Honderd jaar geleden: twee nieuwe grote ministeries (2018)
PDC, september 2018
Op 25 september 1918 werden er twee nieuwe ministeries opgericht, namelijk het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen1 en het ministerie van Arbeid2. Onderwijs was een afsplitsing van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Sinds 1905 bestond er een ministerie van Landbouw, Handel en Nijverheid, en daarvan werd in 1918 de arbeidswetgeving losgemaakt. Tezamen met de zorg voor de volkshuisvesting en volksgezondheid, die voorheen onder Binnenlandse Zaken vielen, werd dit het takenpakket van het nieuwe ministerie van Arbeid.
De nieuwe ministeries waren teken van een steeds verder groeiende overheid. Onder meer de Leerplichtwet van 1900, de Woningwet van 1901 en de sociale en arbeidswetgeving van minister Talma3 uit de jaren 1911-1913 hadden tot allerlei nieuwe overheidstaken geleid. Uitbreiding van het aantal ministeries lag daarmee in lijn.
Na 1918 bleef het aantal ministeries lange tijd gelijk en in 1922 vond er zelfs een inkrimping plaats toen Arbeid werd gecombineerd met Handel en Nijverheid en Landbouw naar Binnenlandse Zaken ging. In 1933 kwam er weer een apart ministerie voor Arbeid, met de naam Sociale Zaken. Vanaf 1945 steeg het aantal departementen weer. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd in 1965 gesplitst in Onderwijs en Wetenschappen en Cultuur (dat gecombineerd werd met Maatschappelijk Werk).
Inhoudsopgave
Tijdens de Bataafs-Franse tijd4 (1795-1813) kwamen er voor het eerst nationale ministeries. Aanvankelijk heetten zij agentschap. Er kwamen agenten (ministers) voor Buitenlandse Zaken, Justitie, Binnenlandse Zaken (en Erediensten), Nationale Opvoeding, Financiën, Marine, Oorlog en Nationale Economie. In 1801 kregen de agentschappen de naam secretarieën van staat. Ten tijde van Lodewijk Napoleon werd van ministeries gesproken.
Nadat de Nederlandse onafhankelijk was hersteld werd spoedig de naam ministeries (en ministers) definitief ingevoerd. De ministeries waren: Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Justitie, Financiën, Oorlog, Marine, Koloniën, Rooms-Katholieke Eredienst en Hervormde en andere Erediensten, behalve die der RK-Eredienst. De laatste twee waren eigenlijk alleen beheersdepartementen, bijvoorbeeld voor uitkeringen aan predikanten en kerken. Ze werden in 1870 opgeheven.
In 1877 kwam er een eerste nieuw ministerie bij: Waterstaat, Handel en Nijverheid. Dit was een afsplitsing van Binnenlandse Zaken. Tot de taken van Binnenlandse Zaken behoorden toen nog wel onder meer onderwijs, kunsten, volksgezondheid en armenzorg.
Na 1900 steeg de groei van de overheidsbemoeienis. Vanwege de opkomst van de industrie, het toegenomen verkeer, de grotere behoefte aan goed onderwijs, de zorg voor woningen en de noodzaak om meer belastingen te innen, was er steeds meer behoefte aan overheidsingrijpen. Het aantal ambtenaren steeg tussen 1850 en 1900 van ruim 1000 naar 4000. Aan het einde van de jaren dertig zouden dat er ruim 13.000 zijn.
In 1905 kwamen er aparte ministeries voor Waterstaat en voor Economische Zaken (toen nog Landbouw, Handel en Nijverheid geheten). Al in 1901 had Abraham Kuyper5 minister worden van Arbeid willen worden, zodat hij zich volledig kon richten op het tot stand brengen van socialeverzekeringswetten. Uiteindelijk duurde het tot 1918 eer dat ministerie er kwam. Na de onderwijspacificatie (gelijkstelling van bijzonder en openbaar lager onderwijs) kwam er in 1918 ook een ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Het kunstbeleid stelde toen overigens nog weinig voor.
Voor 1940 werden verder nieuwe ministeries ingesteld voor Landbouw (in 1933) en voor Algemene Zaken (in 1937). Dat laatste, kleine departement werd belast met het ondersteunen van de minister-president als coördinator van het regeringsbeleid.
De Grondwetsherziening van 1937 opende de mogelijkheid om ministers te benoemen zonder eigen departement, de zogenaamde ministers zonder portefeuille6.
