Soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949

Met dank overgenomen van Parlement.com.
Ronde Tafelconferentie in de Ridderzaal
Ronde Tafelconferentie in de Ridderzaal

Op 27 december 1949 kwam er een einde aan het Nederlandse koloniale bewind in Nederlands-Indië. Daaraan waren ruim vier jaar voorafgegaan van militaire en politieke strijd. Nederland beschouwde de op 17 augustus 1945 uitgeroepen Indonesische onafhankelijkheid als een direct gevolg van de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog en wilde deze daarom niet erkennen. Vooral internationale druk maakte dat uiteindelijk toch tot onderhandelingen en soevereiniteitsoverdracht moest worden overgegaan.

De Indonesische kwestie beheerste de eerste naoorlogse jaren en leidde er onder meer toe dat de ARP1 in die jaren buiten het kabinet bleef. De PvdA worstelde met de kwestie en kreeg te maken met veel interne oppositie. De KVP2 werd geconfronteerd met een afsplitsing en de CHU3 bleek uiteindelijk hopeloos verdeeld.

De vorming van de Nederlands-Indonesische kwestie betekende allerminst het einde van het Nederlandse (Indische) dekolonisatieproces, maar 27 december 1949 was daarin wel een historisch moment van betekenis.

Inhoudsopgave

  1. De Nederlandse koloniale politiek tot 1940
  2. Indonesische onafhankelijkheid
  3. Onderhandelen, vechten, onderhandelen
  4. Naar een oplossing
  5. Gevolgen voor de Nederlandse politieke verhoudingen
  6. Na 1949
  7. Nederlandse hoofdrolspelers
  8. Kamerdebatten
  9. Tijdbalk

1.

De Nederlandse koloniale politiek tot 1940

In de negentiende eeuw werd Nederlands-Indië lange tijd gebruikt als een wingewest, waarvan de financiële baten ten goede kwamen aan de Nederlandse schatkist. De aanleg van de spoorwegen in Nederland werd met een belangrijk deel van die gelden betaald.

Liberalen wezen deze politiek af en stuurden aan op particulier ondernemerschap. Enkelen keerden zich tegen misstanden en uitbuiting. In 1863 werd de slavernij afgeschaft. Pas aan het einde van de negentiende eeuw werden deze opvattingen algemener, onder andere door het artikel 'Eereschuld' van de liberaal Van Deventer4 uit 1899. Tegenover het voordeel voor Nederland stond een zedelijke plicht om de bevolking van Indië te helpen zich te ontwikkelen. Ook antirevolutionairen en sociaaldemocraten stuurden aan op verheffing van de inlandsche bevolking ('ethische politiek').

Begin twintigste eeuw werden de eerste voorzichtige stappen gezet naar medebestuur door de inlandse bevolking. Er kwam meer decentralisatie en in 1916 kwam er een Volksraad, een adviesorgaan van de Gouverneur-Generaal. Er werd nadien overigens nog enige tijd strijd gevoerd over de verdeling tussen het aantal Nederlanders en Indiërs (Indonesiërs) in de Volksraad.

Het Indonesische nationalisme bloeide in de eerste helft van de twintigste eeuw op, soms in combinatie met communistische sympathieën. De Nederlandse overheid trad daar hard tegen op, onder meer door leiders gevangen te houden in het veraf gelegen Boven-Digoel. Maar ook eisen van gematigde leiders voor een beperkte zelfstandigheid werden afgewezen. De Gouverneurs-Generaals (Fock, De Jonge) en de ministers van Koloniën (De Graaff, Colijn, Welter) waren in het algemeen zeer behoudend op dit punt.

Aan het Nederlandse bewind kwam op 9 maart 1942 een einde doordat Japan Nederlands-Indië bezette. Japan interneerde de Indische Nederlanders in kampen en dwong hen tot dwangarbeid (onder meer in Birma).

Vanuit Londen beloofde de Nederlandse regering in ballingschap op 7 december 1942 bij monde van koningin Wilhelmina5 dat er na de bevrijding een rijksconferentie zou komen waar zelfstandigheid van Nederlands-Indië binnen het koninkrijk besproken zou worden.

2.

Indonesische onafhankelijkheid

Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan. Twee dagen later riep de nationalistische voorman ir. Soekarno in Batavia de Republiek Indonesia uit.

In Indonesië, met name op Java en Sumatra, was op dat moment een machtsvacuüm. De Nederlanders zaten nog in kampen en de geallieerden waren nog nauwelijks aanwezig. De Japanners, en weldra ook de Indonesiërs, namen de macht in handen. Nadat Engelse militairen waren gearriveerd werden de kampen bevrijd. In de chaotische periode die volgde, vonden plunderingen en moordpartijen plaats. Het Nederlandse gezag kon zich slechts ten dele herstellen. Voortdurend waren er gevechten.

Veel nationalisten hadden de Japanners beschouwd als 'bevrijders'. Vanwege de steun die Soekarno tijdens de bezetting had betoond aan de Japanners (en aan de andere As-mogendheid, Duitsland), wilde de Nederlandse regering zeker met hem niet onderhandelen. Tegen de zin van de regering in Den Haag deed de hoogste gezagdrager in Indië, Van Mook6, dat in december 1945 echter toch. De realiteit gebood dat en het kabinet legde zich daar bij neer.

Serieuze onderhandelingen werden echter pas mogelijk nadat in november 1945 het kabinet-Sjahrir was aangetreden. Sjahrir, een sociaaldemocraat, had niet de zijde van de Japanners gekozen en was wel aanvaardbaar voor de Nederlandse regering. Minister Logemann verklaarde op 16 januari 1946 in de Tweede Kamer dat Nederland in de toekomst het zelfbeschikkingsrecht van Indonesië zou aanvaarden en daarover ook besprekingen te willen openen.

