Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren

1.

Tekst

24.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 327/45

 

BESLUIT Nr. 1720/2006/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 november 2006

tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4, en artikel 150, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Raad heeft bij Besluit 1999/382/EG (4) de tweede fase van het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding „Leonardo da Vinci” vastgesteld.

 

(2)

Bij Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) is de tweede fase vastgesteld van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied „Socrates”.

 

(3)

Bij Beschikking nr. 2318/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) is een meerjarenprogramma vastgesteld voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (het eLearning-programma).

 

(4)

Bij Besluit nr. 791/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) is een communautair actieprogramma vastgesteld ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding.

 

(5)

Bij Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) is een enkel kader vastgesteld voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass).

 

(6)

Bij Besluit nr. 2317/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) is een programma ingevoerd voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2004-2008).

 

(7)

Door de verklaring van Bologna, die op 19 juni 1999 door de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen is ondertekend, is een intergouvernementeel proces op gang gebracht, dat uiterlijk in 2010 tot de vorming van een „Europese ruimte voor hoger onderwijs” moet leiden. Hiervoor moet op Gemeenschapsniveau steun worden verleend.

 

(8)

De Europese Raad heeft op zijn bijzondere bijeenkomst van 23 en 24 maart 2000 in Lissabon het strategische doel geformuleerd dat de Europese Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moet worden die in staat is tot duurzame economische groei, met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Tevens is de Raad Onderwijs verzocht om een algemene gedachtewisseling te houden over de concrete, doelstellingen die de onderwijsstelsels in de toekomst moeten nastreven, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit.

 

(9)

Een geavanceerde kennismaatschappij is van essentieel belang voor meer groei en werkgelegenheid. Onderwijs en opleiding zijn essentiële prioriteiten, wil de Europese Unie de doelstellingen van Lissabon verwezenlijken.

 

(10)

De Raad heeft op 12 februari 2001 een verslag over de concrete toekomstige doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels aangenomen. Op 14 juni 2002 heeft de Raad vervolgens een gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up van dit verslag goedgekeurd, waarin om ondersteuning op het niveau van de Gemeenschap wordt verzocht.

 

(11)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van 15 en 16 juni 2001 te Göteborg een strategie voor duurzame ontwikkeling goedgekeurd en een milieudimensie toegevoegd aan het proces van Lissabon voor werkgelegenheid, economische hervorming en sociale samenhang.

 

(12)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van 15 en 16 maart 2002 in Barcelona de doelstelling geformuleerd om de onderwijs- en opleidingsstelsels van de Europese Unie vóór 2010 tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau te maken. Tevens is om maatregelen verzocht ter verbetering van de beheersing van basisvaardigheden, met name door het onderwijs van ten minste twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd.

 

(13)

In de mededeling van de Commissie en de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 inzake een leven lang leren (10) wordt bevestigd dat een leven lang leren gestimuleerd dient te worden door maatregelen en beleidslijnen die zijn uitgewerkt in het kader van Gemeenschapsprogramma's.

 

(14)

Naar aanleiding van de resolutie van de Raad van 19 december 2002 (11) is een proces voor nauwere Europese samenwerking op dit gebied op gang gebracht, dat op het niveau van de Gemeenschap ondersteund dient te worden. Door de verklaring van Kopenhagen, die op 30 november 2002 door de ministers van Onderwijs van 31 Europese landen aangenomen is, zijn de sociale partners en de kandidaat-lidstaten bij dit proces betrokken.

 

(15)

In de mededeling van de Commissie ten aanzien van een actieplan voor vaardigheden en mobiliteit is erop gewezen dat er op Europees niveau verdere inspanningen nodig zijn om tot een betere erkenning van de in onderwijs en opleiding verworven kwalificaties te komen.

 

(16)

In de mededeling van de Commissie over „Het leren van talen en de taalverscheidenheid bevorderen: actieplan” worden activiteiten beschreven die in de periode 2004-2006 op Europees niveau ten uitvoer moeten worden gebracht en wordt om follow-up op het actieplan verzocht.

 

(17)

Het verbeteren van het talenonderwijs en het bevorderen van het leren van talen en van taalverscheidenheid moet een prioriteit zijn in het optreden van de Gemeenschap op onderwijs- en opleidingsgebied. Het onderwijzen en leren van talen heeft een bijzonder belang in aangrenzende lidstaten.

 

(18)

Uit de tussentijdse evaluatieverslagen over de lopende programma's Socrates en Leonardo da Vinci en uit de openbare raadpleging over de toekomstige activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs en opleiding is gebleken dat er op Europees niveau op deze terreinen een grote en in sommige opzichten groeiende behoefte is aan verdere samenwerking en mobiliteit. Daarnaast werd het belang onderstreept van nauwere verbanden tussen de Gemeenschapsprogramma's enerzijds en de beleidsontwikkelingen op het gebied van onderwijs en opleiding anderzijds, en voorts is als wens geuit dat de activiteiten van de Gemeenschap een zodanige opzet zouden moeten krijgen dat ze beter aansluiten op het paradigma van een leven lang leren en werd aangedrongen op een eenvoudiger, gebruikersvriendelijker en flexibeler aanpak bij de uitvoering van dit soort activiteiten.

 

(19)

Ingevolge het principe van gezond financieel beheer kan de uitvoering van het programma worden vereenvoudigd door gebruik te maken van financiering met een bedrag ineens, hetzij voor steun aan deelnemers aan het programma of voor communautaire steun voor de structuren die op nationaal niveau tot stand zijn gebracht voor de administratie van het programma.

 

(20)

De samenvoeging van de door de Gemeenschap ondersteunde activiteiten ter bevordering van transnationale samenwerking en mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding in één enkel programma kan grote voordelen opleveren. Hierdoor kunnen synergie-effecten tussen de verschillende werkterreinen gerealiseerd worden, ontstaan meer mogelijkheden voor de ondersteuning van ontwikkelingen op het gebied van een leven lang leren en kan in administratief opzicht op een meer coherente, beter gestroomlijnde en doeltreffender wijze worden gewerkt. Bovendien zal een integraal programma de samenwerking tussen de verschillende niveaus van onderwijs en opleiding bevorderen.

 

(21)

Er moet daarom een programma Een Leven Lang Leren in het leven worden geroepen dat door middel van een leven lang leren een bijdrage levert aan de opbouw van een moderne kenniseconomie met duurzame economische groei, meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang in de Europese Unie.

 

(22)

Gezien de specifieke kenmerken van scholen, het hoger onderwijs, de beroepsopleidingen en de volwasseneneducatie en de daaruit voortvloeiende noodzaak om de activiteiten van de Gemeenschap te baseren op doelstellingen, vormen van activiteiten en organisatorische structuren die daarop toegesneden zijn, is het zaak om in het kader van het programma Een Leven Lang Leren afzonderlijke programma's vast te stellen voor de vier genoemde onderwijssectoren, en daarbij naar zoveel mogelijk samenhang en gemeenschappelijkheid te streven.

 

(23)

De Commissie heeft in haar mededeling „Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst: beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013” een reeks streefcijfers voor de nieuwe generatie Gemeenschapsprogramma's op het gebied van onderwijs en opleiding vastgesteld. Om deze streefcijfers te verwezenlijken is een aanzienlijke uitbreiding van het aantal activiteiten op het gebied van mobiliteit en partnerschappen nodig.

 

(24)

Gezien de duidelijk gebleken waardevolle effecten van transnationale mobiliteit voor de betrokkenen zelf en voor de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels, de grote vraag naar mobiliteit in alle sectoren waaraan tot nu toe nog niet kon worden voldaan en de grote betekenis van mobiliteit voor de in Lissabon geformuleerde doelstelling, moet in de vier sectorale subprogramma's aanzienlijk meer steun worden verstrekt voor transnationale mobiliteit.

 

(25)

Om de werkelijke extra kosten voor in het buitenland studerende studenten adequater te dekken, dient de standaard mobiliteitstoelage tijdens de looptijd van het programma te worden gehandhaafd op gemiddeld 200 EUR per maand in reële termen.

 

(26)

Er moet beter worden voorzien in de mobiliteitsbehoeften van individuele leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en van individuele lerende volwassenen, die tot dusverre niet werden gedekt door communautaire programma's, door invoering van nieuwe soorten mobiliteitsacties in de programma's Comenius en Grundtvig. De door de individuele mobiliteit van leraren geboden mogelijkheden voor de ontwikkeling van samenwerking op lange termijn tussen scholen in naburige regio's van de lidstaten zouden ook grondiger kunnen worden benut.