Na 1945 bleef het aantal ministeries groeien. Er kwam een apart departement voor Volkshuisvesting (aanvankelijk in combinatie met Wederopbouw, later met Bouwnijverheid en Ruimtelijke Ordening). In 1952 werd het ministerie van Maatschappelijk Werk ingesteld, dat in de jaren zestig gecombineerd werd met Cultuur en Recreatie.
De formatie van 1971, waarbij DS'707 als vijfde partij toetrad tot het kabinet, leidde tot instelling van een nieuw ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Dit departement werd in 1982 echter gesplitst en verdeeld over Welzijn en Volkshuisvesting.
In de jaren tachtig werd nagedacht over beperking van het aantal departementen. Een commissie-Vonhoff stelde voor onder meer Justitie en Binnenlandse Zaken samen te voegen en om Landbouw bij Economische Zaken te voegen. Van al die plannen is nauwelijks iets terecht gekomen. Bij de formatie van 2006/2007 bleef het aantal departementen gelijk, maar kwamen er wel twee programmaministers: voor Jeugd en Gezin en voor Wonen, Wijken en Integratie.
Vermindering van het aantal ministeries is minder eenvoudig dan het lijkt. Wel zijn sinds 1980 diverse overheidstaken overgegaan naar zelfstandige bestuursorganen. Verzelfstandiging is niet altijd het beste, omdat daardoor waarborging van de kwaliteit van de dienstverlening en controle door het parlement in het gedrang kan komen.
Foto |
Naam |
Toelichting |
---|---|---|
|
Kwam in 1897 voor de kleine Christelijk-Historische Kiezersbond in de Tweede Kamer. Voltooide met zijn Lager-Onderwijswet de onderwijspacificatie. |
|
|
Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere de Mammoetwet (voortgezet onderwijs). |
|
|
Invloedrijke katholieke socialist met grote werkkracht. Hij was minister van Onderwijs in het kabinet Den Uyl en later Tweede Kamerlid en minister onder Van Agt. |
|
|
Minister van Onderwijs en Wetenschappen in de kabinetten-Lubbers. Had daar de lastige taak omvangrijke bezuinigingen door te voeren en kwam zwaar onder vuur te liggen van studenten en leerkrachten. |
|
|
Talentvol Tweede Kamerlid en minister van Onderwijs in het kabinet Rutte II van PvdA-huize. |
Foto |
Naam |
Toelichting |
---|---|---|
|
Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. |
|
|
'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld. |
|
|
Vertegenwoordiger van de (socialistische) vakbond in de PvdA-Tweede Kamerfractie. Bracht als minister van Sociale Zaken belangrijke wetten tot stand, waaronder de AOW. |
|
|
Krachtdadig KVP-minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid die belangrijke wetgeving tot stand bracht, zoals de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet, de Wet sociaal minimum, de Wet op de Arbeidsongeschiktheid en de Wet Werkloosheidsvoorziening. |
|
|
Vice-Premier en minister van Sociale Zaken in het kabinet Rutte II van PvdA-huize, daarna fractievoorzitter voor de PvdA. |
Meer over
- 1.Dit ministerie werd in 1918 door het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I ingesteld. Het kreeg de zorg voor het gehele onderwijs, voor het wetenschapsbeleid en voor cultuur (inclusief archieven en monumenten). Daartoe behoorde na 1946 ook de zorg voor de omroep (radio en televisie) en pers alsmede voor culturele vorming, jeugdwerk, natuurbescherming en sport, lichamelijke opvoeding en recreatie.
- 2.Dit ministerie van Arbeid bestond tussen 1918 en 1923. Het werd ingesteld door het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I. Het had de zorg voor sociale zekerheid, arbeidswetgeving, volksgezondheid en volkshuisvesting. Per 1 januari 1923 werd het ministerie verenigd met Handel en Nijverheid, waardoor het geheel sociaaleconomische beleid (m.u.v. Landbouw) onder dit departement viel.
- 3.Als minister in het kabinet-Heemskerk één van de grondleggers van de sociale wetgeving in Nederland. Sociaal voelende predikant die bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1901 Troelstra versloeg in het district Tietjerksteradeel. Grote stevig gebouwde man met een jeugdig aanzien en een rustige spreektrant zonder preektoon (al vonden sommigen hem een 'langspreker'). Werd bij het totstandbrengen van zijn wetgeving vooral tegengewerkt door conservatieve geloofsgenoten in ARP en CHU. Bracht wel de Invaliditeits- en ouderdomswet en de Ziektewet tot stand, maar deze werden pas na enkele jaren ingevoerd. Harde werker, die zowel onder de zwaarte van het ambt als onder de tegenwerking bij zijn wetgevende arbeid leed. Werd na zijn ministerschap weer predikant, maar overleed al na enkele jaren.
