Partijfinanciering - Hoofdinhoud
Politieke partijen i kunnen uit een aantal financieringsbronnen putten. Interne bronnen van partijen zijn ledencontributie, 'partijbelasting' van volksvertegenwoordigers en fondsenwerving. Externe bronnen zijn giften, sponsorinkomsten en (overheids)subsidie. Partijen kunnen ook beschikken over reserves. Een groot deel van de uitgaven van politieke partijen gaat naar de verkiezingscampagnes.
Sinds 2023 moeten politieke partijen de giften van in totaal 1.000 euro of meer aangeven bij het ministerie van BZK i. Dit ministerie publiceert jaarlijks een overzicht van deze door de politieke partijen ontvangen subsidies.
In de Wet financiering politieke partijen (wfpp) zijn de regels rondom partijfinanciering geregeld.
Inhoudsopgave
Eén van de belangrijkste inkomstenbronnen van een politieke partij is het lidmaatschapsgeld. Vroeger werd uit de ledencontributie bijna alles gefinancierd. Met de ontzuiling i nam het aantal leden echter af en daarmee werd ook de ledencontributie als inkomstenbron minder.
In de meeste Europese landen is het lidmaatschapsgeld maar een kwart van de totale partijinkomsten. Nederland is echter een uitzondering op deze regel, hier zorgen de lidmaatschapsgelden voor ongeveer de helft van de totale partij-inkomsten. Lidmaatschapsgelden zijn hierdoor voor de meeste partijen de belangrijkste bron van inkomsten. De Nederlandse politieke partijen kunnen financieel gezien daarom nog steeds als ledenpartijen worden gezien. Het lidmaatschapsgeld verschilt per politieke partij en is vaak inkomensafhankelijk.
De tweede bron van inkomsten van politieke partijen is de afdracht van volksvertegenwoordigers. Sommige partijen eisen dat hun volksvertegenwoordigers een deel van hun salaris afdragen aan de partij. Dit wordt door sommige afdragers ook wel gezien als partijbelasting. Vaak is dit ongeveer tien procent van het salaris.
De uitzondering op deze regel is in Nederland de Socialistische Partij i. De SP vindt het werk van vrijwilligers evenveel waard als dat van volksvertegenwoordigers. Alle SP-vertegenwoordigers zijn daarom verplicht om hun hele salaris aan de partij over te maken. Om te voorkomen dat werken voor de SP nadelig is, krijgen de volksvertegenwoordigers van de partij een vergoeding. Zo ontvangen de Tweede Kamerleden van de SP een modaal salaris. Ongeveer 48 procent van de inkomsten van de SP zouden afkomstig zijn uit deze vorm van partijbelasting.
Ook bij andere partijen vormt de salarisafdracht een groot deel van de partij-inkomsten. Dit is vooral het geval bij linkse partijen, zoals GroenLinks i en de Partij van de Arbeid i. De VVD i en het CDA i kennen geen 'partijbelasting'. De afdrachten van de volksvertegenwoordigers bedragen respectievelijk 1 tot 6 procent van het partij-inkomen.
Een wetsvoorstel om directe salarisafdracht aan partijen te verbieden, dat in november 2009 door minister Ter Horst i werd ingediend (wetsvoorstel 32.221), is maart 2013 door minister Plasterk i ingetrokken.
Fondsenwerving is de derde interne bron van inkomsten van een politieke partij. Partijen mogen geld binnenhalen door fondsenwervende activiteiten, zoals met feesten en bazaars. Verschillende partijen doen aan fondsenwerving. Bijvoorbeeld de VVD heeft in het verleden het idee van fundraising diners overgenomen uit de Verenigde Staten en gebruikte het onder andere om een gedeelte van de campagnes te financieren.
Een externe inkomstenbron van partijen zijn de giften en sponsoring die ze ontvangen. Natuurlijke personen of organisaties kunnen geld schenken aan een partij. Belangengroepen zijn bereid om politieke partijen te steunen wiens beleid gunstig voor hen is. Zo geeft het zakenleven vaak geld aan de rechtse partijen en de vakbonden vooral aan de linkse partijen. Bedrijven kunnen ook bepaalde zaken sponsoren. Het gaat vaak om organisaties die in het verleden tot dezelfde zuil behoorden en nu nog steeds sympathie voelen voor die politieke partijen. Giften en sponsoring zijn slechts in beperkte mate gewenst. Partijen moeten voorkomen dat de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt. De giften zijn bij de meeste partijen slechts een beperkt deel van het partij-inkomen.