 

(27)

Kleine en middelgrote ondernemingen spelen een belangrijke rol in de Europese economie. Tot dusverre was hun deelname aan het Leonardo da Vinci-programma echter beperkt. Er moeten maatregelen worden genomen om communautaire actie voor deze ondernemingen aantrekkelijker te maken, met name door ervoor te zorgen dat meer mobiliteitmogelijkheden voor leerling-werknemers beschikbaar zijn. Passende, met het Erasmus-programma vergelijkbare regelingen moeten worden ingevoerd met het oog op de erkenning van het resultaat van deze mobiliteit.

 

(28)

Gezien de bijzondere onderwijsuitdagingen voor kinderen van personen met een ambulant beroep en van mobiele werknemers in Europa moet ten volle gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die het Comenius-programma biedt voor de ondersteuning van transnationale activiteiten die op hun behoeften zijn toegesneden.

 

(29)

Meer mobiliteit in geheel Europa moet steeds gepaard gaan met een verbetering van de kwaliteitsnormen.

 

(30)

Om te kunnen inspelen op de toegenomen behoefte aan ondersteuning van activiteiten ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen op Europees niveau, te voorzien in steun voor sectoroverschrijdende activiteiten op het gebied van talen en ICT, en de verspreiding en benutting van de resultaten van het programma te stimuleren, dienen de vier sectorale programma's te worden aangevuld met een transversaal programma.

 

(31)

Om te kunnen inspelen op de toenemende behoefte aan kennis en dialoog over het Europese integratieproces en de verdere ontwikkeling daarvan, is het van belang dat de deskundigheid bij het onderwijs, het onderzoek en het denkproces op dit gebied bevorderd wordt door steun voor instellingen voor hoger onderwijs die zich hebben toegelegd op de bestudering van het Europese integratieproces, Europese verenigingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en de Jean-Monnetactie.

 

(32)

Het besluit moet zo flexibel geformuleerd worden dat de activiteiten uit het programma Een Leven Lang Leren op passende wijze kunnen worden aangepast aan de veranderende behoeften in de periode 2007-2013 en de veel te gedetailleerde voorschriften uit de vorige fasen van Socrates en Leonardo da Vinci worden vermeden.

 

(33)

Ingevolge artikel 3, lid 2, van het Verdrag moet de Europese Gemeenschap bij haar optreden steeds de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen opheffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen bevorderen.

 

(34)

De Gemeenschap moet volgens artikel 151 van het Verdrag bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag rekening houden met culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen. Er moet speciaal aandacht worden besteed aan de synergie tussen cultuur, onderwijs en opleiding. De interculturele dialoog moet eveneens worden bevorderd.

 

(35)

Het is noodzakelijk het actieve burgerschap en de eerbiediging van mensenrechten en democratie te bevorderen en de strijd tegen alle vormen van uitsluiting, waaronder racisme en vreemdelingenhaat, te intensiveren.

 

(36)

Kansarmen moeten een ruimere toegang krijgen en er moet actief worden ingespeeld op de bijzondere behoeften van mensen met een handicap bij de uitvoering van alle onderdelen van het programma, onder meer door de toekenning van hogere subsidies om rekening te houden met de extra kosten van gehandicapte deelnemers en door steunverlening voor het leren en gebruiken van gebarentalen en braille.

 

(37)

Er moet rekening worden gehouden met de resultaten van het Europees Jaar van opvoeding door sport (2004) en met de mogelijke onderwijskundige voordelen van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en sportorganisaties die in dat jaar naar voren kwamen.

 

(38)

De kandidaat-lidstaten voor toetreding tot de Europese Unie en de EVA-landen die deel uitmaken van de EER kunnen aan het programma deelnemen overeenkomstig nog te sluiten overeenkomsten tussen de Gemeenschap en deze landen.

 

(39)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki zijn goedkeuring gehecht aan de conclusies van de Raad van 16 juni 2003 over de Westelijke Balkan, met inbegrip van de bijlage „De agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”. Hierin is bepaald dat de programma's van de Gemeenschap op basis van nog te sluiten kaderovereenkomsten tussen de Gemeenschap en de desbetreffende landen ook moeten worden opengesteld voor de landen die bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken zijn.

 

(40)

De Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat hebben verklaard dat zij onderhandelingen zullen aangaan teneinde overeenkomsten te sluiten op gebieden die van gemeenschappelijk belang zijn, zoals de programma's van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, opleiding en jongeren.

 

(41)

De Commissie moet het programma Een Leven Lang Leren in samenwerking met de lidstaten regelmatig monitoren en evalueren om, met name bij de prioriteiten voor de uitvoering van de maatregelen, bijstellingen mogelijk te maken. In het kader van de evaluatiewerkzaamheden moet ook een externe evaluatie worden gemaakt door onafhankelijke, onpartijdige instanties.

 

(42)

In zijn Resolutie van 28 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van het Socrates-programma (12) heeft het Europees Parlement gewezen op de onevenredig lastige administratie voor aanvragers van subsidies in het kader van de tweede fase van het programma.

 

(43)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (13) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (14), die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast. De uitgangspunten die daarbij moeten worden gehanteerd, zijn eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van die instrumenten, en evenredigheid tussen de omvang van de middelen en de administratieve belasting die de besteding ervan met zich meebrengt.

 

(44)

Een drastische administratieve vereenvoudiging van de aanvraagprocedures is van essentieel belang voor een succesvolle uitvoering van het programma. De administratieve en boekhoudkundige vereisten dienen in verhouding te staan tot de hoogte van de financiële bijdrage.

 

(45)

Er moeten passende maatregelen worden genomen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude. Ook moeten de nodige maatregelen worden genomen met het oog op terugvordering van verloren, ten onrechte uitbetaalde of verkeerd bestede bedragen.

 

(46)

Er dient zorg te worden gedragen voor een correcte afwikkeling van het programma Een Leven Lang Leren, met name voor wat betreft de voortzetting van meerjarenregelingen voor het beheer van het programma, zoals de financiering van technische en administratieve bijstand. Vanaf 1 januari 2014 dient de technische en administratieve bijstand zo nodig zorg te dragen voor het beheer van activiteiten die eind 2013 niet klaar zijn, zoals monitoring en audit.

 

(47)

De doelstelling van het voorgestelde optreden dat, door middel van Europese samenwerking moet leiden tot onderwijs en opleidingen van hoge kwaliteit, kan, gezien de behoefte aan multilaterale partnerschappen, transnationale mobiliteit en uitwisseling van informatie in de hele Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. In verband met het karakter van het noodzakelijke optreden en van de noodzakelijke maatregelen kunnen deze doelstellingen derhalve beter op Gemeenschapsniveau worden verwezenlijkt en kan de Gemeenschap, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel in artikel 5 van het Verdrag, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat in hetzelfde artikel verwoord is, beperkt het onderhavige besluit zich tot wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(48)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast, die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (15).

 

(49)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegden (16),

BESLUITEN:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Het programma Een Leven Lang Leren

Artikel 1

Vaststelling van het programma Een Leven Lang Leren

  • 1. 
    Bij dit besluit wordt een programma voor Gemeenschapsactiviteiten vastgesteld, hierna „het programma Een Leven Lang Leren” genoemd.
  • 2. 
    Het algemene doel van het programma Een Leven Lang Leren is ertoe bij te dragen dat de Gemeenschap door middel van een leven lang leren een geavanceerde kennismaatschappij met duurzame economische groei, meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang wordt, die tegelijkertijd met het oog op de komende generaties voor een goede bescherming van het milieu zorgt. Het programma beoogt in het bijzonder de onderlinge uitwisseling, samenwerking en mobiliteit tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels in de Gemeenschap te bevorderen, zodat deze tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau worden gemaakt.
 

