Artikel 132: Uitwerking doelstellingen

131
Artikel 132
133

Door de associatie worden de volgende doeleinden nagestreefd:

  • 1. 
    De Lid-Staten passen op hun handelsverkeer met de landen en gebieden de regeling toe welke zij krachtens dit Verdrag tegenover elkaar zijn aangegaan.
  • 2. 
    Ieder land of gebied past op zijn handelsverkeer met de Lid-Staten en de andere landen en gebieden de regeling toe die het toepast op de Europese Staat waarmede het bijzondere betrekkingen onderhoudt.
  • 3. 
    De Lid-Staten dragen bij in de investeringen welke vereist zijn voor de geleidelijke ontwikkeling van die landen en gebieden.
  • 4. 
    Voor de door de Gemeenschap gefinancierde investeringen staat de deelneming in aanbestedingen en leveranties onder gelijke voorwaarden open voor alle onderdanen en rechtspersonen van de Lid-Staten en van de landen en gebieden.
  • 5. 
    In de betrekkingen tussen de Lid-Staten en de landen en gebieden wordt het recht van vestiging van de onderdanen en rechtspersonen op voet van nondiscriminatie geregeld overeenkomstig de bepalingen en met toepassing van de procedures, bepaald in het hoofdstuk betreffende het recht van vestiging, behoudens de krachtens artikel 136 i vastgestelde bijzondere bepalingen.

1.

Toelichting Nederlandse regering

In artikel 132, lid 3, verbinden de Lid-Staten zich uitdrukkelijk bij te dragen aan de investeringen, welke voor de ontwikkeling van de overzeese gebieden noodzakelijk zijn. Op welke wijze en in welke vorm deze bijdrage aan de investeringen door de Lid-Staten zal plaatsvinden, wordt verder niet uitgewerkt in het Verdrag zelf. De enige bepaling, welke het Verdrag in dit verband nog bevat, is, dat de bedrijven in de Lid-Staten op gelijke voet zullen kunnen deelnemen aan de aanbestedingen en leveranties voor de overzeese gebieden, welke worden gefinancierd uit de hier besproken investeringshulp. Voor het overige is een voorlopige regeling, geldig voor een periode van 5 jaar, neergelegd in de Toepassingsconventie, welke een nadere regeling treft voor de associatie dezer gebieden.

De belangrijkste verklaring voor het feit, dat men slechts een conventie voor een periode van 5 jaar heeft willen sluiten, was gelegen in de wens van de Franse Regering, in ieder geval voor de inwerkingtreding van het Verdrag reeds de bedragen te fixeren, welke voor investeringshulp aan de overzeese gebieden bestemd zouden zijn. Het behoeft geen betoog, dat, mede gelet op de ontwikkeling van politieke zelfstandigheid dier gebieden, het ondoenlijk zou zijn voor de betrokken Regeringen zich voor een langere periode dan circa 5 jaar te verbinden. De Nederlandse Regering had in het algemeen de voorkeur gegeven aan een kaderregeling, waarbij de uitwerking en de nadere vaststelling der bedragen in een later stadium zouden zijn geschied door de organen van de Gemeenschap. Dit was voor de Franse Regering echter onvoldoende en onaanvaardbaar.

In de conventie is ten aanzien van deze investeringshulp het volgende overeengekomen.

De Lid-Staten zullen hun financiële bijdragen storten in een fonds, dat door de Commissie wordt beheerd en waaruit de investeringen zullen worden gefinancierd. De bijdragen, welke uit dit fonds voorde economische ontwikkeling dezer overzeese gebieden zullen worden gegeven, zullen een aanvullend karakter hebben ten aanzien van hetgeen de moederlanden reeds doen, d.w.z. dat deze bijdragen zullen komen boven de huidige financiële inspanning van de moederlanden, zonder dat dit echter deze moederlanden verbindt ook in de toekomst nooit minder te doen dan zij thans reeds doen.

De omvang van de hulp, welke de Lid-Staten zullen storten, is vastgelegd in Annex A bij de speciale Toepassingsconventie voor de associatie. Kort samengevat, blijkt uit deze bijlage, dat de Lid-Staten in een periode van 5 jaar gezamenlijk $ 581,25 mln. zullen storten, waarbij de bijdragen elk jaar groter worden. Bij de vaststelling dezer bijdragen is ook, zij het zeker niet uitsluitend, met de draagkracht der individuele Lid-Staten rekening gehouden. Dit komt o.a. tot uitdrukking in het relatief lage bedrag voor Italië; hierin weerspiegelt zich de zware last, welke dit land heeft voor de ontwikkeling van Zuid-Italië. De Nederlandse bijdrage zal $ 70 mln., dus circa f 266 mln., bedragen over 5 jaar.

De wijze, waarop de storting en de overdracht der bijdragen zullen geschieden, en de wijze, waarop de middelen zullen worden beheerd, etc., zullen binnen 6 maanden na de inwerkingtreding van het Verdrag nader worden vastgesteld door de Raad, beslissend met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie (artikel 6 van de Toepassingsconventie i).

De verdeling van de middelen van het fonds over de verschillende overzeese gebieden van jaar tot jaar is vastgelegd in Bijlage B van de Toepassingsconventie. Uit deze bijlage blijkt, dat het leeuwedeel van de middelen uit het fonds bestemd zal zijn voor de Franse overzeese gebieden, namelijk $ 511,25 mln. Voor Nederlands Nieuw-Guinea zal $ 35 mln. beschikbaar worden gesteld.