De onderhandelingen vonden in april 1946 plaats op het jachtslot Sint Hubertus op de Hoge Veluwe. Nederland wilde vooralsnog alleen op termijn (bijvoorbeeld na tien jaar) denken aan zelfstandigheid van Indonesië. Bovendien moest dat in de vorm van een federatie, waarvan de Republiek Indonesia (Java en Sumatra) slechts een onderdeel zou zijn. De buitengewesten zouden in de federatie een gelijkwaardige plaats krijgen. En dat alles in een Unie met Nederland met als staatshoofd de Nederlandse koningin. De Indonesiërs wezen dat af.

3.

Onderhandelen, vechten, onderhandelen

Sjahir en Schermerhorn ondertekening Akkoord van Linggadjati
Sjahir en Schermerhorn ondertekening Akkoord van Linggadjati

Het in juli 1946 gevormde kabinet-Beel7 (KVP, PvdA) ondernam een nieuwe poging om tot een akkoord met de Indonesische leiders te komen. Er werd een Commissie-Generaal ingesteld onder leiding van oud-PvdA-premier Schermerhorn8, die in Indonesië ging onderhandelen. Uiteindelijk leidde dit tot het Akkoord van Linggadjati, dat echter pas in maart 1947 werd getekend. Er werd overeenstemming bereikt over een voorstel van Van Mook om te komen tot een Unie van Nederland en de Federatieve staat Indonesië (waarvan de Republiek Indonesië deel was).

  • Polygoonjournaal over vertrek CG

Nederlandse regering en parlement wilden die Unie een veel groter gewicht toekennen dan de Indonesiërs. In het Nederlandse parlement werd dit vastgelegd in een motie-Romme/Van der Goes van Naters. Zeker de leiders op Java (Soekarno) keerden zich daartegen. Zij wilden onafhankelijkheid van Nederland. Niet lang daarna braken opnieuw schermutselingen uit en ontstond er een guerrilla. Uiteindelijk besloot de regering tot militair ingrijpen (sinds november 1946 waren de Engelse troepen volledig afgelost door Nederlandse).

Deze eerste 'politionele' actie begon op 21 juli 1947 en duurde tot 5 augustus. De actie was gericht op herstel van het gezag en de voedselproductie op Java en Sumatra. Met name de PvdA-ministers verzetten zich met succes - vooral dankzij internationale druk - tegen de wens van met name bevelhebber Spoor en de KVP om door te stoten naar Djocjakarta, waar de Republikeinse regering zich bevond. Onder internationale druk kwam tevens een wapenstilstand tot stand en later werd op het Amerikaanse marineschip 'Renville' het Akkoord van Linggadjati herbevestigd. Ook daarna bleef het echter onrustig. Aan beide zijden vonden wreedheden plaats en werd de guerrilla voortgezet.

In december 1946 was inmiddels een Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid opgericht onder voorzitterschap van oud-premier Gerbrandy9. Daarvan maakten onder anderen deel uit de oud-ministers Welter en Furstner10, generaal Winkelman11, het liberale Kamerlid Vonk12, ARP-leider Schouten13, CHU-voorman Tilanus14 en P.J. Oud15. Dit Comité voerde felle campagne tegen het Indiëbeleid en wilde zelfs de ministers daarvoor gerechtelijk laten vervolgen.

 
Nederlandse militairen in actie

De harde lijn ten opzichte van Indonesië werd na de vorming van het kabinet-Drees/Van Schaik16 in 1948 vormgegeven door minister Sassen17 (KVP) en door Beel18, die in november 1948 Van Mook verving als hoogste Nederlands gezagdrager in Indië (Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon). Vooral zij stuurden aan op nieuw militair ingrijpen.

Hoewel de PvdA-ministers zich lange tijde verzetten en er zelfs een korte kabinetscrisis ontstond, werd op 19 december 1948 tot een tweede politionele actie besloten. De leiders van de Republiek werden gevangengenomen en het gezag van Nederland op Java werd deels hersteld. Tegenover dit militaire succes stond grotere internationale schade. Het aanvankelijke militaire succes werd opnieuw gevolgd door een Indonesische guerrillaoorlog die veel Nederlandse slachtoffers eiste.

De Veiligheidsraad veroordeelde het Nederlandse optreden en de VS dreigde de steun aan het economisch herstel stop te zetten. Onder die druk werd Nederland begin 1949 gedwongen terug te keren naar de onderhandelingstafel. Er kwam een speciale VN-commissie voor Indonesië en in mei 1949 bereikten de diplomaten Van Roijen19 en Roem een akkoord over een ronde-tafelconferentie over de toekomst van Indonesië. Bovendien kwam er een wapenstilstand.

4.

Naar een oplossing

Een Grondwetsherziening in 1948 maakte een oplossing voor het Indonesische vraagstuk inmiddels mogelijk zonder dat eerst nog de Grondwet behoefde te worden gewijzigd (en er dus verkiezingen zouden moeten worden uitgeschreven). De herziening maakte overdracht van de soevereiniteit mogelijk via een gewone wet, die dan echter wel met tweederde meerderheid in beide Kamers moest worden aangenomen.

Het kabinet-Beel had daartoe in april 1948 een wetsvoorstel ingediend om een apart hoofdstuk aan de Grondwet toe te voegen. Hierdoor werd vorming mogelijk van een Unie tussen het koninkrijk Nederland (inclusief Suriname en de Nederlandse Antillen) en de Verenigde Staten van Indonesië met aan het hoofd koningin Juliana20.