3.

a)

bijdragen tot de ontwikkeling van een leven lang leren van hoge kwaliteit en het bevorderen van kwalitatief hoogwaardige prestaties, vernieuwingen en een Europese dimensie in de stelsels en in de praktijken in het veld;

b)

ondersteuning van de realisering van een Europese ruimte voor een leven lang leren;

c)

helpen verbetering te brengen in de kwaliteit, aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van de mogelijkheden in de lidstaten om een leven lang te leren;

d)

stimuleren van de bijdrage van een leven lang leren tot de sociale samenhang, een actief burgerschap, de interculturele dialoog, gelijkheid tussen de seksen en de persoonlijke ontplooiing;

e)

helpen bevorderen van creativiteit, concurrentievermogen, inzetbaarheid en de ontwikkeling van ondernemersgeest;

f)

bewerkstelligen van een intensievere deelname aan een leven lang leren bij mensen van alle leeftijden, met inbegrip van personen met speciale behoeften en kansarmen, ongeacht hun sociaaleconomische achtergrond;

g)

bevorderen van het leren van talen en van de taalkundige verscheidenheid;

h)

ondersteunen van de ontwikkeling van vernieuwende, op ICT gebaseerde inhoud, diensten, pedagogische benaderingen en praktijken voor een leven lang leren;

i)

versterken van de rol van een leven lang leren bij de totstandbrenging van het besef van een Europees burgerschap, gebaseerd op inzicht in en respect voor mensenrechten en democratie, en stimuleren van tolerantie en respect jegens andere volkeren en culturen;

j)

bevorderen van de samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in alle sectoren van onderwijs en opleiding in Europa;

k)

stimuleren dat optimaal gebruik wordt gemaakt van resultaten, vernieuwende producten en processen en uitwisselen van goede praktijken op de door het programma Een Leven Lang Leren bestreken terreinen, ter verbetering van de kwaliteit van onderwijs en opleiding.

  • 4. 
    Overeenkomstig de administratieve bepalingen in de bijlage worden de activiteiten van de lidstaten door het programma Een Leven Lang Leren ondersteund en aangevuld, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van de onderwijs- en opleidingsstelsels en hun cultuur- en taalkundige verscheidenheid.
  • 5. 
    Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma Een Leven Lang Leren worden, zoals in artikel 3 is aangegeven, vier sectorale programma's, een transversaal programma en het Jean Monnet-programma (hierna de „subprogramma's” genoemd), uitgevoerd.
  • 6. 
    Dit besluit wordt ten uitvoer gelegd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit kunnen evenwel voorbereidende maatregelen worden genomen, waaronder Commissiebesluiten uit hoofde van artikel 9.

Artikel 2

Definities

 

1.

peuter- en kleuteronderwijs: onderwijsactiviteiten in georganiseerd verband vóór het begin van de leerplicht in het basisonderwijs;

 

2.

leerling: een persoon die naar een school gaat om er iets te leren;

 

3.

school: alle soorten instellingen die algemeen vormend onderwijs (kleuteronderwijs, basisonderwijs of voortgezet onderwijs), beroepsonderwijs en technisch onderwijs verzorgen, alsook, bij wijze van uitzondering in het geval van maatregelen ter bevordering van het leren van talen, andere instellingen dan scholen die opleidingen in het kader van het leerlingwezen verzorgen;

 

4.

onderwijsgevenden/onderwijzend personeel: personen die in de uitvoering van hun taken rechtstreeks bij het onderwijsproces in de lidstaten betrokken zijn;

 

5.

opleiders: personen die in het kader van de uitvoering van hun taken rechtstreeks bij het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen in de lidstaten betrokken zijn;

 

6.

student: een persoon die ingeschreven staat bij een instelling voor hoger onderwijs, ongeacht de studierichting, met het doel hoger onderwijs te volgen teneinde een erkende graad of andere erkende kwalificatie op tertiair niveau tot en met de graad van doctor te verwerven;

 

7.

stagiair: een persoon die, binnen een opleidingsinstelling of -organisatie of op de werkplek, een beroepsopleiding volgt;

 

8.

lerende volwassene: een leerling die deelneemt aan de volwasseneneducatie;

 

9.

mensen op de arbeidsmarkt: werknemers, zelfstandigen en mensen die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt;

 

10.

instelling voor hoger onderwijs:

a)

elk soort instelling voor hoger onderwijs dat, overeenkomstig de wetgeving of gebruiken in een land, opleidt voor erkende graden of andere erkende kwalificaties op tertiair niveau, ongeacht de naam die dergelijke instellingen in de lidstaten dragen;

 

b)

elke instelling die, overeenkomstig de wetgeving of gebruiken in een land, beroepsonderwijs of -opleidingen op tertiair niveau verzorgt;

 

11.

gezamenlijke masters: masteropleidingen in het kader van het hoger onderwijs:

a)

waarbij ten minste drie instellingen voor hoger onderwijs uit drie verschillende lidstaten betrokken zijn;

 

b)

waarbij in het kader van het studieprogramma bij ten minste twee van de drie instellingen een studieperiode wordt doorgebracht;

 

c)

die over ingebouwde mechanismen beschikken voor de erkenning van bij partnerinstellingen doorgebrachte studieperioden, die gebaseerd zijn of aansluiten op het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS);

 

d)

die tot de toekenning door de deelnemende instellingen van gezamenlijke, tweevoudige of meervoudige, door de lidstaten erkende graden leiden;

 

12.

beroepsopleiding: elke vorm van initieel beroepsonderwijs of initiële beroepsopleiding, met inbegrip van de opleidingen in het technisch onderwijs en het beroepsonderwijs, en in het leerlingwezen, die deel uitmaakt van de opleiding voor een beroepskwalificatie die erkend wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij is behaald, alsook elke vorm van voortgezet beroepsonderwijs of voortgezette beroepsopleiding die door iemand in zijn of haar werkende bestaan wordt gevolgd;

 

13.

volwasseneneducatie: alle vormen van niet-beroepsgericht leren door volwassenen van formele, niet-formele of informele aard;

 

14.

studiebezoek: een kort bezoek met het doel een bepaald aspect van een leven lang leren in een andere lidstaat nader te bestuderen;

 

15.

mobiliteit: een verblijf in een andere lidstaat om daar te studeren, werkervaring op te doen, te leren, onderwijs te geven of daarmee verband houdend administratief werk te doen, zo nodig na een voorbereidingscursus of een opfriscursus in de taal van het gastland of in de werktaal;

 

16.

stage: een verblijf bij een onderneming of organisatie in een andere lidstaat, zo nodig na een voorbereidingscursus of een opfriscursus in de taal van het gastland of in de werktaal, met het doel personen te helpen zich aan te passen aan de vereisten van de communautaire arbeidsmarkt, specifieke vaardigheden te verwerven en meer inzicht te krijgen in de economische en sociale achtergronden van het betrokken land in het kader van het verkrijgen van werkervaring;

 

17.

unilateraal: betrokkenheid van een enkele instelling;

 

18.

bilateraal: betrokkenheid van partners uit twee lidstaten;

 

19.

multilateraal: betrokkenheid van partners uit ten minste drie lidstaten. Verenigingen of andere organisaties van drie of meer lidstaten kunnen door de Commissie als multilateraal worden beschouwd;

 

20.

partnerschap: bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen een groep instellingen of organisaties in verscheidene lidstaten met het doel gezamenlijk Europese activiteiten op het gebied van een leven lang leren te ontplooien;

 

21.

netwerk: een formele of informele groep van organisaties die op een bepaald terrein, in een vak of studierichting of op een bepaald deelterrein van een leven lang leren werkzaam zijn;

 

22.

project: samenwerkingsactiviteiten met een welbepaald resultaat, verricht door een formele of informele groep van organisaties of instellingen;

 

23.

projectcoördinator: de organisatie of instelling die belast is met de uitvoering van het project door de multilaterale groep;

 

24.

projectpartners: de andere organisaties of instellingen die naast de coördinator deel uitmaken van de multilaterale groep;

 

25.

onderneming: elk bedrijf dat in de publieke of private sector een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar omvang of rechtspersoonlijkheid of de bedrijfstak waartoe zij behoort, met inbegrip van de sociale economie;

 

26.

sociale partners: op nationaal niveau de werkgevers- en werknemersorganisaties in overeenstemming met de wetgeving en/of gebruiken in de betrokken lidstaat, en op Gemeenschapsniveau de werkgevers- en werknemersorganisaties die op communautair niveau deelnemen aan de sociale dialoog;

 

27.

begeleiding en advies: een scala aan werkzaamheden, zoals voorlichting, beoordeling, keuzebegeleiding en advisering, die lerenden, docenten en ander personeel behulpzaam zijn bij het maken van keuzes ten aanzien van de onderwijs- en opleidingsprogramma's of de mogelijkheden op de arbeidsmarkt;

 

28.

verspreiding en benutting van resultaten: activiteiten die moeten bewerkstelligen dat de resultaten van het programma Een Leven Lang Leren en de voorafgaande programma's op passende wijze erkend, over het voetlicht gebracht en op brede schaal in de praktijk gebracht worden;

 

29.

een leven lang leren: alle vormen van algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die op persoonlijk vlak, voor het leven als burger, sociaal gezien of vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden. De aangeboden diensten op het gebied van begeleiding en advies worden eveneens tot het levenslang leren gerekend.

