'De vergissing van Troelstra' (1918)

Met dank overgenomen van Parlement.com.
P.J. Troelstra
© Onze Afgevaardigden

Op 12 november 1918 zei de sociaaldemocratische voorman Pieter Jelles Troelstra1 dat de regering het recht had verloren zich te beschouwen als de aangewezen behartigers van de belangen van het volk. De sociaaldemocraten moesten de leiding in handen krijgen om de eisen van de arbeidersklasse te verwezenlijken. Zij mochten volgens Troelstra desnoods de macht grijpen. Troelstra bleek zich echter in de verhoudingen vergist te hebben en moest twee dagen later zijn woorden intrekken.

Waarom dacht Troelstra dat de machtsverhoudingen waren veranderd, hoe dachten zijn partijgenoten hierover en welke directe en indirecte gevolgen had Troelstra's revolutiedreiging?

Inhoudsopgave

  1. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog
  2. Revolutie in Duitsland
  3. Revolutionaire situatie
  4. Troelstra's rede in de Kamer
  5. De terugtocht van Troelstra en Schaper
  6. Contrarevolutie en hervormingen
  7. Gevolgen voor de positie van de SDAP

1.

Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog

Nederland bleef buiten de in augustus 1914 uitgebroken Eerste Wereldoorlog, maar kreeg indirect wel met de gevolgen van die oorlog te maken. Ten eerste mobiliseerde het Nederlandse leger, waardoor veel mannen in kazernes waren gelegerd. Verder kwam er na de Duitse aanval op België een grote stroom vluchtelingen naar ons land op gang.

Als neutraal land moest worden voorkomen dat oorlogvoerende landen Nederland van bevoordeling van de andere partij zou beschuldigen. Dat betekende bijvoorbeeld dat vervoer van goederen met een strategisch belang (bijvoorbeeld bouwmaterialen) ongewenst was. Soms werden Nederlandse transporten verhinderd. Enkele keren balanceerde het land op de rand van oorlog. Voorzichtig, diplomatiek optreden was geboden.

Vooral in de tweede helft van de oorlog werden Nederlandse schepen regelmatig slachtoffer van mijnen of torpedos. Dat kostte mensenlevens en goederen. Door de steeds grotere beperkingen die dat veroorzaakte, ontstond er ook voedselschaarste, met name in de grote steden.

Na het uitbreken van de oorlog kondigden de partijen een 'godsvrede' af. De socialist Troelstra verklaarde in de Tweede Kamer dat de 'nationale gedachte de nationale geschillen' overheerste. Het liberale extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden2 trachtte te regeren overeenkomstig de 'volkswil' en zocht dus naar brede consensus. Dat bleek vooral bij zijn pogingen om een oplossing tot stand te brengen voor twee grote vraagstukken: de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs en de invoering van algemeen (mannen)kiesrecht. Het kabinet slaagde daar in 1917 in.

In juni 1918 werden voor het eerst verkiezingen gehouden op basis van het algemeen mannenkiesrecht. Voor de SDAP3 was de uitslag een teleurstelling, want met 22 zetels bleef de partij achter bij de katholieken en bovendien kwam er een rechts kabinet-Ruijs de Beerenbrouck4.

2.

Revolutie in Duitsland

Spotprent Troelstra
© J.S. Wijne, De 'vergissing'van Troelstra

Het einde van de Eerste Wereldoorlog, november 1918, vond plaats in een situatie in Nederland met grote sociale spanningen. Die waren het gevolg van de voedselschaarste, de lasten van de mobilisatie en een grote in 1918 uitgebroken epidemie, de Spaanse griep, die vele slachtoffers eiste.

In Duitsland ging het einde van de verloren oorlog gepaard met een socialistische revolutie, na een opstand bij de marine in Kiel en het gedwongen vertrek van keizer Wilhelm II. In Berlijn kwam een sociaaldemocratische regering aan de macht, terwijl links-socialisten en communisten aanstuurden op vorming van arbeiders- en soldatenraden.

3.