Het Grondwetsvoorstel werd in eerste lezing op 29 april 1948 door de Tweede Kamer aanvaard en op 27 mei door de Eerste Kamer. De CHU steunde inmiddels de vorming van een Unie (via een amendement-Tilanus kwam de formulering 'Kroon der Unie' in de Grondwet). Tilanus stapte in juni 1948 uit het Comité Rijkseenheid. Na de verkiezingen van 7 juli werd het voorstel in tweede lezing door beide Kamers aangenomen. Dat gebeurde op 19 augustus in de Tweede Kamer en op 3 september door de Eerste Kamer.

 
Beel, Drees en Jonkman terug uit Indonesië
Beel, Drees en Jonkman terug uit Indonesië

De totstandkoming van de grondwetsherziening en de daarvoor vereiste tweederde meerderheid had in 1948 vorming van een kabinet op brede basis noodzakelijk gemaakt. In het kabinet-Drees/Van Schaik waren daarom naast KVP en PvdA ook CHU en VVD als regeringspartijen opgenomen. De VVD verlangde als concessie voor steun aan de grondwetsherziening dat Nieuw-Guinea buiten de Verenigde Staten van Indonesië zou blijven.

Een conflict in het kabinet tussen Sassen en de overige ministers leidde in februari 1949 tot zijn vervanging door de gematigder en soepelere Van Maarseveen21. In mei 1949 vertrok daarnaast Beel als HVK. Dit droeg bij aan een politiek klimaat waarin onderhandelingen kansrijk waren.

Na de succesvolle onderhandelingen tussen Van Roijen en Roem van april/mei 1949 startte in augustus dat jaar in Den Haag een Ronde Tafelconferentie (RTC). Daar zou in feite worden bereikt wat eerder in 1946 in Linggadjati al grotendeels was overeengekomen. Alleen de positie van Nieuw-Guinea werd anders geregeld dan in 1946.

Het op de RTC bereikte akkoord werd aan beide Kamers voorgelegd. Het kreeg slechts ternauwernood de vereiste meerderheid. In de Tweede Kamer stemden op 8 december 1949 vijf van de negen CHU-leden tegen het akkoord, waardoor er 71 voorstemmers en 29 tegenstemmers waren (de Tweede Kamer was voor het eerst bij een stemming voltallig). KVP, PvdA, VVD en 4 CHU-leden stemden vóór.

In de Eerste Kamer stemde op 21 december 1949 zelfs de gehele CHU-fractie tegen (uitslag 34 tegen 15 stemmen, de ARP'er De Wilde was de enige afwezige). Wat er zou zijn gebeurd als het voorstel was verworpen, is onduidelijk. Feitelijk was er geen alternatief dan overdracht van de soevereiniteit.

  • Slotwoord minister-president Drees in Eerste Kamer

Op het Paleis op de Dam in Amsterdam en in het paleis van de Gouverneur-Generaal in Batavia (Djakarta) werd op 27 december 1949 de Akte van Soevereiniteitsoverdracht getekend (in een Engelse, Nederlandse en Indonesische vertaling). In Amsterdam gebeurde dat door koningin Juliana en de Indonesische premier Mohammad Hatta. Ook alle Nederlandse ministers en vertegenwoordigers van Suriname en de Nederlandse Antillen ondertekenden dit document, evenals leden van de Indonesische onderhandelingsdelegatie. De Akte bevestigde de instelling van de Nederlands-Indonesische Unie.

Koningin Juliana sprak onder meer de volgende woorden:

 

De aanvaarding van haar soevereiniteit door de jonge staat, de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië alsmede het afstand doen daarvan van het Koninkrijk der Nederlanden, en het aangaan van een Unie, is één van de meest aangrijpende en ingrijpende gebeurtenissen van deze tijd (...). Niet langer staan wij gedeeltelijk tegenover elkander. Wij zijn nu naast elkaar gaan staan, hoezeer ook geschonden en gescheurd en vol littekens van wrok en spijt.

Op het paleis in Batavia werd de Indonesische vlag gehesen. Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon Lovink22 droeg de macht over aan een delegatie van de Indonesische republiek. Soekarno arriveerde een dag later in Djakarta en nam zijn intrek in het paleis.

5.

Gevolgen voor de Nederlandse politieke verhoudingen

De gedachte dat Indië verloren zou gaan, was voor veel Nederlandse politici een spookbeeld ('Indië verloren, rampspoed geboren'). Tegen onderhandelingen, maar vooral tegen het loslaten van het staatsverband kwam daarom heftig verzet. Bovendien werden veel leiders van de Republik Indonesia gewantrouwd.

Het Nederlandse verzet werd in december 1946 gebundeld in het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, met oud-premier Gerbrandy9 en oud-minister Welter23 als voormannen. ARP, CHU, Liberalen, SGP en een groot deel van de KVP stelde zich hard op. De nieuwe KVP-voorman Romme24 schreef bij het begin van de Hoge Veluweconferentie over 'de Week der Schande'.

De KVP kreeg mede ten gevolge van de Indonesische kwestie met een afscheiding te maken van de rechtervleugel. Onder leiding van oud-minister Welter verliet een kleine groep de KVP om enkele jaren als Katholieke Nationale Partij te ageren tegen de koers van de KVP. In 1955 keerde de afgescheidenen terug naar de KVP.

In de PvdA ontstond in 1947 een oppositiebeweging (de Nova-Zemblagroep) tegen militair ingrijpen. Ook in het kabinet keerden onder anderen Drees25 zich tegen nieuwe militaire acties. Uiteindelijk legden zij zich hierbij echter neer, vooral omdat gevreesd werd dat het alternatief zou zijn een rechtse regering, zonder PvdA, die tot veel hardere acties zou besluiten.