Artikel 3

Subprogramma's

 

1.

a)

het Comenius-programma, dat is toegesneden op de behoeften van degenen die onderwijs geven of volgen van het niveau van het peuter- en kleuteronderwijs tot aan het eind van het voortgezet onderwijs, alsook van de instellingen en organisaties die dit onderwijs verzorgen;

b)

het Erasmus-programma, dat is toegesneden op de behoeften van degenen die formeel hoger (wetenschappelijk) onderwijs, hoger beroepsonderwijs of hogere beroepsopleidingen geven of volgen, ongeacht de duur van de opleiding of de kwalificatie en met inbegrip van de opleidingen voor promovendi, alsook van de instellingen en organisaties die deze vormen van onderwijs en opleidingen verzorgen of faciliteren;

c)

het Leonardo da Vinci-programma, dat is toegesneden op de behoeften van degenen die beroepsonderwijs of beroepsopleidingen geven of volgen die niet onder het hoger beroepsonderwijs of de hogere beroepsopleidingen vallen, alsook van de instellingen en organisaties die dergelijk onderwijs en deze opleidingen verzorgen of faciliteren;

d)

het Grundtvig-programma, dat is toegesneden op de behoeften van degenen die enige vorm van volwasseneneducatie geven of volgen, alsook van de instellingen en organisaties die dit onderwijs verzorgen of faciliteren.

 

2.

a)

beleidssamenwerking en vernieuwing op het gebied van een leven lang leren;

b)

bevordering van het leren van talen;

c)

ontwikkeling van vernieuwende op ICT-gebaseerde inhoud, diensten, pedagogische benaderingen en praktijken voor een leven lang leren;

d)

verspreiding en benutting van de resultaten van de activiteiten die ondersteund worden door het programma en eerdere aanverwante programma's, alsook de uitwisseling van goede praktijken.

 

3.

a)

de Jean Monnet-actie;

b)

exploitatiesubsidies voor bepaalde instellingen die zich met de Europese integratievraagstukken bezighouden;

c)

exploitatiesubsidies voor andere Europese instellingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding.

Artikel 4

Toegang tot het programma Een Leven Lang Leren

 

a)

leerlingen, studenten, leerling-werknemers en lerende volwassenen;

 

b)

onderwijsgevenden, opleiders en andere personeelsleden die betrokken zijn bij een aspect van een leven lang leren;

 

c)

mensen op de arbeidsmarkt;

 

d)

instellingen of organisaties die in het kader van het programma Een Leven Lang Leren of de subprogramma's leermogelijkheden aanbieden;

 

e)

personen en instanties die op lokaal, regionaal of nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de stelsels en het beleid ten aanzien van enig aspect van een leven lang leren;

 

f)

ondernemingen, sociale partners en hun organisaties op alle niveaus, met inbegrip van belangenorganisaties op het gebied van de handel en de Kamers van Koophandel en Nijverheid;

 

g)

instanties die voorzien in begeleiding, advies en voorlichting in verband met enig aspect van het levenslang leren;

 

h)

verenigingen die werkzaam zijn op het gebied van een leven lang leren, met inbegrip van verenigingen van studenten, stagiairs, leerlingen, onderwijsgevenden, ouders en lerende volwassenen;

 

i)

onderzoekscentra en -instellingen die te maken hebben met vraagstukken op het gebied van een leven lang leren;

 

j)

organisaties zonder winstoogmerk, vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties („NGO's”).

Artikel 5

Activiteiten van de Gemeenschap

 

1.

a)

mobiliteit van personen die een leven lang leren;

b)

bilaterale en multilaterale partnerschappen;

c)

multilaterale projecten die speciaal zijn opgezet ter bevordering van de kwaliteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels door middel van de transnationale overdracht van innovatie;

d)

unilaterale en nationale projecten;

e)

multilaterale projecten en netwerken;

f)

observatie en analyse van de beleidsvormen en de stelsels op het gebied van een leven lang leren, ontwikkeling en regelmatige verbetering van referentiemateriaal, met inbegrip van enquêtes, statistieken, analyses en indicatoren, activiteiten ter ondersteuning van de transparantie en erkenning van kwalificaties en eerdere leerervaringen, alsook activiteiten ter ondersteuning van de samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging;

g)

exploitatiesubsidies als bijdrage in bepaalde operationele en administratieve kosten van instellingen en verenigingen die werkzaam zijn op de door het programma Een Leven Lang Leren bestreken terreinen;

h)

andere initiatieven ter bevordering van de doelstellingen van het programma Een Leven Lang Leren („flankerende maatregelen”).

  • 2. 
    De Gemeenschap kan steun verlenen voor bezoeken die ter voorbereiding van elk van de in dit artikel beschreven activiteiten worden afgelegd.
  • 3. 
    De Commissie kan seminars, colloquia en bijeenkomsten organiseren die de uitvoering van het programma Een Leven Lang Leren naar verwachting ten goede zullen komen, passende voorlichtings-, publicatie- en verspreidingsactiviteiten ten uitvoer leggen alsook activiteiten om het programma een ruimere bekendheid te geven en kan het programma monitoren en evalueren.
  • 4. 
    De in dit artikel beschreven activiteiten kunnen door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen en aanbestedingen of rechtstreeks door de Commissie ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 6

Taken van de Commissie en de lidstaten

  • 1. 
    De Commissie draagt zorg voor de daadwerkelijke en efficiënte uitvoering van de activiteiten van de Gemeenschap die in het kader van het programma Een Leven Lang Leren zijn voorzien.
 

2.

a)

nemen de nodige maatregelen voor een doeltreffende uitvoering van het programma Een Leven Lang Leren op nationaal niveau en betrekken daarbij overeenkomstig de praktijk of de wetgeving in de lidstaat, alle partijen die zich bezighouden met aspecten van een leven lang leren;

b)

dragen met het oog op een gecoördineerd beheer van de nationale activiteiten van het programma Een Leven Lang Leren, met inbegrip van het begrotingsbeheer, overeenkomstig de bepalingen van artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en van artikel 38 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, zorg voor de oprichting of aanwijzing en monitoring van passende structuren (nationale agentschappen) aan de hand van onderstaande criteria:

i)

een als nationaal agentschap opgerichte of aangewezen organisatie heeft rechtspersoonlijkheid of maakt deel uit van een instantie die rechtspersoonlijkheid heeft, en valt onder de wetgeving van de betrokken lidstaat. Ministeries mogen niet als nationale agentschappen worden aangewezen;

 

ii)

elk nationaal agentschap moet voor het uitvoeren van zijn taken een passend aantal personeelsleden in dienst hebben, die over de nodige vakbekwaamheid en talenkennis beschikken voor het werken in een kader van internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding;

 

iii)

het moet met name op het gebied van de informatica en telecommunicatie over passende voorzieningen beschikken;

 

iv)

het moet in een bestuurlijke context opereren die het in staat stelt om zijn taken naar tevredenheid uit te voeren en belangenconflicten te voorkomen;

 

v)

het moet in staat zijn om de voorschriften voor het financieel beheer en de contractvoorwaarden van de Gemeenschap toe te passen;

 

vi)

het moet adequate en bij voorkeur door een overheidsinstelling afgegeven financiële garanties verstrekken, en zijn capaciteiten op het gebied van het beheer moeten in overeenstemming zijn met de omvang van de door het agentschap te beheren financiële middelen van de Gemeenschap;

c)

dragen er verantwoordelijkheid voor dat de onder b) bedoelde nationale agentschappen de aan hen overgemaakte financiële middelen voor de ondersteuning van projecten op de juiste wijze beheren, en in het bijzonder het transparantiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling in acht nemen, dubbele financiering uit andere financiële bronnen van de Gemeenschap voorkomen, en voldoen aan de verplichting om de projecten te monitoren en alle bedragen terug te vorderen die door de begunstigden moeten worden terugbetaald;

d)

nemen de nodige maatregelen met het oog op passende controles en financieel toezicht op de onder b) bedoelde nationale agentschappen en:

i)

verstrekken de Commissie, voordat het nationale agentschap met zijn werk begint, de nodige garanties dat bij het nationale agentschap relevante, naar behoren functionerende en overeenkomstig de beginselen van een gezond financieel beheer toe te passen procedures, controlesystemen, boekhoudsystemen en procedures voor aanbesteding en subsidietoekenning zijn ingevoerd;