- 4.In de periode 1796-1806 zijn er enkele 'parlementen' geweest. Dat waren Volksvertegenwoordigingen of Wetgevende Lichamen, waarvan de leden werden gekozen of benoemd. Aanvankelijk (tot 1798) hadden de 'parlementen' alleen tot doel een Grondwet (Staatregeling of constitutie) op te stellen.
- 5.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 6.Een minister zonder portefeuille is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein, maar heeft niet de politieke leiding over een ministerie. Ministers zonder portefeuille hebben, anders dan staatssecretarissen, zitting in de ministerraad en kunnen dus ook meestemmen over alle beslissingen. De benoeming van een minister speciaal voor een bepaald beleidsterrein is een teken dat men dit onderwerp belangrijk vindt.
- 7.DS'70 was een centrumrechtse sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1970 als afsplitsing van de Partij van de Arbeid, door leden die ontevreden waren over de koers van die partij, zowel op financieel-economisch gebied als bij het buitenlands beleid. De partij was tot juli 1972 vertegenwoordigd in het kabinet-Biesheuvel I.
- 8.Hervormd predikant en vooraanstaand CHU-politicus. Tegenstander van de doleantie en wars van scherpslijperij. Kwam in 1897 voor de kleine Christelijk-Historische Kiezersbond in de Tweede Kamer. In 1918 de eerste minister van Onderwijs in de twintigste eeuw. Voltooide met zijn Lager-Onderwijswet de onderwijspacificatie. Bracht ook andere belangrijke wetgeving tot stand, zoals de Nijverheids-onderwijswet. Keerde na zijn ministerschap in 1925 terug in de Kamer als fractievoorzitter van de CHU. Raakte in onmin met zijn partijgenoten nadat hij in 1926 (tevergeefs) een compromis had gezocht voor het gezantschap bij de Paus, en in 1929 omdat hij niet accepteerde dat niet hij maar zijn opvolger advies uitbracht bij de kabinetsformatie. Sociaal voelend en algemeen geacht staatsman. Begenadigd en veelgevraagd feest- en kanselredenaar.
- 9.Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Begon zijn loopbaan als advocaat. Na twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer staatssecretaris van jeugd en cultuur (en omroep). Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere over het kleuteronderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Was vooral de man van de 'Mammoetwet', een wet tot regeling van het gehele voortgezet onderwijs. Verdedigde dit omvangrijke voorstel in een urendurend betoog. Het in 1965 door hem gevormde ambitieuze kabinet viel in de Nacht van Schmelzer. Hij leidde daarna met Donner een staatscommissie over staatkundige vernieuwing. Gewiekst politicus en debater, die als 'beste jongetje van de klas' ook wel weerstanden opriep. Behoorde in de KVP tot de linkervleugel, maar bleef wel zijn partij trouw. Had een enorme werklust wat ten koste ging van zijn gezondheid.
- 10.Invloedrijke katholieke socialist met grote werkkracht. Uiteenlopende wetenschappelijke, bestuurlijke en maatschappelijke activiteiten. Kwam als Nijmeegse hoogleraar onderwijs-sociologie als minister van Onderwijs in het kabinet-Den Uyl. Was daarin een creatieve maar ook veel bekritiseerde bewindsman. Ontvouwde plannen voor de zgn. Middenschool en stimuleerde als tweedekansonderwijs de moedermavo en de Open Universiteit. In de periode 1978-1981 Tweede Kamerlid en fractiesecretaris. In 1981 weer minister in het kabinet-Van Agt II. Bracht later als Kamerlid een omvangrijke initiatiefwet tot stand over volwasseneneducatie. Was tot 1984 dé 'kroonprins' van Joop den Uyl. Na zijn 'Haagse' loopbaan universiteitsbestuurder, burgemeester van Eindhoven en Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. Werd in 2002 minister van staat.