De Indonesische kwestie maakte vorming van een nationaal kabinet tot 1950 onmogelijk. De ARP bleef buiten het kabinet. Die partij verzette zich heftig tegen de lijn van de kabinetten-Schermerhorn, -Beel en -Drees, met Gerbrandy als felste woordvoerder.

Er zijn al langere tijd speculaties over een mogelijke 'rechtse' staatsgreep, die een harder Nederlands militair ingrijpen in Indonesië mogelijk had moeten maken. Sluitende bewijzen daarvoor zijn er echter niet.

6.

Na 1949

De Indonesische kwestie beheerste de eerste naoorlogse jaren volop de politiek en bleef ook na 1949 een belangrijk onderwerp op de politieke agenda. De kwestie-Nieuw-Guinea, die een direct gevolg was van de Indonesische vrijheidsstrijd, werd pas in 1962 opgelost. In 1950/1951 veroorzaakte die kwestie een kabinetscrisis.

In 1956 zegde Indonesië de Nederlands-Indonesische Unie op en daarna verslechterde de verhouding met Nederland snel. Nederlandse bedrijven werden in 1957 door Indonesië genationaliseerd en veel (Indische) Nederlanders keerden noodgedwongen, als zogenoemde spijtoptanten, terug naar Nederland. Pas na het oplossen van de kwestie-Nieuw-Guinea konden de verhoudingen zich normaliseren.

In 1968 leidden onthullingen over misdragingen van Nederlandse militairen in de jaren 1945-1949 tot veel beroering. De problematiek van de in Nederland verblijvende Zuid-Molukkers, die in 1950 hadden geweigerd onder Indonesisch bewind te komen en door de regering naar Nederland waren gehaald, zou tot in de jaren '70 diverse keren voor confrontaties in Nederland zorgen.

7.

Nederlandse hoofdrolspelers

W. (Willem) Schermerhorn

Willem Schermerhorn

Medeinitiatiefnemer van de Nederlandse Volksbeweging26 en medeoprichter van de PvdA, die in opdracht van Wilhelmina in 1945 met Drees25 een kabinet27 formeerde waarvan hij minister-president werd. Na de verkiezingen van 1946 benoemd tot voorzitter van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië om met de Indonesiërs te onderhandelen; een functie die hem veel smaad opleverde. Enige jaren Tweede Kamerlid en daarna teruggekeerd in de wetenschap. Als Eerste Kamerlid een gezaghebbend woordvoerder onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Nuchtere Noord-Hollandse boerenzoon die als Delfts geodetisch ingenieur een wereldvermaard geleerde werd door de introductie van fotogrammetrie in de luchtkartering. Was in de jaren dertig actief als voorzitter van 'Eenheid door Democratie'. In de bezettingstijd betrokken bij het hooglerarenverzet en gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Pas tegen het eind van zijn leven kreeg hij de waardering die hij verdiende.

meer informatie

L.J.M. (Louis) Beel

Louis Beel

Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III28 tevens vicepremier. Had een goede band met Drees25. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana20. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.

meer informatie

W. (Willem) Drees

Willem Drees sr,

'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel18. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.

meer informatie

J.H.A. (Johann) Logemann

J.H.A. Logemann

Minister van Overzeese Gebiedsdelen in het kabinet-Schermerhorn/Drees27 die te maken kreeg met het uitroepen van de Republiek Indonesia en de daarop volgende vrijheidsstrijd van de Indonesiërs. Wilde niet met Soekarno onderhandelen vanwege diens banden met de Japanners tijdens de oorlog. Voerde op landgoed 'De Hoge Veluwe' wel besprekingen met andere Indonesiërs over de toekomst van Nederlands-Indië. Was voor de oorlog hoogleraar staatsrecht in Batavia (het latere Djakarta) en behoorde in Nederlands-Indië tot 'de Stuw'-groep van progressieve bestuurders en hoogleraren. Werd daarom in rechtse kringen gewantrouwd. Na zijn ministerschap korte tijd Tweede Kamerlid en daarna wederom hoogleraar, ditmaal in Leiden.

meer informatie

H.J. (Huib) van Mook

Mook, Dr. H.J. van

Koloniaal bestuurder en minister. Behoorde in het interbellum tot de vooruitstrevende krachten in Nederlands-Indië rond het blad 'De Stuw'. Ondanks zijn opvattingen werd hij topambtenaar bij het Indische Gouvernement. Week na de inval van Japan uit naar Australië en ging van daar naar Londen en werd minister van Koloniën. Na 1945 de hoogste Nederlandse gezagsdrager in Nederlands-Indië. Bedacht het concept van federale staat Indonesië dat deel van een Nederlands-Indonesische Unie zou worden. Toen dat niet via onderhandelingen kon worden bereikt, werd hij voorstander van gewapend optreden. Nam in 1948 uit onvrede over de Indiëpolitiek van de naoorlogse kabinetten verbitterd ontslag. Werd daarna hoogleraar in de Verenigde Staten.

meer informatie

J.A. (Jan) Jonkman

J.A. Jonkman

Kenner van Nederlands-Indië die minister van Overzeese Gebiedsdelen was in het kabinet-Beel I7 en later Eerste Kamervoorzitter. Behoorde in Nederlands-Indië tot de progressieve figuren rond het blad De Stuw. Als minister kreeg hij te maken met de Indonesische vrijheidsstrijd. Probeerde een realistische koers te varen, waarbij gestreefd werd naar overeenstemming met de Republiek Indonesia. Het in het najaar van 1946 gesloten Akkoord van Linggadjati bleek uiteindelijk geen basis voor overeenstemming en in 1947 werd overgegaan tot de eerste politionele actie tegen de Republiek. Na zijn ministerschap was hij lange tijd een gewaardeerde Senaatsvoorzitter. Naar buiten toe formalistisch, maar tevens sociaal voelend en beschikkend over verfijnde humor.