Revolutionaire situatie

Het ineenstorten van het Duitse keizerrijk en de machtsovername door de sociaaldemocraten maakten ook in ons land indruk. Voor sommigen was het de vraag of de revolutie bij Zevenaar zou halt houden. Eind oktober waren er in legerkamp Harskamp al relletjes uitgebroken, terwijl ook de voedselsituatie tot veel spanningen leidde. In de steden roerden vooral de communisten zich.

De Rotterdamse burgemeester Zimmerman5 en enkele leidende figuren uit de haven bespraken op 9 november met leiders van de Rotterdamse sociaaldemocraten als Heijkoop6, Brautigam7 en De Zeeuw8 hoe een gewelddadige revolutie kon worden voorkomen. Ook vertegenwoordigers van de vakbonden waren hierbij betrokken. De Zeeuw lichtte hierover Troelstra in. De overtuiging groeide dat de sociaaldemocraten de leiding van de revolutie op zich moesten nemen.

Troelstra aarzelde, vooral omdat leidende SDAP'ers zoals Schaper9, Vliegen10 en Oudegeest11 tegen revolutie waren. Zij wilden wel eisen stellen, zoals onmiddellijke demobilisatie, afschaffing van de Eerste Kamer, socialisatie van belangrijke bedrijven en betere levensmiddelenvoorziening. Op 10 november werden deze eisen gepubliceerd. Troelstra beloofde geen onbezonnen voorstellen te doen.

Op 11 november, de dag van de vrede in Europa, liet Troelstra opnieuw een revolutionair geluid horen tijdens een vergadering in Rotterdam. Hij verklaarde, met de gebeurtenissen in Duitsland in gedachte en opgestuwd door het enthousiasme van de aanwezigen, dat het proletariaat klaar was om de macht over te nemen. Zijn rede werd met geestdrift ontvangen.

4.

Troelstra's rede in de Kamer

De Tweede Kamerfractie van de SDAP wist nauwelijks iets van de rede van Troelstra en was dan ook verrast dat Troelstra tijdens het debat over de militaire situatie zijn 'revolutie-poging' aankondigde. Troelstra improviseerde ook en 'vergat' de eerdere afspraak om vast te houden aan de partijlijn.

Troelstra zei dat de sociaaldemocraten verplicht waren de staatsmacht te grijpen, maar dat van hen geen geweld was te verwachten. Weliswaar hadden de socialisten verre van een meerderheid, maar de omstandigheden en het volgens Troelstra ontbreken van de zedelijke macht van de regering maakten een machtswisseling noodzakelijk. Een nieuwe regering moest de eisen van de arbeidersbeweging inwilligen.

  • Troelstra's rede (N. Cramer, "Wandelingen door de Handelingen")12

De rede lokte afwijzende reacties in de Kamer uit. Directe gevolgen waren er verder niet. Er werden troepen naar Amsterdam, Den Haag en Rotterdam gestuurd om belangrijke gebouwen te bewaken. Die troepen werden bijgestaan door de Vrijwillige Landstorm, een reserveleger, en door een uit gedemobiliseerde vrijwilligers bestaande Bijzondere Vrijwillige Landstorm. In de grote steden bleef het rustig en van een revolutionaire situatie was in het geheel geen sprake.

5.

De terugtocht van Troelstra en Schaper

Twee dagen later verloochende Troelstra zijn eigen rede al, door bij interruptie tegen de liberaal Dresselhuys13 te verklaren dat hij niet over een revolutie had gesproken. Troelstra stortte hierna geestelijk in, waardoor tweede man Schaper weer een dag later de 'terugtocht' moest dekken. Hij deed dat door zowel Troelstra te beschermen als door afstand te nemen van revolutionaire opvattingen.

Het prestige van Troelstra in eigen gelederen bleef grotendeels onaangetast, ook al namen leidende politici van de SDAP hem zijn optreden hoogst kwalijk. Toen Troelstra op 17 november in Rotterdam op het SDAP-congres verscheen, werd hij door de afgevaardigden luid toegejuicht.