 

ii)

verstrekken de Commissie ieder jaar een garantieverklaring ten aanzien van de betrouwbaarheid van de financiële systemen en procedures van de nationale agentschappen, alsook ten aanzien de juistheid van hun jaarrekening;

e)

zijn aansprakelijk voor niet terugbetaalde bedragen indien een overeenkomstig b) opgericht of aangewezen nationaal agentschap verantwoordelijk is voor onregelmatigheden, nalatigheden of fraude en dit aanleiding geeft tot vorderingen van de zijde van de Commissie jegens het nationale agentschap waaraan niet volledig wordt voldaan;

f)

wijzen op verzoek van de Commissie de instellingen of organisaties die leermogelijkheden aanbieden of de categorieën van dergelijke instellingen of organisaties aan die in hun land in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan het programma Een Leven Lang Leren;

g)

zetten zich in om alle passende maatregelen te nemen om de belemmeringen van juridische en administratieve aard weg te nemen die een goed functioneren van het programma Een Leven Lang Leren in de weg staan;

h)

nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat potentiële synergie-effecten met andere programma's en financiële instrumenten van de Gemeenschap en met andere relevante, in de lidstaat ten uitvoer gelegde programma's op nationaal niveau worden gerealiseerd.

 

3.

a)

de aansluiting tussen de activiteiten die zijn uitgevoerd in het kader van de vorige programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren en de in het kader van het programma Een Leven Lang Leren uit te voeren activiteiten;

b)

passende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en voert daartoe met name doeltreffende, proportionele en afschrikkende maatregelen, administratieve controles en sancties in;

c)

ruime voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien van de in het kader van het programma Een Leven Lang Leren ondersteunde activiteiten;

d)

het verzamelen, analyseren en verwerken van de beschikbare gegevens die nodig zijn om de resultaten en het effect van het programma te meten, en de activiteiten als bedoeld in artikel 15 te monitoren en te evalueren;

e)

verspreiding van de resultaten van de voorafgaande generatie onderwijs- en opleidingsprogramma's en van het programma Een Leven Lang Leren.

Artikel 7

Deelname van derde landen

 

1.

a)

de EVA-landen die deel uitmaken van de EER, overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

b)

kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die in de met deze landen gesloten kaderovereenkomsten inzake hun deelneming aan Gemeenschapsprogramma's zijn vastgelegd;

c)

de landen van de Westelijke Balkan, overeenkomstig de bepalingen die in het verlengde van de kaderovereenkomsten voor de deelname van deze landen aan programma's van de Gemeenschap worden overeengekomen;

d)

de Zwitserse Bondsstaat, overeenkomstig een met dit land te sluiten bilaterale overeenkomst.

  • 2. 
    De in artikel 3, lid 3, onder a), genoemde kernactiviteit 1 van het Jean Monnet-programma staat ook open voor instellingen voor hoger onderwijs in elk ander derde land.
  • 3. 
    Derde landen die aan het programma Een Leven Lang Leren deelnemen, hebben alle verplichtingen en voeren alle taken uit die bij dit besluit aan de lidstaten worden opgelegd.

Artikel 8

Internationale samenwerking

De Commissie kan in het kader van het programma Een Leven Lang Leren overeenkomstig artikel 9 samenwerken met derde landen en met bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur (UNESCO).

HOOFDSTUK II

Uitvoering van het programma Een Leven Lang Leren

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

 

1.

a)

het jaarlijkse werkprogramma, met een opgave van de prioriteiten;

b)

de jaarlijkse toewijzingen en de verdeling van de financiële middelen tussen en binnen de subprogramma's;

c)

de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van de subprogramma's (met inbegrip van de besluiten over het soort activiteiten, hun looptijd en het niveau van financiering), de selectiecriteria en -procedures;

d)

de voorstellen van de Commissie voor de selectie van de aanvragen voor multilaterale projecten en netwerken als bedoeld in artikel 33, lid 1, onder b) en c);

e)

de voorstellen van de Commissie voor de selectie van de aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die niet onder punt d) van dit lid vallen, en in artikel 5, lid 1, onder f), g) en h), waarvoor de communautaire steun meer dan 1 miljoen EUR bedraagt;

f)

de omschrijving van de respectieve taken en verantwoordelijkheden van de Commissie, de lidstaten en de nationale agentschappen met betrekking tot de in bijlage I uiteengezette „nationale-agentschapsprocedure”;

g)

de verdeling van de financiële middelen over de lidstaten voor de activiteiten die worden beheerd volgens de „nationale-agentschapsprocedure” in de bijlage;

h)

de regelingen ter waarborging van de interne samenhang van het programma Een Leven Lang Leren;

i)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma Een Leven Lang Leren en de subprogramma's, alsook voor de verspreiding en overdracht van de resultaten.

  • 2. 
    Bij alle andere aangelegenheden die niet in lid 1 worden genoemd, worden de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen goedgekeurd volgens de raadplegingsprocedure van artikel 10, lid 3.

Artikel 10

Comitologie

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna „het comité” genoemd.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

  • 3. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
  • 4. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
  • 5. 
    De lidstaten mogen zich niet laten vertegenwoordigen door personen die werkzaam zijn bij of operationele verantwoordelijkheid dragen voor de in artikel 6, lid 2, onder b), bedoelde nationale agentschappen.

Artikel 11

Sociale partners

  • 1. 
    Wanneer het comité wordt geraadpleegd over een aangelegenheid in verband met de toepassing van dit besluit met betrekking tot het beroepsonderwijs of de beroepsopleidingen, kunnen vertegenwoordigers van de sociale partners, die op voordracht van de Europese sociale partners door de Commissie zijn benoemd, in de hoedanigheid van waarnemer aan de werkzaamheden van het comité deelnemen.

Het aantal vertegenwoordigers van de sociale partners moet gelijk zijn aan het aantal vertegenwoordigers van de lidstaten.

  • 2. 
    Deze waarnemers kunnen eisen dat hun standpunt in de notulen van de vergaderingen van het comité wordt opgenomen.

Artikel 12

Horizontale beleidsmaatregelen

 

a)

de bevordering van het besef dat culturele en taalkundige diversiteit in Europa van groot belang zijn en dat racisme, vooroordelen en vreemdelingenhaat moeten worden bestreden;

 

b)

de totstandbrenging van voorzieningen voor lerenden met bijzondere behoeften, in het bijzonder door steun bij de bevordering van hun opname in het algemene onderwijs- en opleidingsstelsel;

 

c)

de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen, en door steun bij de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid.

Artikel 13

Samenhang en complementariteit met andere beleidsmaatregelen

  • 1. 
    De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor de algehele samenhang en complementariteit met het werkprogramma „Onderwijs en Opleiding 2010” en ander relevant beleid en andere relevante instrumenten en activiteiten van de Gemeenschap, met name die op het gebied van cultuur, media, jongeren, onderzoek en ontwikkeling, werkgelegenheid, erkenning van kwalificaties, ondernemingen, milieu en informatie- en communicatietechnologie en het statistisch programma van de Gemeenschap.

De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een doeltreffende aansluiting tussen het programma Een Leven Lang Leren en de programma's en activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding die worden uitgevoerd in het kader van de pretoetredingsinstrumenten van de Gemeenschap en andere vormen van samenwerking met derde landen en de bevoegde internationale organisaties.

  • 2. 
    De Commissie brengt het comité regelmatig op de hoogte van andere relevante initiatieven van de Gemeenschap op het gebied van een leven lang leren en van de samenwerking met derde landen en internationale organisaties.
  • 3. 
    Bij de uitvoering van de activiteiten in het kader van het programma Een Leven Lang Leren houden de Commissie en de lidstaten rekening met de prioriteiten in de geïntegreerde werkgelegenheidsrichtsnoeren zoals die door de Raad in het kader van de Lissabon-agenda voor groei en werkgelegenheid zijn vastgelegd.
  • 4. 
    In het kader van het partnerschap met de Europese sociale partners streeft de Commissie naar een passende afstemming tussen het programma Een Leven Lang Leren en de sociale dialoog op het niveau van de Gemeenschap, ook in de diverse sectoren van de economie.
  • 5. 
    Bij de uitvoering van het programma Een Leven Lang Leren zorgt de Commissie, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (17), waar nodig voor ondersteuning door het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) op terreinen die onder de bevoegdheden van deze organisatie vallen. Waar nodig kan de Commissie zich, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1360/90 van de Raad (18), ook laten bijstaan door de Europese Stichting voor opleiding op de terreinen die onder de taakstelling van deze organisatie vallen.
  • 6. 
    De Commissie brengt het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding regelmatig op de hoogte van relevante vooruitgang op het gebied van beroepsonderwijs en -opleidingen.