meer informatie

E.M.J.A. (Maan) Sassen

Maan Sassen

Katholiek politicus die een belangrijke rol speelde in de Indonesische kwestie29. Was advocaat en gedeputeerde. Behoorde tot de aanhangers van een personalistisch socialisme. Werd in 1946 als juridisch specialist Tweede Kamerlid voor de KVP. In 1948 schoof KVP-leider Romme24, met wiens nicht hij was getrouwd, hem naar voren als minister van Overzeese Gebiedsdelen in het eerste kabinet-Drees16. Voorstander van een harde lijn jegens de Republiek Indonesia. Kwam daarover in conflict met zijn collega's, waarop hij in 1949 aftrad. Nadien Eerste Kamerlid, EG-commissaris en gewaardeerd ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen. Zelfbewust politicus, die het als minister soms aan tact ontbrak.

meer informatie

C.P.M. (Carl) Romme

Carl Romme

Voorman van de KVP die met Drees25 in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn30. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé31 en Schmelzer32. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.

meer informatie

J.H. van Maarseveen

J.H. van Maarseveen

Katholieke staatsman die in de eerste naoorlogse jaren een belangrijke rol speelde als minister. Was voor 1945 advocaat en daarna Tweede Kamerlid en secretaris van de RKSP. Kreeg als minister van Justitie in het kabinet-Beel I7 te maken met de bestraffing van politieke delinquenten en het gratiebeleid. Stapte als minister in het kabinet-Drees I16 in 1949 over van Binnenlandse Zaken naar Overzeese Gebiedsdelen. Nam in 1949 een realistische houding aan ten aanzien van de wensen van de Republiek Indonesië en leidde de onderhandelingen over de Soevereiniteitsoverdracht29. Nadien weer korte tijd minister van Binnenlandse Zaken. Overleed in die functie. Wat stille, teruggetrokken man die zichzelf niet op de voorgrond plaatste. Hoffelijke, welbespraakte rechtsgeleerde, vol advocatentrucjes. Gewaardeerd als minister.

meer informatie

J.H. (Herman) van Roijen

J.H. van Roijen

Diplomaat met grote staat van dienst, die in het kabinet-Schermerhorn/Drees27 minister van Buitenlandse Zaken was. Speelde een belangrijke rol in het (politieke) verzet. Trad als diplomaat in de voetsporen van zijn vader en werd later topambtenaar op Buitenlandse Zaken. Was als minister aanvankelijk plaatsvervanger van Van Kleffens33 en later (vier maanden) diens opvolger. Na zijn ministerschap ambassadeur in Canada, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. In 1949 leidde door hem gevoerde onderhandelingen tot de Van Roijen-Roem-verklaring die uitzicht bood op beëindiging van het Nederlands-Indonesische conflict29. In 1962 was hij als diplomaat nauw betrokken bij het oplossen van de Nieuw-Guineakwestie. Hoffelijke en voorkomende man, die diverse hoge onderscheidingen verwierf.

meer informatie

8.

Kamerdebatten

  • rede minister Welter in 193934
  • rede minister Logemann in 194535
  • verklaring premier Beel na aanvang eerste politionele actie in 194736

9.

Tijdbalk

  • overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen

    Deze tijdbalk geeft een overzicht van de Indonesische kwestie. Deze begint met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 en eindigt met de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 in Batavia en Amsterdam.

 

Meer over

  • Beelden van de bijeenkomst in Linggadjati (openbeelden.nl)
  • Andere tijden (NPO) over Linggadjati

  • 1. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 2. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 3. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 4. 
    Vooraanstaand liberaal koloniaal publicist en politicus. Maakte na een korte carrière als Indisch rechterlijk ambtenaar fortuin als advocaat in Semarang. Na zijn terugkeer in Nederland in 1897 publicist. Werd vooral bekend als schrijver van het 'Eereschuld-artikel' over de Nederlandse koloniale politiek. Stelde dat Nederland een 'ereschuld' had jegens Nederlands-Indië van bijna 190 miljoen gulden. Er bestond volgens hem een zedelijke plicht die schuld te voldoen in de vorm van openbare werken (spoorwegen, irrigatie) om zo Nederlands-Indië op te voeden. Was daarmee een belangrijk ideoloog van de Ethische politiek. Tweede Kamerlid voor een Amsterdams district en daarna door de Friese Staten gekozen tot senator. Vanaf 1913 tot zijn dood weer Tweede Kamerlid. Als spreker niet erg boeiend. Erudiet, kunstzinnig, maar geen groot letterkundige.
     
  • 5. 
    Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
     
  • 6. 
    Koloniaal bestuurder en minister. Behoorde in het interbellum tot de vooruitstrevende krachten in Nederlands-Indië rond het blad 'De Stuw'. Ondanks zijn opvattingen werd hij topambtenaar bij het Indische Gouvernement. Week na de inval van Japan uit naar Australië en ging van daar naar Londen en werd minister van Koloniën. Na 1945 de hoogste Nederlandse gezagsdrager in Nederlands-Indië. Bedacht het concept van federale staat Indonesië dat deel van een Nederlands-Indonesische Unie zou worden. Toen dat niet via onderhandelingen kon worden bereikt, werd hij voorstander van gewapend optreden. Nam in 1948 uit onvrede over de Indiëpolitiek van de naoorlogse kabinetten verbitterd ontslag. Werd daarna hoogleraar in de Verenigde Staten.
     