6.

Contrarevolutie en hervormingen

De reacties op Troelstra's rede waren tweeërlei. Alle niet-socialistische fracties en het kabinet wezen een machtswisseling af. De regering reageerde op Troelstra's oproep met een proclamatie, waarin allerlei eisen werden ingewilligd. Zo zou er spoedig tot demobilisatie worden overgegaan en werden bepaalde rantsoenen verhoogd.

In de Tweede Kamer verklaarde de liberale fractievoorzitter Rink14 in de dagen na Troelstra's rede dat hij zich in de huidige omstandigheden achter de sociale en democratische verlangens van de SDAP stelt. Ook de liberaal Treub15 sprak zich in die zin uit. Op 20 november stemde de Tweede Kamer vóór een motie-Rink waarin die wens tot hervormingen wordt vastgelegd. Omdat het kabinet dat al had toegezegd, was de motie feitelijk overbodig.

Minister-president Ruijs de Beerenbrouck16 meldde ook - overigens zonder machtiging van het kabinet - dat het initiatiefvoorstel-Marchant over invoering van het vrouwenkiesrecht positief zou worden beoordeeld.

 
Betoging op het Malieveld
© Nationaal Archief

Op maandag 18 november vond op het Haagse Malieveld een grote betoging plaats van oranjegezinden. Het rijtuig met de koningin, prinses Juliana en koningin-moeder Emma werd door aanhangers van de monarchie uitgespannen, waarna zijzelf de koets in triomf rondreden. Hoewel de manifestatie deels door de autoriteiten was georganiseerd, was de betoging wel een nederlaag voor de sociaaldemocraten.

Op 20 november vaardigde de regering (koningin en ministers) tevens een proclamatie uit over de afloop van de oorlog en de wens tot hervormingen. Daarin werd gesproken over het doorzetten van hervormingen "met de snelheid die past bij den polsslag van dezen tijd."

Met name Minister Aalberse17 van Arbeid wist in de jaren 1919-1922 de nodige sociale wetgeving tot stand te brengen. Verder in 1919 werd de 8-urige werkdag ingevoerd. Van hervormingen, zoals afschaffing van de Eerste Kamer of invoering van een referendum kwam echter niets.

7.

Gevolgen voor de positie van de SDAP

De SDAP wist in april 1919 op een congres - vooral naar buiten toe - de eenheid te herstellen. De partij sprak uit dat wettige democratische strijdmiddelen voorop bleven staan, maar dat in revolutionaire situaties zou worden bezien of andere middelen toch niet in het belang van de arbeidende klasse konden zijn. Dictatuur en schrikbewind werden echter afgewezen.

Door Troelstra's woorden was diens positie in het parlement wel ondergraven. Hij had geïmproviseerd en daarmee afstand genomen van de andere leiders van de SDAP en van het partijstandpunt. Andere partijen gebruikten de revolutiepoging om regeringsdeelname van de SDAP als onwenselijk te betitelen.

Tot 1939 bleef de SDAP buiten het kabinet. Hoewel de SDAP tweede partij van het land is, zal het tot 1940 verder nimmer een Commissaris van de Koningin of lid van de Raad van State leveren. En hoewel de SDAP in de grote steden de sterkste fractie heeft, wordt daar nimmer een SDAP'er tot burgemeester benoemd. Er zijn sowieso nauwelijks SDAP-burgemeesters.

Het is echter te simpel om dat isolement geheel aan de 'revolutiepoging' te wijten. Er was op economisch en maatschappelijk gebied, ten aanzien van de defensie en bij onderwerpen als staatsvorm en democratie al sprake van een grote kloof tussen de SDAP en de burgerlijke partijen (en zeker met de drie christelijke partijen). In 1925 betrokken bijvoorbeeld de vrijzinnig-democraten de SDAP wel degelijk bij de kabinetsformatie18. De liberalen en vrijzinnig-democraten bleven daarentegen zelf ook tot 1933 buiten het kabinet.

