Parlementair onderzoek visquoteringsregelingen
Eind 1986 verschenen berichten in de media dat ambtenaren van het ministerie van Landbouw en Visserij via een dubbele boekhouding meewerkten aan het ontduiken van in Europees verband genomen visquoteringsregelingen. Op 1 december 1986 stelde de vaste commissie voor de Visserij daarom een subcommissie in die moest onderzoeken of ambtenaren van het ministerie betrokken waren bij het ontduiken van de visquoteringsregelingen door de visserij.
Op 4 juni 1987 werd het rapport van de subcommissie aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer1. De commissie oordeelde dat de overheid vooral passief maar ook actief betrokken is geweest bij het ontduiken van de Europese regelgeving. Het rapport bevatte een aantal aanbevelingen.
Regeringspartij PvdA concludeerde in 1990 dat deze aanbevelingen onvoldoende navolging hadden gekregen en zegde het vertrouwen op in de minister van Landbouw en Visserij Braks2.
In 1976 werd besloten dat EG-lidstaten visquota mochten vaststellen. De uitvoering hiervan kwam te liggen bij de nationale overheden. De relatie tussen overheid en visserij veranderde hierdoor van aard. De visserij trok zich niet veel aan van de visquoteringsregelingen van de overheid en de overheid liet steken vallen bij de controle.
Ondanks het in 1978 ingevoerde Reglement Zee- en Kustvisserij ontstond er in de praktijk van de visserij een 'grijze' markt doordat vis wel via de afslag werd verhandeld maar niet of onvolledig werd geregistreerd. Eind oktober 1986 verschenen hier berichten over in de media.
Op 31 oktober 1986 verzocht de vaste commissie voor de Visserij de minister om te mogen spreken met de Directeur der Visserijen. De minister weigerde en wenste zelf met de Kamer overleg te voeren.
Na dit overleg tussen de commissie en de minister vond er op 20 november 1986 een plenair debat plaats over de kwestie. De minister meende dat het ministerie nooit toestemming had gegeven voor het ontduiken van de visquoteringsregelingen, maar dat het wel kennis had van de praktijken.
De vaste commissie voor Visserij besloot naar aanleiding hiervan op 1 december 1986 een subcommissie in te stellen die een onderzoek uit zou moeten voeren.
-
-Huib Eversdijk3 (CDA), voorzitter
-
-Jan Nijland4 (CDA)
-
-Aad Kosto5 (PvdA)
-
-Rob Tazelaar6 (PvdA)
-
-Wim Keja7 (VVD)
-
-Jan te Veldhuis8 (VVD)
-
-Doeke Eisma9 (D66)
-
-Bas van der Vlies10 (SGP)
Griffier was A.J.M. Teunissen.
Onderzoeksopdracht was:
-
-onderzoeken of het Ministerie van Landbouw en Visserij in passieve dan wel actieve zin betrokken is geweest bij het ontduiken van visquoteringsregelingen.
De subcommissie bestudeerde gedurende zes maanden de relevante stukken en nodigde visserijambtenaren en betrokken politici uit voor gesprekken. De gesprekken met niet-politici werden gevoerd achter gesloten deuren.
De subcommissie concludeerde in juni 1987 dat er sprake was geweest van passieve betrokkenheid van de overheid (gedogen) en in enkele opzichten van actieve betrokkenheid. De Nederlandse regering verschool zich achter het uitblijven van Europese maatregelen. Onderzoek naar de grijze markt werd tegengehouden. Opeenvolgende bewindslieden (Van der Stee, Ploeg en Braks) hadden verder de Tweede Kamer onvolledig geïnformeerd. De Tweede Kamer op haar beurt liet zich vooral leiden door de belangen van het bedrijfsleven.
Het rapport stelde tegelijkertijd dat er sprake was van een verwijtbaar medeweten, van niet altijd even adequaat beleid en van een soms bewust niet loyaal uitvoeren van EG-regelgeving. In deze zin was het ministerie van Landbouw en Visserij wel degelijk betrokken geweest bij het ontduiken van visquoteringsregelingen.
De regering verschool zich vooral achter het uitblijven van Europese regelgeving en weigerde onderzoek te laten doen naar de praktijk van de grijze markt.