  • 7. 
    Het eerste kabinet-Beel I werd gevormd na de verkiezingen van 1946, de eerste verkiezingen na de oorlog. Het bestond uit ministers van KVP en PvdA, alsmede drie partijloze bewindslieden en was de opvolger van het kabinet-Schermerhorn/Drees. Minister-president Beel was afkomstig uit de KVP. Het kabinet-Beel was het eerste van de rooms-rode kabinetten. Tot 1958 zouden KVP en PvdA blijven samenwerken als regeringspartijen.
     
  • 8. 
    Medeinitiatiefnemer van de Nederlandse Volksbeweging en medeoprichter van de PvdA, die in opdracht van Wilhelmina in 1945 met Drees een kabinet formeerde waarvan hij minister-president werd. Na de verkiezingen van 1946 benoemd tot voorzitter van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië om met de Indonesiërs te onderhandelen; een functie die hem veel smaad opleverde. Enige jaren Tweede Kamerlid en daarna teruggekeerd in de wetenschap. Als Eerste Kamerlid een gezaghebbend woordvoerder onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Nuchtere Noord-Hollandse boerenzoon die als Delfts geodetisch ingenieur een wereldvermaard geleerde werd door de introductie van fotogrammetrie in de luchtkartering. Was in de jaren dertig actief als voorzitter van 'Eenheid door Democratie'. In de bezettingstijd betrokken bij het hooglerarenverzet en gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Pas tegen het eind van zijn leven kreeg hij de waardering die hij verdiende.
     
  • 9. 
    Fries, jurist, hoogleraar, maar bovenal oorlogspremier. Was gedeputeerde in Friesland en hoogleraar handels- en procesrecht aan de VU en al in 1929 kandidaat-minister. Trad in 1939 tegen de zin van zijn partij toe tot het tweede kabinet-De Geer en werd in september 1940 door de koningin aangezocht als premier, omdat hij, anders dan De Geer, krachtdadiger streed voor herwinning van de vrijheid. Inspireerde vanuit Londen met zijn kenmerkende stemgeluid in radiopraatjes het verzet. Trad als premier vaak zonder overleg met collega's op, hetgeen tot de nodige conflicten leidde. Na de oorlog fel opposant tegen de Indiëpolitiek van de kabinetten-Drees. Trok zich als Kamerlid vaak weinig aan van de lijn die door de fractie was uitgestippeld. Zette zich in voor een gelijkwaardige positie van de Friese taal. Solist, eigengereid, maar ook standvastig en oprecht.
     
  • 10. 
    Minister van Marine tijdens de Tweede Wereldoorlog. Uitstekend theoreticus op marinegebied, die werd opgeleid aan de Hogere Krijgsschool en de Franse École supérieure de Guerre. Had weinig op met het vooroorlogse partijwezen en was medeoprichter van het Verbond Nationaal Herstel. IJdel en eerzuchtig. Was in mei 1940 zeer ontdaan en verontwaardigd over het vertrek van het kabinet naar Londen. Combineerde het ministerschap van Marine met de functie van bevelhebber van de marine. Intelligente, maar nogal autoritaire man, die hechtte aan handhaving van gezagsverhoudingen.
     
  • 11. 
    Generaal, die begin 1940 opperbevelhebber werd en dat ook was tijdens de Duitse inval in de meidagen. Voor hij bevelhebber werd tot 1934 officier bij de Generale Staf en daarna werkzaam bij Philips als militair adviseur. Bij zijn verdedigingsplan lag de nadruk op verdediging van de Vesting Holland, met de Grebbelinie als voorpost. Aan hem werd op 13 mei het regeringsgezag opgedragen na het uitwijken van de regering. Tekende op 15 mei de capitulatie. Trad zowel tijdens de Duitse aanval als in het begin van de bezetting vastberaden en evenwichtig op. Protesteerde tegen Duitse maatregelen en tegen de Duitse lezing van de reden voor de aanval op Nederland. Werd daarop als krijgsgevangene naar Duitsland gevoerd. Overleed zeven jaar na de bevrijding.
     
  • 12. 
    De behoudende woordvoerder overzeese gebiedsdelen voor de PvdV en de VVD tijdens de naoorlogse dekolonisatieperikelen. Uitgeverszoon die Indisch bestuursambtenaar en procureur-generaal was. Bestuurslid van het Comité Rijkseenheid, die minister Jonkman fel aanviel op zijn Indiëbeleid. Moest zich in 1948 echter met zijn partij neerleggen bij de nieuwe rechtsorde. Keerde in 1952 niet terug in de Kamer uit teleurstelling over de zelfstandigheid van Indonesië.
     
  • 13. 
    Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
     
  • 14. 
    Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
     
  • 15. 
    Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
     
  • 16. 
    Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 kwam een coalitie van KVP, PvdA, CHU en VVD tot stand onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees. In het kabinet zaten naast de ministers uit de coalitiepartijen ook twee partijloze ministers. Er was geen formele binding van de fracties aan een regeringsprogramma, maar die hadden wel daarmee ingestemd. Het kabinet volgde vanaf 7 augustus 1948 het kabinet-Beel I op.
     
  • 17. 
    Katholiek politicus die een belangrijke rol speelde in de Indonesische kwestie. Was advocaat en gedeputeerde. Behoorde tot de aanhangers van een personalistisch socialisme. Werd in 1946 als juridisch specialist Tweede Kamerlid voor de KVP. In 1948 schoof KVP-leider Romme, met wiens nicht hij was getrouwd, hem naar voren als minister van Overzeese Gebiedsdelen in het eerste kabinet-Drees. Voorstander van een harde lijn jegens de Republiek Indonesia. Kwam daarover in conflict met zijn collega's, waarop hij in 1949 aftrad. Nadien Eerste Kamerlid, EG-commissaris en gewaardeerd ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen. Zelfbewust politicus, die het als minister soms aan tact ontbrak.
     