HOOFDSTUK III

Financiële bepalingen — Evaluatie

Artikel 14

Financiering

  • 1. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van het programma Een Leven Lang Leren voor de periode van zeven jaar vanaf 1 januari 2007 worden hierbij vastgesteld op 6 970 000 000 EUR. Van dit bedrag worden voor Comenius, Erasmus, Leonardo da Vinci en Grundtvig bedragen uitgetrokken die niet onder de in punt B.11 van de bijlage vermelde percentages liggen. De Commissie kan deze bedragen volgens de in artikel 10, lid 2, vermelde procedure wijzigen.
  • 2. 
    Ten hoogste 1 % van de toewijzingen van het programma Een Leven Lang Leren kan worden besteed aan ondersteuning van de deelname aan de in het programma Een Leven Lang Leren plaatsvindende partnerschaps-, project- en netwerkactiviteiten van partners uit derde landen die niet uit hoofde van de bepalingen in artikel 7 aan het programma Een Leven Lang Leren mogen deelnemen.
  • 3. 
    De jaarlijkse kredieten worden binnen de limieten van het financiële kader door de begrotingsautoriteit goedgekeurd.

Artikel 15

Monitoring en evaluatie

  • 1. 
    Het programma Een Leven Lang Leren wordt in samenwerking met de lidstaten regelmatig door de Commissie gemonitord en geëvalueerd in het licht van de doelstellingen van het programma.
  • 2. 
    De Commissie zorgt voor regelmatige onafhankelijke externe evaluaties van het programma Een Leven Lang Leren en maakt op gezette tijden statistische gegevens bekend aan de hand waarvan de geboekte vooruitgang kan worden beoordeeld.
  • 3. 
    De bevindingen van de monitoring en de evaluaties van het programma Een Leven Lang Leren en de voorafgaande generatie onderwijs- en opleidingsprogramma's worden in aanmerking genomen bij de uitvoering van het programma.
  • 4. 
    De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2010, respectievelijk 30 juni 2015 bij de Commissie verslagen in over de uitvoering en het effect van het programma Een Leven Lang Leren.
 

5.

a)

een tussentijds verslag over de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de uitvoering van het programma Een Leven Lang Leren, met inbegrip van een analyse van de op 31 maart 2011 bereikte resultaten,

b)

uiterlijk op 31 december 2011 een mededeling over de voortzetting van het programma Een Leven Lang Leren,

c)

uiterlijk op 31 maart 2016 een verslag over de ex post-evaluatie.

TITEL II

DE SUBPROGRAMMA'S

HOOFDSTUK I

Het Comenius-programma

Artikel 16

Toegang tot het Comenius-programma

 

a)

leerlingen die in een school onderwijs volgen tot aan het eind van het voortgezet onderwijs;

 

b)

scholen, als gespecificeerd door de lidstaten;

 

c)

onderwijsgevenden en andere personeelsleden van die scholen;

 

d)

verenigingen, organisaties zonder winstoogmerk, NGO's en vertegenwoordigers van personen die bij het schoolonderwijs betrokken zijn;

 

e)

personen en organisaties op lokaal, regionaal en nationaal niveau die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en voorzieningen op onderwijsgebied;

 

f)

onderzoekscentra en -organisaties die zich bezighouden met vraagstukken op het gebied van een leven lang leren;

 

g)

instellingen voor hoger onderwijs;

 

h)

organisaties die diensten op het gebied van begeleiding, advies en voorlichting in verband met aspecten van een leven lang leren aanbieden.

Artikel 17

Doelstellingen van het Comenius-programma

 

1.

a)

ontwikkelen bij jongeren en onderwijsgevenden van kennis en van begrip voor de culturele en taalkundige diversiteit in Europa en de waarde daarvan;

b)

hulp bieden aan jongeren bij de verwerving van de belangrijkste basisvaardigheden en competenties voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun toekomstige werk en een actief Europees burgerschap.

 

2.

a)

bewerkstelligen van in kwalitatief opzicht hoogwaardiger en meer mobiliteit van leerlingen en onderwijsgevenden in verschillende lidstaten;

b)

bewerkstelligen van in kwalitatief opzicht hoogwaardiger en meer partnerschappen tussen scholen in verschillende lidstaten met het doel ten minste 3 miljoen leerlingen gedurende de looptijd van het programma bij gezamenlijke onderwijsactiviteiten te betrekken;

c)

bevorderen van het leren van moderne vreemde talen;

d)

ondersteunen van de ontwikkeling van vernieuwende op ICT gebaseerde inhoud, diensten, pedagogische benaderingen, alsook praktijken voor levenslang leren;

e)

versterken van de kwaliteit en de Europese dimensie in de opleidingen voor onderwijsgevenden;

f)

steun verlenen bij het verbeteren van pedagogische benaderingen en van schoolmanagement.

Artikel 18

Activiteiten van het Comenius-programma

 

1.

a)

mobiliteit van personen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). In de plannen of ondersteunende organisatorische werkzaamheden voor deze vorm van mobiliteit worden de noodzakelijke voorbereidende maatregelen genomen en wordt er zorg voor gedragen dat degenen die bij de mobiliteit betrokken zijn op passende wijze leiding, advies en ondersteuning krijgen.

Onder deze vorm van mobiliteit vallen onder meer:

 

i)

uitwisselingen van leerlingen en personeel;

 

ii)

voor leerlingen: mobiliteit met betrekking tot scholen en voor onderwijzend personeel: stages bij scholen of ondernemingen;

 

iii)

deelname aan scholingscursussen voor onderwijsgevenden en ander onderwijzend personeel;

 

iv)

studiebezoeken en voorbereidende bezoeken voor activiteiten ter bevordering van mobiliteit en partnerschaps-, project- of netwerkactiviteiten;

 

v)

assistentschappen voor onderwijsgevenden en onderwijsgevenden in opleiding;

b)

vorming van partnerschappen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), tussen:

i)

scholen ter ontwikkeling van gezamenlijke leerprojecten voor leerlingen en hun onderwijsgevenden („Comenius-partnerschappen”);

 

ii)

organisaties die verantwoordelijk zijn voor schoolonderwijs, met het oog op meer interregionale samenwerking, waaronder samenwerking in grensgebieden („Comenius-regiopartnerschappen”);

c)

multilaterale samenwerkingsprojecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e). Hierbij kan het gaan om projecten die gericht zijn op:

i)

de ontwikkeling, bevordering en verspreiding van beste praktijken op onderwijsgebied, met inbegrip van nieuwe onderwijsmethoden en nieuw onderwijsmateriaal;

 

ii)

het opdoen en uitwisselen van ervaringen met voorlichtings- en begeleidingssystemen die met name toegesneden zijn op lerenden, docenten en ander personeel in het kader van het Comenius-programma;

 

iii)

de ontwikkeling, bevordering en verspreiding van nieuwe cursussen of nieuwe inhoud voor de cursussen voor onderwijsgevenden;

d)

multilaterale netwerken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e). Hierbij kan het onder meer gaan om netwerken die gericht zijn op:

i)

de verdere ontwikkeling van het onderwijs in een studierichting of in een vak waarbinnen de netwerken actief zijn, ten behoeve van de netwerken zelf of ten behoeve van het onderwijs in het algemeen;

 

ii)

het opdoen en uitwisselen van ervaringen met goede en relevante praktijken en vernieuwingen;

 

iii)

inhoudelijke ondersteuning van projecten en partnerschappen die door anderen zijn opgezet;

 

iv)

de bevordering van behoefteanalyses en de vertaling daarvan in de praktijk van het onderwijs op school;

e)

andere initiatieven die de doelstellingen van het Comenius-programma beogen te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

  • 2. 
    De operationele details van de in lid 1 bedoelde activiteiten worden vastgelegd volgens de procedure van artikel 10, lid 2.

Artikel 19

Aan het Comenius-programma toegewezen bedragen

Ten minste 80 % van de aan het Comenius-programma toegewezen bedragen wordt gebruikt voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder a), en de Comenius-partnerschappen als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b).