Op 15 juni 1987 stuurde het kabinet een brief naar de Tweede Kamer waarin een aantal maatregelen werden genoemd om tot verbetering te komen in het visserijbeleid. Het vervolgingsbeleid werd aangescherpt, het aantal ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID) zou worden uitgebreid en de dienst kreeg betere communicatiemiddelen. Ook de rijkspolitie te water zou worden ingeschakeld. Aangekondigd werd dat er een veilplicht zou komen. Het motorvermogen van nieuwe visserijschepen werd beperkt en de visserijvloot zou verder worden gesaneerd.
Tijdens de plenaire vergadering van de Tweede Kamer van 25 juni werden moties die stelden dat minister Braks tekort had geschoten, verworpen. Via een motie-Tommel/Pronk werd de verantwoordelijkheid voor het falende beleid bij minister Braks gelegd, maar die motie werd ingetrokken. Tommel diende hierop een eigen motie in, terwijl Pronk met een motie van treurnis kwam. Ook een door Van Es (PSP) ingediende motie van afkeuring werd verworpen.
Toen de PvdA-fractie in september 1990 constateerde dat de beloofde verbeteringen waren uitgebleven en dat minister Braks een te rooskleurig beeld had geschetst, zegde zij het vertrouwen in de minister van coalitiegenoot CDA op. Braks zag zich gedwongen om af te treden.
Meer over
- 1.De voorzitter leidt de vergadering van de Tweede Kamer. In het Reglement van Orde staat welke bevoegdheden van toepassing zijn. Daarnaast vertegenwoordigt de voorzitter de Kamer naar buiten toe, bijvoorbeeld in contacten met buitenlandse parlementen. De voorzitter heeft een coördinerende rol tijdens de eerste fase van de kabinetsformatie.
- 2.Vooraanstaand CDA-politicus uit een Brabants boerengezin. Werkte in Brussel als landbouwraad en werd toen hij nog maar drie jaar Tweede Kamerlid was al minister van Landbouw in het eerste kabinet-Van Agt. Keerde vervolgens na een jaar onderbreking in 1982 op die post terug. Kreeg als minister te maken met zaken als de mestproblematiek, problemen rond het dierenwelzijn en de visfraude. Omdat coalitiegenoot PvdA vond dat hij tegen dat laatste te weinig had gedaan en het vertrouwen in hem opzegde, trad hij in 1990 af. Werd daarna voorzitter van de KRO, senator en voorzitter van de CDA-Eerste Kamerfractie. Sloot zijn politieke loopbaan af als voorzitter van de Eerste Kamer, een ambt dat hij met de hem kenmerkende gemoedelijkheid vervulde. Was in 2007-2008 waarnemend burgemeester van Eindhoven
- 3.Opgewekte, hartelijke Zeeuwse christendemocraat met vele functies in het maatschappelijk leven. Was aanvankelijk leraar aardrijkskunde en maatschappijleer. Kwam als CHU'er in 1977 in de CDA-fractie en werd woordvoerder verkeer en waterstaat en ruimtelijke ordening. Vervolgens fractiesecretaris en vicefractievoorzitter en ondervoorzitter van de Tweede Kamer. Leidde een onderzoekscommissie naar de visfraudeaffaire. Had tientallen nevenfuncties onder meer in de binnenvaart en de verzekeringsbranche. Was later voorzitter van enkele waterschappen. In de periode 1991-2003 Eerste Kamerlid en onder meer voorzitter van de commissie voor Europese zaken.
- 4.Veehouder (mestvee) uit Weststellingwerf, die actief was bij de CHU-jongeren en later gemeenteraadslid werd. Werd Tweede Kamerlid toen hij op punt stond om tot wethouder te worden gekozen. In de Kamer woordvoerder landbouw, visserij en waterstaat. Voorzitter van de commissie voor de Visserij. Als regiovertegenwoordiger hield hij zich ook bezig met het Noorden des Lands. Bescheiden, niet zo opvallende afgevaardigde uit de agrarische sector.