  • 18. 
    Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
     
  • 19. 
    Diplomaat met grote staat van dienst, die in het kabinet-Schermerhorn/Drees minister van Buitenlandse Zaken was. Speelde een belangrijke rol in het (politieke) verzet. Trad als diplomaat in de voetsporen van zijn vader en werd later topambtenaar op Buitenlandse Zaken. Was als minister aanvankelijk plaatsvervanger van Van Kleffens en later (vier maanden) diens opvolger. Na zijn ministerschap ambassadeur in Canada, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. In 1949 leidde door hem gevoerde onderhandelingen tot de Van Roijen-Roem-verklaring die uitzicht bood op beëindiging van het Nederlands-Indonesische conflict. In 1962 was hij als diplomaat nauw betrokken bij het oplossen van de Nieuw-Guineakwestie. Hoffelijke en voorkomende man, die diverse hoge onderscheidingen verwierf.
     
  • 20. 
    Vorstin, die op menselijke ('gewone') manier inhoud wilde geven aan haar taak en weinig op had met 'protocol'. Stond daardoor veel dichter bij de bevolking dan haar moeder. Verklaarde bij haar inhuldiging het moederschap net zo belangrijk te vinden als haar rol als vorstin. Had goede banden met Drees en Beel. Kreeg twee maal te maken met ernstige constitutionele moeilijkheden. In 1956 door de 'kwestie-Soestdijk (vaak aangeduid als Greet Hofmansaffaire) en in 1976 door de Lockheedaffaire waarbij haar echtgenoot in opspraak kwam. Dat deed geen afbreuk aan haar populariteit. Zette zich in het bijzonder in voor het maatschappelijk werk en voor gehandicaptenzorg.
     
  • 21. 
    Katholieke staatsman die in de eerste naoorlogse jaren een belangrijke rol speelde als minister. Was voor 1945 advocaat en daarna Tweede Kamerlid en secretaris van de RKSP. Kreeg als minister van Justitie in het kabinet-Beel I te maken met de bestraffing van politieke delinquenten en het gratiebeleid. Stapte als minister in het kabinet-Drees I in 1949 over van Binnenlandse Zaken naar Overzeese Gebiedsdelen. Nam in 1949 een realistische houding aan ten aanzien van de wensen van de Republiek Indonesië en leidde de onderhandelingen over de Soevereiniteitsoverdracht. Nadien weer korte tijd minister van Binnenlandse Zaken. Overleed in die functie. Wat stille, teruggetrokken man die zichzelf niet op de voorgrond plaatste. Hoffelijke, welbespraakte rechtsgeleerde, vol advocatentrucjes. Gewaardeerd als minister.
     
  • 22. 
    Laatste hoogste Nederlandse gezagsdrager in Nederlands-Indië. Werd na een diplomatieke en ambtelijke carrière in mei 1949 als opvolger van Beel Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Nederlands-Indië. Trad in die functie niet altijd even gelukkig op en bleef na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 niet in Indonesië, zoals aanvankelijk wel de bedoeling was. Werd ambassadeur in Canada en Australië, en in 1960 wederom in Canada. Bleef in dat land ook wonen. Zijn vader was CHU-Tweede Kamerlid en burgemeester van Alphen aan den Rijn.
     
  • 23. 
    Hoffelijke 'grand seigneur', die tot op hoge leeftijd actief bleef als Tweede Kamerlid. Werd in 1925 na een loopbaan bij het Indische Gouvernement minister van Koloniën in het kortstondige eerste kabinet-Colijn. Leidde daarna onder andere een bezuinigingscommissie en werd in 1937 wederom minister. Wees vóór 1940 een dominionstatus van Nederlands-Indië af en trad in Londen af na een conflict met Gerbrandy. Sympatiseerde in de oorlog met het bewind van Pétain in Frankrijk en gold daarom in Londen als defaitist. Keerde zich na de oorlog tegen de Indië-politiek van de KVP en richtte een eigen partij op, de Katholiek Nationale Partij. Onder invloed van het Mandement van 1954 in 1956 teruggekeerd in de 'moederpartij'. Als KVP-Kamerlid tamelijk onafhankelijk, met name ten aanzien van de Nieuw-Guineapolitiek.
     
  • 24. 
    Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
     
  • 25. 
    'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
     
  • 26. 
    De Nederlandse Volksbeweging (NVB) was een politieke vernieuwingsbeweging die, na een eerste aanzet tijdens de Bezetting, in mei 1945 werd opgericht. De beweging streefde naar de vorming van een progressieve partij en naar doorbreking van de vooroorlogse scheidslijn tussen confessionele en niet-confessionele partijen. De NVB wilde zelf geen politieke partij worden, maar alleen een voortrekkersrol vervullen.
     
  • 27. 
    Ruim een maand na de bevrijding benoemde koningin Wilhelmina dit eerste naoorlogse kabinet als opvolger van het oorlogskabinet-Gerbrandy III. Het kabinet-Schermerhorn/Drees bestond uit ministers van SDAP, CHU en RKSP, alsmede vijf partijloze ministers, van wie er later twee PvdA-lid werden. Minister-president Schermerhorn was afkomstig uit de kring van de VDB (later PvdA). Het kabinet trad op 25 juni 1945 aan.
     