 

Meer over

  • SDAP3

  • 1. 
    De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 1918. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.
     
  • 2. 
    Het liberale extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden loodste Nederland door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Hierdoor werden de kiesrecht- en schoolstrijd beëindigd. Het meerderheidsstelsel (districtenstelsel) werd vervangen door de evenredige vertegenwoordiging. Onder de negen ministers waren slechts twee oud-Kamerleden.
     
  • 3. 
    De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
     
  • 4. 
    Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP, CHU en Katholieken, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.
     
  • 5. 
    Rotterdamse burgemeester onder andere ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Speelde een belangrijke rol in de november-gebeurtenissen van 1918. Door zijn tegemoetkomende houding werden sommige sociaaldemocratische voormannen gesterkt in de gedachte dat ook in Nederland een revolutie mogelijk was. Zimmerman, een krachtdadige persoonlijkheid, bestuurde op vrij autoritaire wijze Rotterdam en zette zich sterk in voor stads- en havenontwikkeling. Eerder was hij gemeentesecretaris en burgemeester van Dordrecht. Na zijn burgemeesterschap in Rotterdam werd hij volkenbondscommissaris in Oostenrijk.
     
  • 6. 
    Vooraanstaande Rotterdamse sociaaldemocraat. Was medewerker van Hendrik Spiekman en bestuurder van de vakbond van havenarbeiders. Beschikte over een meeslepende welsprekendheid. Was één jaar Tweede Kamerlid. In november 1918 in zekere zin wegbereider voor Troelstra's revolutiepoging. In de jaren '20 populair wethouder van volkshuisvesting.
     
  • 7. 
    Vooraanstaande Rotterdamse sociaaldemocraat en woordvoerder voor vervoersaangelegenheden van de SDAP-Tweede Kamerfractie. Was aanvankelijk lid van de enigszins anarchistische Vrije Socialisten. Ging op 20-jarige leeftijd naar zee, kwam terecht bij de organisatie van zeelieden en werd daarvan bestuurder. Organiseerde in Rotterdam het scheepspersoneel en was later secretaris van de Centrale Transportarbeidersbond. Geruime tijd wethouder van Rotterdam, onder meer van volkshuisvesting. Had een sobere spreektrant. Vader van Gerda Brautigam.
     
  • 8. 
    Rotterdams socialistisch politicus, die een belangrijke rol speelde bij de revolutiepoging in november 1918 (de 'vergissing van Troelstra'). Meende dat de tijd daarvoor rijp was. Hij was afkomstig uit het onderwijs. Na een korte periode in de Tweede Kamer gezaghebbend wethouder van onderwijs en later financiën. Werd in 1923 Eerste Kamerlid. Installeerde als waarnemend burgemeester in 1941 de NSB'er Müller als burgemeester. Hoewel hij tijdens die plechtigheid duidelijk afstand nam van de NSB, viel hij bij zijn partij in ongenade en mocht hij in 1945 niet terugkeren in het parlement.
     
  • 9. 
    Voormalige schildersgezel die naast Troelstra en Vliegen een belangrijk voorman van de SDAP was. Kwam in 1899 in de Tweede Kamer en had daarin tot zijn dood in 1934 zitting. Fel en goed debater, die het middel van de parlementaire obstructie niet schuwde. Sprak over uiteenlopende onderwerpen. Toen Troelstra in 1901 niet was herkozen, leidde hij ruim een jaar de SDAP-fractie. Vele jaren vicevoorzitter van de Tweede Kamer. Behoorde tot de gematigde vleugel van de SDAP. Nam in november 1918 in de Tweede Kamer behendig afstand van Troelstra's revolutiepoging, zonder zijn leider openlijk af te vallen. Nuchtere Groninger die met beide benen op de grond stond. Gewaardeerd door andersdenkenden vanwege zijn pragmatische opstelling. Was in de periode 1926-1934 tevens lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
     