HOOFDSTUK II

Het Erasmus-programma

Artikel 20

Toegang tot het Erasmus-programma

 

a)

studenten en stagiairs in alle vormen van onderwijs en opleiding op tertiair niveau;

 

b)

instellingen voor hoger onderwijs, als gespecificeerd door de lidstaten;

 

c)

onderwijsgevenden, opleiders en ander personeel bij die instellingen;

 

d)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die bij het hoger onderwijs betrokken zijn, met inbegrip van de daarmee verband houdende verenigingen van studenten, universiteiten en onderwijsgevenden/opleiders;

 

e)

ondernemingen, sociale partners en andere vertegenwoordigers uit de wereld van het werk;

 

f)

publieke en private organisaties, met inbegrip van organisaties zonder winstoogmerk en NGO's, die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en voorzieningen op onderwijs- en opleidingsgebied op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

 

g)

onderzoekscentra en organisaties die zich bezighouden met vraagstukken op het gebied van een leven lang leren;

 

h)

organisaties die diensten op het gebied van begeleiding, advies en voorlichting bieden met betrekking tot aspecten van een leven lang leren.

Artikel 21

Doelstellingen van het Erasmus-programma

 

1.

a)

ondersteuning bieden bij de realisering van een Europese Ruimte voor hoger onderwijs;

b)

stimuleren van de bijdrage van het hoger wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs aan innovatieprocessen.

 

2.

a)

bewerkstelligen van meer en in kwalitatief opzicht hoogwaardiger mobiliteit onder studenten en onderwijzend personeel in geheel Europa, zodat in 2012 ten minste 3 miljoen personen in het kader van Erasmus en de daaraan voorafgaande programma's mobiel zijn geweest;

b)

bewerkstelligen van meer en in kwalitatief opzicht hoogwaardiger multilaterale samenwerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs in Europa;

c)

bewerkstelligen van een grotere transparantie in en compatibiliteit tussen de kwalificaties die in het hoger wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs in Europa worden verworven;

d)

bewerkstelligen van meer en in kwalitatief opzicht hoogwaardiger samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en ondernemingen;

e)

vergemakkelijken van de ontwikkeling van innoverende praktijken in onderwijs en opleiding op tertiair niveau en de overdracht daarvan, ook tussen deelnemende landen;

f)

ondersteunen van de ontwikkeling van op ICT gebaseerde vernieuwende inhoud, diensten, pedagogische methodes, alsook praktijken voor levenslang leren.

Artikel 22

Activiteiten van het Erasmus-programma

 

1.

a)

mobiliteit van personen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). Onder dit soort mobiliteit vallen onder meer:

i)

mobiliteit van studenten voor studie- of opleidingsdoeleinden aan instellingen voor hoger onderwijs in lidstaten, alsook stages bij ondernemingen, opleidingscentra, onderzoekscentra of andere organisaties;

 

ii)

mobiliteit van onderwijzend personeel van instellingen voor hoger onderwijs met het doel bij een partnerinstelling in het buitenland onderwijs te geven of daar scholing te volgen;

 

iii)

mobiliteit van ander personeel van instellingen voor hoger onderwijs en personeel van ondernemingen met als doel scholing te volgen of onderwijs te geven;

 

iv)

intensieve, op multilaterale basis georganiseerde programma's in het kader van Erasmus.

Daarnaast kan steun worden verleend voor activiteiten van instellingen voor hoger onderwijs en ondernemingen in het eigen land en het gastland, waaronder voorbereidende talencursussen en opfriscursussen, teneinde in alle fasen van het mobiliteitstraject voor kwaliteit te zorgen.

b)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die onder meer gericht zijn op vernieuwingen en experimenten en de uitwisseling van goede praktijken op de terreinen die zijn vermeld in de specifieke en operationele doelstellingen;

c)

multilaterale netwerken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die door samenwerkingsverbanden van instellingen voor hoger onderwijs gecoördineerd worden en die een studierichting of een multidisciplinair terrein bestrijken („thematische Erasmus-netwerken”) en tot doel hebben om nieuwe concepten en competenties op het gebied van het leren uit te werken. Van dergelijke netwerken kunnen ook vertegenwoordigers van andere publieke organisaties, ondernemingen of verenigingen deel uitmaken;

d)

andere initiatieven die de doelstellingen van het Erasmus-programma beogen te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

 

a)

studenten aan instellingen voor hoger onderwijs die minstens in het tweede jaar zijn ingeschreven en die in het kader van de op mobiliteit gerichte activiteiten van het Erasmus-programma een studieperiode in een andere lidstaat doorbrengen, ongeacht of hun in het kader van het programma financiële steun is toegekend. Dergelijke studieperioden worden in het kader van interinstitutionele akkoorden tussen de uitzendende instelling en de ontvangende instelling volledig erkend. De ontvangende instellingen mogen van deze studenten geen collegegeld verlangen;

 

b)

studenten die zich ingeschreven hebben voor een gezamenlijk mastersprogramma en een mobiliteitstraject volgen;

 

c)

studenten van instellingen voor hoger onderwijs die stage lopen.

  • 3. 
    De operationele details van de in lid 1 bedoelde activiteiten worden vastgelegd volgens de procedure van artikel 10, lid 2.

Artikel 23

Aan het Erasmus-programma toegewezen middelen

Ten minste 80 % van de aan het Erasmus-programma toegewezen middelen wordt gebruikt voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit als bedoeld in artikel 22, lid 1, onder a).

HOOFDSTUK III

Het Leonardo da Vinci-programma

Artikel 24

Toegang tot het Leonardo da Vinci-programma

 

a)

personen in alle vormen van het beroepsonderwijs en van beroepsopleidingen, behalve op tertiair niveau;

 

b)

mensen op de arbeidsmarkt;

 

c)

instellingen en organisaties die leermogelijkheden aanbieden op de door het Leonardo da Vinci-programma bestreken terreinen;

 

d)

onderwijsgevenden, opleiders en ander personeel van die instellingen of organisaties;

 

e)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die bij het beroepsonderwijs of bij beroepsopleidingen betrokken zijn, met inbegrip van verenigingen van personen die dit soort opleidingen volgen, ouders en onderwijsgevenden;

 

f)

ondernemingen, sociale partners en andere vertegenwoordigers uit het beroepsleven, met inbegrip van de Kamers van Koophandel en andere belangenorganisaties op het gebied van de handel;

 

g)

instanties die begeleiding, advies en voorlichting geven in verband met enig aspect van een leven lang leren;

 

h)

personen en instanties die op lokaal, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de stelsels en het beleid ten aanzien van een of meer aspecten van beroepsonderwijs en van beroepsopleidingen;

 

i)

onderzoekscentra en -instellingen die zich bezighouden met vraagstukken op het gebied van een leven lang leren;

 

j)

instellingen voor hoger onderwijs;

 

k)

organisaties zonder winstoogmerk, vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 25

Doelstellingen van het Leonardo da Vinci-programma

 

1.

a)

ondersteunen van deelnemers aan opleiding en verdere opleidingsactiviteiten bij het verwerven en benutten van kennis, vaardigheden en kwalificaties ter bevordering van de persoonlijke ontplooiing, inzetbaarheid en deelname aan de Europese arbeidsmarkt;

b)

ondersteunen van verbeteringen op het gebied van kwaliteit en innovaties in de stelsels en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleidingen en in de praktijken terzake;

c)

bevorderen van de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding en mobiliteit voor werkgevers en individuele personen en vergemakkelijken van de mobiliteit van werkende stagiaires.

 

2.

a)

bewerkstelligen van meer en in kwalitatief opzicht hoogwaardiger mobiliteit in heel Europa onder personen die initieel beroepsonderwijs, een initiële beroepsopleiding of bij- of nascholing volgen, zodat vóór het eind van het programma Een Leven Lang Leren per jaar ten minste 80 000 stages bij ondernemingen worden gevolgd;

b)

bewerkstelligen van meer en in kwalitatief opzicht hoogwaardiger samenwerking tussen de instellingen en organisaties die leermogelijkheden aanbieden, ondernemingen, de sociale partners en andere relevante organisaties in geheel Europa;

c)

bevorderen van de ontwikkeling van vernieuwende praktijken op het gebied van beroepsonderwijs en -opleidingen, behalve op tertiair niveau, en van de overdracht daarvan, met inbegrip van de overdracht van het ene naar het andere deelnemende land;

d)

verbeteren van de transparantie en erkenning van kwalificaties en competenties, met inbegrip van die welke door niet-formeel en informeel leren zijn verworven;

e)

stimuleren van het leren van moderne vreemde talen;

f)

ondersteunen van de ontwikkeling van vernieuwende inhoud, diensten, pedagogische benaderingen, alsook praktijken voor levenslang leren die op ICT zijn gebaseerd.