- 11.Vooraanstaande in Den Haag geboren politicus van CHU-huize. Begon zijn loopbaan bij een protestants-christelijke onderwijsorganisatie. Werd, na vier jaar de CDA-onderwijswoordvoerder in de Tweede Kamer te zijn geweest, staatssecretaris van voortgezet onderwijs. Minister van Onderwijs en Wetenschappen in de kabinetten-Lubbers. Had daar de lastige taak omvangrijke bezuinigingen door te voeren en kwam zwaar onder vuur te liggen van studenten en leerkrachten. Bracht de Wet op de studiefinanciering tot stand, waarvan de uitvoering aanvankelijk veel problemen kende. Werd na dit ministerschap 'beloond' met het voorzitterschap van de Tweede Kamer. Van 1996 tot 2008 burgemeester van Den Haag. Krachtige, pragmatische bestuurder en taai onderhandelaar, die uitstekend zijn stad wist te promoten. Was daarna zeven jaar staatsraad.
- 12.Talentvolle, nogal serieuze PvdA-politica, die na onderzoeker, beleidsmedewerker en universitair docent te zijn geweest, al snel een gerespecteerd Tweede Kamerlid werd. Hield zich bezig met volksgezondheid, sociale zaken en cultuur en was bij de mislukte formatie van 2003 secondant van partijleider Wouter Bos. In het kabinet-Balkenende IV was zij als staatssecretaris verantwoordelijk voor onder meer medische ethiek, de wmo, zorg, ouderenbeleid en sport. Keerde, na ruim anderhalf jaar rector van de Hogeschool van Amsterdam te zijn geweest, in 2012 in Rutte II terug als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Voerde het sociaal leenstelsel in. Werd in 2018 hoogleraar in Leiden aan de medische en de governance faculteit. Haar vader overleefde als jongen de Japanse kampen en zij schreef daar een boek over. Was al jong maatschappelijk betrokken.
- 13.Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
- 14.'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
- 15.Vooraanstaande sociaaldemocratisch politicus en vakbondbestuurder. Vertegenwoordiger van de (socialistische) vakbond in de PvdA-Tweede Kamerfractie. Typische selfmade man, die het in 1952 tot minister van Sociale Zaken bracht. Werd vooral bekend doordat hij de AOW tot stand bracht, maar tot zijn wetgevende prestaties behoren ook de Gezondheidswet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Ontwierp de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Keerde in 1959 terug in het parlement en werd in 1960 partijvoorzitter. In 1965 minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Cals. Werd reeds toen tussentijds uitgeschakeld door ziekte, en overleed enkele maanden na de val van het kabinet. Uitstekend spreker, die helder ingewikkelde onderwerpen kon uitleggen, en gewaardeerd minister, die het debat niet uit de weg ging.
- 16.Krachtdadig KVP-minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid die belangrijke wetgeving tot stand bracht, zoals de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet, de Wet sociaal minimum, de Wet op de Arbeidsongeschiktheid en de Wet Werkloosheidsvoorziening. Was na leraar, ambtenaar en raadslid te zijn geweest als 31-jarige al staatssecretaris van Economische Zaken. Bracht in die functie de eerste Middenstandsnota uit. In 1961 volgde hij de zwakke minister Van Rooy op en loodste hij direct bekwaam de Kinderbijslag door het parlement. Had goede banden met de vakbeweging, maar weinig vrienden in de kabinetten waarvan hij deel uitmaakte. Voorstander van samenwerking met de PvdA. Zeer bekwame wetgever, maar ook een onbehouwen doordouwer in discussies en regelmatig het middelpunt van kabinetsruzies.
- 17.Lodewijk Asscher (1974) was van 23 maart 2017 tot 31 maart 2021 lid van de Tweede Kamer voor de PvdA. Tot 14 januari 2021 was hij tevens fractievoorzitter, totdat hij die functie neerlegde vanwege zijn vertrek als beoogd lijsttrekker. Van 5 november 2012 tot 26 oktober 2017 was de heer Asscher vicepremier en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kabinet-Rutte II. Hij was in 2006-2012 wethouder van Amsterdam (sinds 2010 was hij belast met financiën, onderwijs en jeugdbeleid). Eerder deed hij onderzoek naar communicatiegrondrechten. In 2010 was hij enige maanden waarnemend burgemeester van Amsterdam. Sinds maart 2022 is hij consultant bij organisatiebureau Van der Bunt.
- 18.De voorbereiding van beleid, wetten en regelingen vindt plaats op een ministerie (ook wel: departement). Ook bij het uitvoeren en controleren hiervan hebben ministeries een belangrijke taak, maar soms gebeurt dat ook door intern of extern verzelfstandigde organisaties of door rechtspersonen met een wettelijke taak.