In 2002 laaide de discussie over openheid van partijgiften op nadat Fortuyn i aankondigde 4 miljoen euro te kunnen bemachtigen uit zijn netwerk in de zakenwereld. Ook de financiering van de PVV i, wat in feite geen partij is, maar een vereniging met één lid, riep vragen op. Veel partijen hebben hun eigen beleid op het gebied van giften en sponsoring. Nederlandse politieke partijen die gebruik maken van sponsoring zijn bijvoorbeeld het CDA en de VVD. Zij laten al enkele jaren partijactiviteiten als congressen en studiebijeenkomsten sponsoren door bedrijven.
Sinds 2023 moeten giften aan een politieke partij van 1.000 euro of meer openbaar worden gemaakt. Dit gebeurt door het te vermelden in het financieel verslag van de politieke partij. Daarnaast is er een meldplicht voor giften van 10.000 euro of meer die binnen 3 dagen na ontvangst openbaar gemaakt moeten worden.
Deze regels gelden ook voor financiële steun aan gelieerde instellingen van partijen en voor personen. Ook giften in natura vallen onder de strengere regels. In oktober 2014 zijn de giften die politieke partijen ontvingen voor het eerst openbaar gemaakt.
Voor het goed functioneren van een representatieve democratie zijn politieke partijen erg belangrijk. Omdat de partijen zelf maar een beperkte bron van inkomsten hebben ontvangen ze subsidie van de overheid. Alleen partijen die aan de laatst gehouden Tweede en Eerste Kamerverkiezingen hebben deelgenomen en die daarbij één of meer zetels hebben behaald, komen voor subsidie in aanmerking.
Giften en sponsoring zijn vaak niet of beperkt gewenst, omdat het de schijn van belangenverstrengeling met zich mee kan brengen. De afgelopen tientallen jaren is het ledenaantal bij politieke partijen sterk teruggelopen en daarmee ook de contributiebijdragen aan partijen. De eigen bronnen van een partij zijn niet genoeg en overheidssubsidiëring is nodig. Bij overheidssubsidiëring is het belangrijk dat voorkomen wordt dat de politieke partijen erdoor te afhankelijk worden van de staat. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor het scheppen van gunstige omstandigheden waarbinnen de in de Staten-Generaal vertegenwoordigde partijen goed kunnen functioneren. Hieronder valt ook de subsidiëring van politieke partijen.
Bijna alle activiteiten van een politieke partij vallen onder subsidiabele activiteiten, bijvoorbeeld politiekwetenschappelijke activiteiten, politieke vormings- en scholingsactiviteiten, informatievoorziening aan leden, en het onderhouden van contacten met zusterpartijen in het buitenland. Door de wijziging van de wet is het ook toegestaan om de subsidie te gebruiken voor activiteiten in het kader van de verkiezingscampagne. Voorheen was dit niet het geval.
Het subsidiëringssysteem voorkomt dat de staat zich ook inhoudelijk met de politiek partijen bemoeit. Er wordt alleen gekeken of de activiteit onder de subsidie valt en niet of de activiteit inhoudelijk ook gewenst is. De politieke partijen mogen hun subsidies zeer vrij besteden. Het moet voor de overheid wel te controleren zijn dat de subsidie ook echt naar subsidiabele activiteiten is gegaan.
De subsidie bestaat uit een algemeen deel en een bijzonder deel. Het algemene deel is voor elke partij gelijk. Het bijzondere deel daar bovenop hangt af van het aantal Kamerzetels en het ledenaantal. Het aantal Kamerzetels bepaalt 80 procent van het bedrag en het ledenaantal 20 procent. Voor het aantal Kamerzetels wordt gekeken naar de Tweede Kamer, behalve als een partij enkel in de Eerste Kamer vertegenwoordigt is, maar dat komt zeer weinig voor.