  • 28. 
    Na de verkiezingen van 1952 kwam dit derde kabinet op brede basis tot stand. Het kabinet onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees bestond uit ministers van de PvdA, KVP, ARP en CHU en telde verder een partijloze minister. Het was een van de rooms-rode coalities. De VVD, deel van het voorgaande kabinet-Drees II, werd als regeringspartij vervangen door de ARP.
     
  • 29. 
    Op 27 december 1949 kwam er een einde aan het Nederlandse koloniale bewind in Nederlands-Indië. Daaraan waren ruim vier jaar voorafgegaan van militaire en politieke strijd. Nederland beschouwde de op 17 augustus 1945 uitgeroepen Indonesische onafhankelijkheid als een direct gevolg van de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog en wilde deze daarom niet erkennen. Vooral internationale druk maakte dat uiteindelijk toch tot onderhandelingen en soevereiniteitsoverdracht moest worden overgegaan.
     
  • 30. 
    Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
     
  • 31. 
    In 1956 de eerste vrouwelijke minister van ons land. Doortastend politiek zwaargewicht in de KVP. Was aanvankelijk docente scheikunde en op dat terrein gepromoveerd. Actief in het verzet als koerierster en in 1944-1945 organisator van hulpverlening. Vertrouwelinge van Romme em als Tweede Kamerlid buitenland-woordvoerder van haar fractie met belangstelling voor de Europese samenwerking. Volgde in 1956 Van Thiel op als minister van Maatschappelijk Werk. Bracht in 1963 de Algemene Bijstandswet tot stand. Loodste in 1966 als minister van Cultuur de Omroepwet door het parlement. Was in het kabinet-De Jong de enige vertegenwoordigster van de linkervleugel van de KVP. Vrouw met veel gezag in het parlement, die door haar mannelijke collega's vaak vriendschappelijk werd geplaagd om de grote ernst waarmee zij haar taken uitvoerde. Kwam soms wat hautain en belerend over, mede door haar deftige spreektrant. Werd in 1971 als eerste vrouw minister van staat.
     
  • 32. 
    Leider van de KVP in de jaren zestig, toentertijd de grootste partij. Pragmatische christendemocraat, die na een ambtelijke loopbaan snel carrière maakte in de politiek, mede dankzij de steun van KVP-voorman Romme. Werd na staatssecretariaten in de kabinetten-Drees, -Beel en -De Quay eind 1963 fractievoorzitter. Speelde als zodanig een hoofdrol in de naar hem genoemde 'Nacht'. Een door hem ingediende motie leidde toen (14 oktober 1966) tot de val van het door zijn partijgenoot Cals geleide kabinet. Leidde daarna nog tot 1971 zijn partij en werd vervolgens minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Biesheuvel. Charmante, hoffelijke man, die echter evenzeer als behendig machtspoliticus werd gezien. Door de cabaretier Wim Kan werd hij vanwege zijn rol bij de kabinetscrisis van 1966 omschreven als 'een (gladde) teckel met een vette kluif in zijn bek'.
     
  • 33. 
    Juridisch geschoolde diplomaat en topambtenaar, die in 1939 minister van Buitenlandse Zaken werd in het tweede kabinet-De Geer. Was veel opener dan zijn voorgangers; ook over de dreigende Duitse inval. Vloog in mei 1940 direct na de Duitse aanval naar Londen om steun te vragen bij de Engelsen. Speelde in de Londense kabinetten een voorname rol, ook al omdat hij het vertrouwen behield van koningin Wilhelmina. Kon daardoor vaak bemiddelend optreden in conflicten tussen de koningin en premier Gerbrandy. Bleef na de oorlog nog enkele jaren minister. Tijdens zijn ministerschap werd de aanzet gegeven tot samenwerking in Benelux-verband. Nadien bekleedde hij diverse internationale functies. Werd door sommigen als een hartelijke persoon beschouwd, door anderen juist als afstandelijk en koel.
     
  • 34. 
    In 1936 had de Volksraad van Nederlands-Indië (een voorfase van wat tot een parlementair stelsel had kunnen uitgroeien) met 26 tegen 20 stemmen de petitie-Soetardjo aanvaard, gericht aan Koningin Wilhelmina en de beide Kamers der Staten-Generaal met het verzoek een rijksconferentie bijeen te roepen - van vertegenwoordigers van Nederland en Nederlands-Indië op voet van gelijkgerechtigdheid - en een plan op te stellen, ten einde aan Nederlands-Indië langs de weg van geleidelijke hervorming, de staat van zelfstandigheid toe te kennen binnen het raam van artikel 1 der grondwet.
     
  • 35. 
    In de regeringsverklaring, waarmee het kabinet-Schermerhorn-Drees in juni 1945 voor het voetlicht trad, werd over de zedelijke plicht tot bevrijding van Nederlands-Indië gesproken: de bevrijding dan van de Japanse overheersing. De taak, welke daarop zou volgen, werd niet geconcretiseerd. Die leek nog veraf en lag vast in de koninklijke rede van 7 december 1942. Daarin was een rijksconferentie beloofd, gericht op een rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao te zamen deel zouden hebben in zelfstandigheid, maar met de wil om elkander bij te staan. Onder de uitwerking van de atoombom capituleerde Japan eerder dan verwacht was.
     
  • 36. 
    Maakte Nederland via de motie-Romme/Van der Goes van Naters moeilijkheden over de uitleg van de overeenkomst van Linggadjati, de uitvoering stuitte vooral bij de Republikeinse achterban op verzet. In de praktijk konden de jonge Republikeinen het nauwelijks opbrengen nog gedurende een overgangstijd, de Nederlandse souvereiniteit over het eigen, nationaalverworven territoir te aanvaarden. Zou deze dan wel ooit worden overgedragen? Van een werkelijke wapenstilstand was dan ook nimmer sprake.