Brief minister inzake aanbieding van de beleidsdoorlichting 'Versterking van de aantrekkingskracht op en de loopbaanmogelijkheden van jonge en talentvolle onderzoekers' - Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 31511 - Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Brief minister inzake aanbieding van de beleidsdoorlichting 'Versterking van de aantrekkingskracht op en de loopbaanmogelijkheden van jonge en talentvolle onderzoekers' |
---|---|
Documentdatum | 16-07-2008 |
Publicatiedatum | 25-06-2008 |
Nummer | KST119820 |
Kenmerk | 31511, nr. 1 |
Van | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2007–2008
31 511
Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juli 2008
Hierbij bied ik u de beleidsdoorlichting «Versterking van de aantrekkingskracht op en de loopbaanmogelijkheden van jonge en talentvolle onderzoekers» aan1. Beleidsdoorlichtingen zijn een uitvloeisel van de in 2006 herziene Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 (RPE 2006). Voorliggende beleidsdoorlichting is tot stand gekomen op basis van analyse van documenten, evaluatieve studies en beschikbaar statistisch materiaal op het gebied van instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers. Met name het rapport van Van Vucht Tijssen uit 2000 («Talent voor de Toekomst. Toekomst voor Talent. Plan van aanpak voor het wetenschapspersoneelsbeleid.») is de aanleiding en basis geweest voor veel van de beleidsactiviteiten die de overheid samen met NWO en de universiteiten sindsdien zijn gestart. Het beleid richtte zich daarbij enerzijds op het tegengaan van de vergrijzing en anderzijds op het genereren van vernieuwing in het onderzoek door instroom van jong talent. Hiervoor zijn verschillende persoonsgebonden subsidie-instrumenten en maatregelen ingezet. De beleidsdoorlichting geeft hiervan een overzicht.
1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Belangrijkste conclusie beleidsdoorlichting
De beleidsdoorlichting heeft geleid tot enkele algemene conclusies, enkele conclusies over de inzet van de overheid en conclusies met betrekking tot de inzet van de instellingen. Ik beperk me hier tot de conclusies die betrekking hebben op de overheidsinzet. Voor de inzet van anderen zal ik het gesprek met de relevante partijen aangaan.
De belangrijkste conclusie is dat uit de beschikbare verschillende kwantitatieve gegevens en evaluaties blijkt dat het ingezette overheidsbeleid gericht op het tegengaan van de vergrijzing en het genereren van vernieuwing in het onderzoek door instroom van jong talent positief uitpakt. Door de generieke en doelgroepgerichte subsidie-instrumenten (zoals de Vernieuwingsimpuls, Rubicon, Mozaïek en Aspasia) zijn talentvolle onder-
zoekers vooralsnog behouden gebleven voor de Nederlandse onderzoeksgemeenschap.
De beleidsdoorlichting concludeert ook dat continuering van de inzet van persoonsgerichte instrumenten nodig blijft. Ik handhaaf daarom de operationele beleidsdoelstelling in de OCW-begroting die hierop is gericht. Dit sluit aan bij de inzet die ik reeds in de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid voor de huidige kabinetsperiode heb neergelegd. In mijn optiek staat de onderzoeker centraal in het wetenschapsbestel en zal aan de beste onderzoekers dus naast financiering in competitie, keuzeruimte én carrièreperspectief geboden moeten worden. Dit komt onder meer tot uiting in de forse uitbreiding van de Vernieuwingsimpuls, in de opzet van graduate schools naar Amerikaans model en sterkere aandacht voor vergroting van het aandeel vrouwelijke hoogleraren.
Aanbevelingen
Op basis van de beleidsdoorlichting constateer ik dat de loopbaanmogelijk-heden van talentvolle onderzoekers de afgelopen jaren verbeterd zijn en ik zal daarom naar de toekomst toe het beleid hiervoor continueren en verder versterken. Daarnaast kunnen de spelers in het veld, waaronder de universiteiten, een bijdrage leveren aan het versterken van loopbaan-mogelijkheden voor jonge en talentvolle onderzoekers door beter met elkaar te gaan optrekken. Bijvoorbeeld door goede praktijken onderling uit te wisselen. Ik vind het belangrijk dat binnen individuele instellingen verder wordt gewerkt aan in- en doorstroom van talentvolle onderzoekers, zoals ook verwoord in hun strategische plannen. Ik wil bekijken hoe die doorstroom en carrièreperspectief kan worden gestimuleerd met instrumenten als de Vernieuwingsimpuls. Met de VSNU zal ik hierover in gesprek blijven als ook over de besteding van de middelen hiervoor. Zo nodig zal ik instellingen aanspreken op het effect van de ingezette (over-heids)middelen. Daarvoor is ook meer transparantie nodig in de gegevens van de personeelsbestanden. Met de VSNU wil ik dan ook graag overleggen over een adequatere dataverzameling op dit terrein opdat het beleid nog gerichter kan worden ingezet en beoordeeld.
De beleidsdoorlichting laat ook een aantal aandachtspunten doorklinken die nog nadere beoordeling vragen. Om meer dynamiek en vernieuwing in de hiërarchische structuur van de universiteiten te organiseren zou gedacht kunnen worden aan verruiming van het ius promovendi (het recht om als promotor op te treden) in relatie tot de Vernieuwingsimpuls, verruiming van het systeem van tenure tracks binnen individuele instellingen in relatie tot de persoonsgebonden subsidies van NWO, kwaliteitsborging en maatregelen ten behoeve van meer vrouwen in bestuurlijke functies van wetenschappelijke organisaties. Deze punten vergen echter nader beraad alvorens ze eventueel tot realisatie kunnen leiden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
R. H. A. Plasterk