De beschikbare middelen zullen enerzijds voor projecten met een sociaal karakter b.v. hospitalen, scholen, opleidingsinstellingen, etc. en anderzijds voor projecten met een meer algemeen economisch belang worden bestemd (Toepassingsconventie, artikelen 2 i en i). De Raad stelt jaarlijks met gekwalificeerde meerderheid de Commissie gehoord de verdeling van het totaal beschikbare bedrag over deze beide categorieën projecten vast. Bij deze gekwalificeerde meerderheidsbeslissing vindt een bijzondere stemmenweging plaats, vermeld in artikel 7 i van de Toepassingsconventie. In deze stemmenweging heeft men enigermate de verhouding willen weergeven van de bijdragen der Lid-Staten.

Elk jaar stelt de Commissie een programma vast voor de verdeling der middelen over de verschillende categorieën projecten. Dit programma is gebaseerd op voorstellen, afkomstig van de voor de verschillende overzeese gebiedsdelen verantwoordelijke autoriteiten, nadat dezen daarover overeenstemming hebben bereikt met vertegenwoordigers van de inheemsebevolking of met de lokale bestuurders (Toepassingsconventie, artikel 2).

De verantwoordelijkheid voor de feitelijke besteding der middelen uit het fonds berust in sterke mate bij de Europese Commissie.

De Commissie beslist namelijk over het programma, zij het met dien verstande, dat de Raad, voor zover het gaat om projecten van economische aard, mede beslist, indien een Lid-Staat zulks verzoekt binnen een maand nadat de Commissie haar programma ter kennisneming aan de Raad heeft gezonden. In dat geval beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid.

Is het programma goedgekeurd, dan moet de Commissie erop toezien, dat de middelen, welke aan de autoriteiten, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering der projecten, ter beschikking worden gesteld, inderdaad worden besteed voor de doeleinden, waarvoor zij zijn gegeven. Ook moet de Commissie erop toezien, dat de uitvoering der projecten op de meest economische wijze geschiedt (Toepassingsconventie, artikel 5 i). Zij moet dus b.v. erop toezien, dat werken op de juiste wijze war-den aanbesteed en dat in beginsel alle bedrijven uit de partnerlanden kunnen meedingen (conform artikel 132, lid 4, van het Verdrag).

In- en uitvoer

De Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap stellen hun grenzen voor de goedereninvoer uit de overzeese gebieden gedurende de overgangsperiode geleidelijk geheel open.

De overzeese gebieden zullen door elke Lid-Staat op dezelfde wijze worden behandeld als de andere Lid-Staten. Dit geldt dus zowel voor de douanetarieven als voor de kwantitatieve restricties (artikel 132, lid 1, en artikel 133, lid 1 i). Ook de overzeese gebieden zullen in beginsel de bovengenoemde handelsbelemmeringen afbreken ten opzichte van de Lid-Staten der Europese Economische Gemeenschap, doch niet verder dan het geval is voor de moederlanden (artikel 132, lid 2, en artikel 133, lid 2). Erkend wordt, dat de overzeese gebieden voor hun economische ontwikkeling bepaalde beschermingsmaatregelen nodig kunnen hebben, ook ten opzichte van het moederland, alsmede in staat moeten zijn bepaalde heffingen bij de invoer aan de grens op te leggen om budgettaire redenen (artikel 133, lid 3).

2.

Ontwikkeling artikel

1957

Door de associatie worden de volgende doeleinden nagestreefd:

  • 1. 
    De Lid-Staten passen op hun handelsverkeer met de landen en gebieden de regeling toe welke zij krachtens dit Verdrag tegenover elkaar zijn aangegaan.
  • 2. 
    Ieder land of gebied past op zijn handelsverkeer met de Lid-Staten en de andere landen en gebieden de regeling toe die het toepast op de Europese Staat waarmede het bijzondere betrekkingen onderhoudt.
  • 3. 
    De Lid-Staten dragen bij in de investeringen welke vereist zijn voor de geleidelijke ontwikkeling van die landen en gebieden.
  • 4. 
    Voor de door de Gemeenschap gefinancierde investeringen staat de deelneming in aanbestedingen en leveranties onder gelijke voorwaarden open voor alle onderdanen en rechtspersonen van de Lid-Staten en van de landen en gebieden.
  • 5. 
    In de betrekkingen tussen de Lid-Staten en de landen en gebieden wordt het recht van vestiging van de onderdanen en rechtspersonen op voet van nondiscriminatie geregeld overeenkomstig de bepalingen en met toepassing van de procedures, bepaald in het hoofdstuk betreffende het recht van vestiging, behoudens de krachtens artikel 136 i vastgestelde bijzondere bepalingen.
2002

Door de associatie worden de volgende doeleinden nagestreefd:

  • 1. 
    De lidstaten passen op hun handelsverkeer met de landen en gebieden de regeling toe welke zij krachtens dit Verdrag tegenover elkaar zijn aangegaan.
  • 2. 
    Ieder land of gebied past op zijn handelsverkeer met de lidstaten en de andere landen en gebieden de regeling toe die het toepast op de Europese staat waarmede het bijzondere betrekkingen onderhoudt.
  • 3. 
    De lidstaten dragen bij in de investeringen welke vereist zijn voor de geleidelijke ontwikkeling van die landen en gebieden.
  • 4. 
    Voor de door de Gemeenschap gefinancierde investeringen staat de deelneming in aanbestedingen en leveranties onder gelijke voorwaarden open voor alle onderdanen en rechtspersonen van de lidstaten en van de landen en gebieden.
  • 5. 
    In de betrekkingen tussen de lidstaten en de landen en gebieden wordt het recht van vestiging van de onderdanen en rechtspersonen op voet van non-discriminatie geregeld overeenkomstig de bepalingen en met toepassing van de procedures, bepaald in het hoofdstuk betreffende het recht van vestiging, behoudens de krachtens artikel 187 i vastgestelde bijzondere bepalingen.