  • 10. 
    Eén van de grote voormannen van de sociaaldemocraten in de eerste helft van de twintigste eeuw. Was typograaf en propagandist in Limburg en werd later redacteur van dagblad Het Volk. Als politicus voor alles een pragmatisch reformist en in 1913 daarom voorstander van regeringsdeelname van de SDAP. Keerde zich in 1918 ook tegen Troelstra's revolutiepoging. Naast Kamerlid en partijvoorzitter tevens wethouder in Amsterdam. Eenvoudige arbeider, die zich door zelfstudie opwerkte tot een welsprekende afgevaardigde die goed gedocumenteerde betogen hield. Geschiedschrijver van de vooroorlogse sociaaldemocratie. Ook buiten eigen kring gerespecteerd.
     
  • 11. 
    Voorman van NVV en SDAP en dé grote man van de Spoorwegstaking van 1903. Kwam uit een christelijk arbeidersgezin. Werd bij de spoorwegen al snel actief in de vakbeweging en was in 1899 de eerste sociaaldemocraat in de Utrechtse gemeenteraad. Door de spoorwegstaking het 'zwarte schaap' voor de christelijke en liberale burgers. In 1913 voorkwamen die dat hij via het rode district Amsterdam III in de Kamer kwam. Sinds 1908 voorzitter van het NVV en in 1918 alsnog Tweede Kamerlid. Stapte later over de Senaat en naar de internationale vakbond. Goede, eenvoudige en nuchtere organisator.
     
  • 12. 
    Rede van Troelstra in de Tweede Kamer op 12 november 1918 gehouden tijdens interpellaties over de militaire toestand
    uit: dr. N. Cramer, "Wandelingen door de Handelingen, p. 140-145
     
  • 13. 
    Liberale voorman in het interbellum, die afkomstig was uit een Culemborgse familie van industriëlen. Doorliep een ambtelijke carrière die eindigde als secretaris-generaal van Justitie. Kwam in 1916 als opvolger van Tydeman voor het district Tiel in de Tweede Kamer en bekleedde daarin al snel een vooraanstaande positie. Vanaf 1921 de leider van de nieuwgevormde Vrijheidsbond. Warm voorstander van de Volkenbond en actief in organisaties die zich richtten op vreedzame beslechting van conflicten. In de omgang joviaal, vlot en levendig; hem werd wel soms gebrek aan leiding verweten.
     
  • 14. 
    Onberispelijk geklede en gecoiffeerde Tielse advocaat, die tot de vooraanstaande liberalen in de eerste helft van de twintigste eeuw behoorde. Voorstander van kiesrechtuitbreiding. Kwam in 1891 in de Kamer, na in zijn woonplaats ook wethouder te zijn geweest. Was in het kabinet-De Meester minister van Binnenlandse Zaken. Keerde na zijn ministerschap in 1909 terug als afgevaardigde voor Hoogezand. Als liberaal fractieleider kwam hij na de spanningen in november 1918 met een motie waarin om maatschappelijke hervormingen werd gevraagd. Bleef tot zijn tachtigste Eerste Kamerlid. Uiterst hoffelijk politicus.
     
  • 15. 
    Vooraanstaand liberaal politicus uit het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Hoogleraar economie in Amsterdam. Behoorde aanvankelijk tot de Radicalen en werd in 1904 Tweede Kamerlid voor de VDB, waarmee hij later echter brak. In 1913 minister in het kabinet-Cort van der Linden. Bezat uitstekende organisatorische kwaliteiten en zorgde tijdens de Eerste Wereldoorlog voor een voortvarend financieel-economisch beleid. Trad in 1916 af vanwege een conflict over het staatspensioen, maar keerde in 1917 weer terug. Werd in 1918 Tweede Kamerlid voor de Economische Bond, een liberale partij die een 'zakelijke' politiek voor stond. Voerde toen een sterk persoonlijke getinte verkiezingscampagne. Was nogal onberekenbaar; productief in denkbeelden, maar weinig resultaatgericht.
     
  • 16. 
    Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
     
  • 17. 
    Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
     
  • 18. 
    Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.