Voor het aantal leden tellen enkel de leden met volwaardig lidmaatschap mee, wat inhoudt dat diegene ook vergader- en stemrechten in de partij moet hebben. Verder is een voorwaarde dat het lid ook contributie betaalt. De hoogte van de totale subsidie aan politieke partijen hangt af van het aantal partijen dat een aanvraag indient. De Rijksoverheid heeft jaarlijks een maximum bedrag voor alle subsidies aan politieke partijen.
Het recht op subsidie van de overheid kan door de rechter worden stopgezet. Als een politieke partij zich schuldig maakt aan discriminatie verliest de partij het recht op subsidie. Dit kan alleen als een politieke partij als rechtspersoon wordt veroordeeld en niet op basis van het gedrag van personen uit de partij. Zo werd in 2005 de subsidie aan de SGP stopgezet, naar aanleiding van de weigering om vrouwen op te nemen als volwaardig lid in de partij. De Raad van State vernietigde dat besluit overigens eind 2007. In 2013 besloot de partij vrouwen als voorwaardig lid toe te laten, sinds 1995 konden zij al buitengewoon lid zijn.
De verkiezingscampagne wordt gefinancierd uit dezelfde bronnen als waaruit de partij gefinancierd wordt. De partijen zetten een deel van hun inkomsten opzij voor de campagne. Als de campagne eens in de vier jaar gevoerd wordt is hiervoor genoeg geld verzameld. Echter, wanneer de verkiezingen onverwacht vroeg vallen dan kan het zijn dat er flink gesneden moet worden in het budget voor de campagne.
Uit onderzoek is gebleken dat de Nederlandse verkiezingscampagnes behoren tot de goedkoopste campagnes in de wereld. Jarenlang hebben de politieke partijen in Nederland dit niet als een beperking ervaren. Sinds de verkiezingen van 1998 is het echter voor politieke partijen ook toegestaan om reclamezendtijd bij landelijke tv-zenders in te kopen. De politieke partijen ervaren sinds dat moment hun beperkte campagnebudget als een probleem. Ze zijn steeds meer op zoek naar nieuwe inkomstenbronnen en middelen als sponsoring, giften en fondsenwervende activiteiten worden meer benut dan tevoren.
Elke politieke partij in de Eerste en/of Tweede Kamer moet jaarlijks een financieel overzicht aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) sturen. In dit financiële overzicht zijn alle giften aan de partij en haar neveninstellingen (bijvoorbeeld jongerenorganisaties en wetenschappelijke instituten) opgenomen. Daarnaast biedt het ook overzicht van alle schulden.
Begin 2018 werd het eindrapport van de Evaluatie- en adviescommissie Wet financiering politieke partijen gepresenteerd aan minister Ollongren i. De commissie deed daarin een aantal aanbevelingen voor wetswijzigingen. Zo pleitte de commissie voor een verbod op financiering uit het buitenland, meer transparantie over ontvangen giften, en een meer geleidelijke afbouw van subsidie na een negatieve verkiezingsuitslag. In 2020 diende de minister een wetsvoorstel in waar een deel van deze voorstellen in terug kwam.
Het wetsvoorstel is nadien aangepast. In april 2022 stemde de Tweede Kamer voor het wetsvoorstel, verder aangevuld en aangepast met een aantal amendementen. Het wetsvoorstel is op 18 oktober 2022 door de Eerste Kamer aangenomen en ging op 1 januari 2023 in.
Concreet betekent de wijziging dat er een verbod komt op buitenlandse giften aan politieke partijen en hun neveninstellingen. Daarnaast worden politieke partijen verplicht de achtergrond van de uiteindelijk belanghebbenden te melden bij giften die zij van rechtspersonen ontvangen. Ook moeten giften vanaf 1.000 euro per donateur per jaar verplicht openbaar worden gemaakt, in plaats van de huidige drempel van 4.500 euro. Verder komt er een meldplicht voor giften vanaf 10.000 euro per donateur per jaar, die binnen 3 dagen na ontvangst openbaar gemaakt moeten worden.
Meer over