- 5.PvdA-politicus. Groeide op in een Leids doopsgezind arbeidersgezin en studeerde eerst theologie en daarna rechten. Werkte bij de VARA en was als Tweede Kamerlid vanaf 1972 cultuur- en justitie-woordvoerder. Later ook eerste woordvoerder mediazaken. Vasthoudend en deskundig Kamerlid, dat als lid van een regeringsfractie de degens kruiste met Justitieminister Van Agt. Zijn harde oordeel over diens beleid in de affaire-Menten werd door Van Agt als actie tot persoonlijke beschadiging gezien. Als staatssecretaris van Justitie in het derde kabinet-Lubbers kreeg hij te maken met een toenemende stroom vluchtelingen. Vanwege zijn beleid pleegde een extremistische groep een aanslag op zijn woning. Na het aftreden van Hirsch Ballin kort minister en vervolgens staatsraad.
- 6.In de jaren tachtig landbouw-woordvoerder van de PvdA in de Tweede Kamer. Was voordien ambtenaar bij de Europese Commissie in Brussel, waar hij ook voorzitter van de PvdA-afdeling was. Nam met de CDA'er Van Noord het initiatief om de regelgeving voor huisvesting van legbatterijkippen te verbeteren. Maakte deel uit van de parlementaire enquêtecommissie RSV en van de subcommissie die zich met de visfraude bezighield. Als oud-VVD-lid een wat a-typische PvdA'er. Na zijn Kamerlidschap voorzitter van enkele productschappen.
- 7.Amsterdamse VVD'er, die bekendstond als de laatste - ook wel: de enige - arbeider in de VVD-fractie. Voordat hij in 1971 Tweede Kamerlid werd, was hij machinist bij de koopvaardij, bankwerker en bedrijfsleider. In die tijd ook actief als bestuurslid van de Amsterdamse afdeling en de Kamercentrale en lid van de Amsterdamse gemeenteraad. In de Kamer hield hij zich vooral bezig met medezeggenschap, personeelszaken defensie en media. Hij was een gedreven pleiter voor commerciële omroep.
- 8.In de Achterhoek geboren, maar in Zeeland woonachtige VVD'er die algemeen als een deskundig en gewaardeerd Tweede Kamerlid werd beschouwd. Aanvankelijk hield hij zich vooral bezig met milieu, visserij en waterstaat. Later werd hij eerste woordvoerder op het gebied van staatsrechtelijke onderwerpen en het koninklijk huis. Vóór hij Kamerlid werd, werkte hij bij een gemeente, een waterschap en de provincie Zeeland.
- 9.Socioloog die diverse functies in D66 bekleedde. Na wetenschapper te zijn geweest in 1971 Eerste Kamerlid (en later fractievoorzitter) en een jaar later tevens Europarlementariër. Nadien ambtenaar op het gebied van welzijn en sport. In 1986 teruggekeerd in de Haagse politiek als Tweede Kamerlid. Rustige, bekwame woordvoerder buitenlandse zaken, defensie en verkeer en waterstaat. In 1994 weer lid Europees Parlement en na zijn vertrek daar vanaf 1999 voorzitter van de Waddenvereniging.
- 10.Politiek voorman van de SGP, die als nestor van de Tweede Kamer gezag verwierf. Studeerde weg- en waterbouw en was werkzaam in het onderwijs. Kwam in 1981, na ruim acht jaar Statenlid in Utrecht te zijn geweest, in de Kamer. Vanaf 1986 fractievoorzitter en partijleider. Voerde in de Kamer het woord over uiteenlopende onderwerpen. Minzame, hardwerkende volksvertegenwoordiger die zich dienstbaar opstelde en geen eerzucht kende. Als nestor ontwikkelde hij zich, ondanks het tamelijk politieke isolement van zijn partij, tot het staatsrechtelijk en 'zedelijk' geweten van de Kamer. Waarschuwde geregeld tegen verruwing van de parlementaire mores.
- 11.Tweede en Eerste Kamer kunnen zelfstandig onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Er kunnen daarbij meerdere instrumenten worden gebruikt. Het zwaarste middel is onderzoek op basis van de Wet op de parlementaire enquête (Wpe). Tussen 2016 en 2023 kende de Tweede Kamer ook de mogelijkheid voor het houden van een parlementaire ondervraging. In juli 2023 is de parlementaire ondervraging vervangen door de beknopte parlementaire enquête.
- 12.De Tweede Kamer kan zelfstandig een onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Dit heet het recht van parlementair onderzoek. Onderzoeken worden gedaan door middel van een hoorzitting, een rondetafelgesprek of een parlementaire enquête. Ook de Eerste Kamer heeft het onderzoeksrecht, maar maakt daar beduidend minder vaak gebruik van.