebruikt?
-
*Welke controle en sturing vindt plaats op het gebruik van deze opsporingsmethoden?
-
*Hoe vindt de opslag van informatie plaats? Met welke organisaties wordt opsporingsinformatie uitgewisseld?
Daarnaast zal aandacht besteed worden aan de advocatuur, zittende magistratuur en particuliere recherchebureau’s.
Cruciaal is het uitgangspunt dat onderzoek moet worden gedaan naar de methoden van opsporing alsmede naar de organisatie die daarvoor in het leven is geroepen. Er is voor gekozen vanuit organisaties onderzoek te doen, omdat op die manier de toegang tot informatie beter gestructureerd kan worden dan wanneer vanuit opsporingsmethoden wordt onderzocht.
Naast de verschillende organisatie-onderzoeken zal de commissie tevens een aantal thema’s nader bezien.
-
*Aard en omvang zware, georganiseerde criminaliteit
-
*Wettelijke en jurispudentiële kaders opsporingsmethoden
-
*Bestuurlijke rechtshandhaving
-
*Privacyregelingen
-
*Corruptiegevoeligheid opsporingsmethoden en organisatie
-
*Opleiding recherche
-
*Internationale aspecten opsporingsmethoden en informatieuitwisseling
-
*Rechtsvergelijkend perspectief opsporingsmethoden
-
*Rol vaste commissie inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De onderzoeken vormen een basis voor de verhoren en de eindrapportage en zij dienen tevens voor de selectie van de op te vragen documenten.
Externe onderzoeken
De enquêtecommissie wil terughoudendheid betrachten bij het uitbesteden van onderzoek, zodat zoveel mogelijk controle kan worden gehouden op de inhoud en het proces van de onderzoeken. De externe onderzoeken vormen een basis voor specifieke activiteiten van de commissie en de staf.
De externe onderzoeken vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de enquêtecommissie. Een begeleidingscommissie bestaande uit leden van de commissie en de staf zullen de externe onderzoeken intensief begeleiden. De bevoegdheden van de enquêtecommissie kunnen geactiveerd worden ten behoeve van het externe onderzoek. De commissie zal een tweetal externe onderzoeken entameren.
1. Aard, ernst en omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit
De enquêtecommissie heeft zich ten doel gesteld de aard, omvang en ernst van de zware, georganiseerde criminaliteit in kaart te brengen. Deze onderzoeksvraag is dermate specifiek dat de enquêtecommissie, ook gehoord de discussie in de Kamer, heeft besloten externe onderzoekers in te zetten. Aan een viertal wetenschappelijk onderzoekers (Prof. dr C.F. Fijnaut (onderzoeksleider), prof. dr F. Bovenkerk, prof. dr H.G. van der Bunt, dr G. Bruinsma) is gevraagd onderzoek te doen naar drie onderdelen:
– inventarisatie problematiek definiëring begrip zware, georganiseerde criminaliteit;
– mogelijkheden en beperkingen van onderzoeksmethoden naar zware, georganiseerde criminaliteit;
– feitelijke aard en omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit.
Ook aan andere externe deskundigen zal de enquêtecommissie advies vragen.
2. Rechtsvergelijking
Ten behoeve van de beantwoording van een aantal vragen is het belangrijk inzicht te hebben in specifieke onderdelen van de wettelijke normering van het gebruik van opsporingsmethoden in andere landen. Op het moment dat de enquêtecommissie meent voldoende feiten ter beschikking te hebben om te kunnen overgaan naar de beantwoording van de vragen kan aan externe onderzoekers gevraagd worden concrete onderdelen in rechtsvergelijkend perspectief te bezien. Het gaat dan om een relatief beperkt onderzoek naar enkele onderdelen van de normering van opsporingsmethoden. Daarbij dienen de al beschikbare internationale gegevens als uitgangspunt genomen te worden. Op dit moment beschikt de commissie al over enkele omvangrijke rechtsvergelijkende studies. De interne onderzoeksgroep rechtsvergelijking zal op basis van de analyse van de beschikbare stukken voorstellen ontwikkelen voor de onderzoeksvragen van de externe onderzoekers.
Naar verwachting zullen de verhoren voor het zomerreces van de Kamer een aanvang nemen.
De commissie gaat er vanuit u hiermee vooralsnog voldoende te hebben ingelicht over haar activiteiten.
De voorzitter van de commissie, Van Traa
De griffier van de commissie, Coenen