Artikel 26

Activiteiten van het Leonardo da Vinci-programma

 

1.

a)

mobiliteit van personen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). In de plannen of ondersteunende organisatorische werkzaamheden voor deze vorm van mobiliteit worden de noodzakelijke voorbereidende maatregelen, onder meer op het gebied van de taalkundige voorbereiding, genomen, en wordt er zorg voor gedragen dat personen die bij de activiteiten voor mobiliteit betrokken zijn passende leiding en ondersteuning krijgen. Onder dit soort mobiliteit vallen onder meer:

i)

transnationale stages bij ondernemingen of opleidingsinstellingen;

 

ii)

stages en uitwisselingen met het oog op de verdere beroepsontplooiing van opleiders en adviseurs, alsook voor personen die verantwoordelijkheid dragen voor opleidingsinstellingen en voor de opleidingsplanning en loopbaanbegeleiding bij ondernemingen;

b)

partnerschappen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), inzake vraagstukken die voor de deelnemende organisaties van gemeenschappelijk belang zijn;

c)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), met name projecten die de beroepsopleidingsstelsels beogen te verbeteren door het accent te leggen op de overdracht van vernieuwingen, met inbegrip van projecten voor de talige, culturele en wettelijke aanpassing van vernieuwende producten en processen uit uiteenlopende contexten aan de behoeften van het eigen land;

d)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die de opleidingsstelsels beogen te verbeteren door het accent te leggen op de ontwikkeling van vernieuwingen en goede praktijken;

e)

thematische netwerken van deskundigen en organisaties zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die aan specifieke vraagstukken op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleidingen werken;

f)

andere initiatieven die de doelstellingen van het Leonardo da Vinci-programma beogen te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

  • 2. 
    De operationele details van dit soort activiteiten worden vastgelegd volgens de procedure van artikel 10, lid 2.

Artikel 27

Aan het Leonardo da Vinci-programma toegewezen middelen

Ten minste 60 % van de aan het Leonardo da Vinci-programma toegewezen middelen wordt gebruikt voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit en partnerschappen als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder a) en b).

HOOFDSTUK IV

Het Grundtvig-programma

Artikel 28

Toegang tot het Grundtvig-programma

 

a)

lerenden in het kader van de volwasseneneducatie;

 

b)

instellingen en organisaties die leermogelijkheden aanbieden in het kader van de volwasseneneducatie;

 

c)

onderwijsgevenden, en andere personeelsleden van die instellingen en organisaties;

 

d)

instellingen die betrokken zijn bij de initiële opleiding en de bij- en nascholing van op het gebied van de volwasseneneducatie werkzame personen;

 

e)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die op het gebied van de volwasseneneducatie werkzaam zijn, met inbegrip van verenigingen van lerenden en onderwijsgevenden;

 

f)

instanties die begeleiding, advies en voorlichting geven in verband met enig aspect van een leven lang leren;

 

g)

personen en organisaties die op lokaal, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de stelsels en het beleid ten aanzien van één of meer aspecten van de volwasseneneducatie;

 

h)

onderzoekscentra en organisaties die zich bezighouden met vraagstukken op het gebied van een leven lang leren;

 

i)

ondernemingen;

 

j)

organisaties zonder winstoogmerk, vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties;

 

k)

instellingen voor hoger onderwijs.

Artikel 29

Doelstellingen van het Grundtvig-programma

 

1.

a)

inhaken op de vergrijzing in Europa en de daaruit voortvloeiende uitdaging voor het onderwijs;

b)

helpen voorzien in trajecten voor de verbetering van de kennis en vaardigheden van volwassenen.

 

2.

a)

bewerkstelligen van in kwalitatief opzicht hoogwaardiger en beter toegankelijke mobiliteit onder bij de volwasseneneducatie betrokken personen in geheel Europa en vergroten van het volume daarvan teneinde uiterlijk in 2013 de mobiliteit van ten minste 7 000 personen per jaar te ondersteunen;

b)

bewerkstelligen van meer en in kwalitatief opzicht hoogwaardiger samenwerking tussen bij de volwasseneneducatie betrokken organisaties in geheel Europa;

c)

ondersteuning bieden aan personen uit in sociaal opzicht kwetsbare milieus en aan mensen die in de marge van de maatschappij verkeren, met name ouderen en personen die het onderwijs zonder basiskwalificaties hebben verlaten, teneinde de betrokken alternatieve mogelijkheden voor toelating tot de volwasseneneducatie te bieden;

d)

bevorderen van de ontwikkeling van innovatieve praktijken op het gebied van de volwasseneneducatie en van de overdracht daarvan, met inbegrip van de overdracht van het ene deelnemende land naar het andere;

e)

ondersteunen van de ontwikkeling van op ICT gebaseerde vernieuwende inhoud, diensten, pedagogische benaderingen, alsook praktijken voor een leven lang leren;

f)

verbeteren van pedagogische benaderingen en van het management van organisaties op het gebied van de volwasseneneducatie.

Artikel 30

Activiteiten van het Grundtvig-programma

 

1.

a)

mobiliteit van personen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). In de plannen of ondersteunende organisatorische werkzaamheden voor deze vorm van mobiliteit worden de noodzakelijke voorbereidende maatregelen genomen, en wordt er zorg voor gedragen dat personen die bij de activiteiten voor mobiliteit betrokken zijn op passende wijze leiding en ondersteuning krijgen. Onder deze mobiliteit vallen onder meer bezoeken, assistentschappen, uitwisselingen van personen die formele en niet-formele volwasseneneducatie volgen, met inbegrip van de opleiding en verdere professionele ontwikkeling van personen die werkzaam zijn op het gebied van volwasseneneducatie, vooral in synergie met partnerschappen en projecten;

b)

partnerschappen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), (de „Grundtvig-partnerschappen voor het leren” genoemd) inzake vraagstukken die voor de deelnemende organisaties van wederzijds belang zijn;

c)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die de stelsels voor volwasseneneducatie beogen te verbeteren door de ontwikkeling en overdracht van vernieuwingen en goede praktijken;

d)

thematische netwerken van deskundigen en organisaties zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), (de „Grundtvig-netwerken” genoemd) die met name werken aan:

i)

de ontwikkeling van volwasseneneducatie in de studierichting, op het vakgebied of ten aanzien van het managementaspect waarvoor het netwerk is opgericht;

 

ii)

de vaststelling, verbetering en verspreiding van relevante goede praktijken en vernieuwingen;

 

iii)

de inhoudelijke ondersteuning van door anderen opgezette projecten en partnerschappen en de bevordering van interactieve samenwerking tussen deze projecten en partnerschappen;

 

iv)

de bevordering van de verdere ontwikkeling van behoefteanalyses en kwaliteitsborging in de volwasseneneducatie;

e)

andere initiatieven die de doelstellingen van het Grundtvig-programma beogen te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

  • 2. 
    De operationele details van deze activiteiten worden vastgelegd volgens de procedure van artikel 10, lid 2.

Artikel 31

Aan het Grundtvig-programma toegewezen middelen

Ten minste 55 % van de aan het Grundtvig-programma toegewezen middelen wordt gebruikt voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit en partnerschappen als bedoeld in artikel 30, lid 1, onder a) en b).

HOOFDSTUK V

Het Transversale Programma

Artikel 32

Doelstellingen van het Transversale Programma

 

1.

a)

bevorderen van Europese samenwerking op terreinen die twee of meer subprogramma's bestrijken;

b)

bevorderen van de kwaliteit en transparantie van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten.

 

2.

a)

ondersteunen van de ontwikkeling van een Europees beleid voor een leven lang leren en van samenwerking daarbij, met name tegen de achtergrond van het proces van Lissabon en „Onderwijs en opleiding 2010”, alsook de processen van Bologna en Kopenhagen en de daarop aansluitende initiatieven;

b)

zorg dragen voor een passend aanbod aan vergelijkbare gegevens, statistieken en analyses ter ondersteuning van de beleidsontwikkeling voor een leven lang leren en monitoren van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen en streefcijfers op het gebied van een leven lang leren, en vaststellen van gebieden die specifieke aandacht behoeven;

c)

bevorderen van het leren van talen en ondersteunen van de taalkundige verscheidenheid in de lidstaten;

d)

ondersteunen van de ontwikkeling van op ICT gebaseerde vernieuwende inhoud, diensten, pedagogische methodes, alsook praktijken voor een leven lang leren;

e)

ervoor zorg dragen dat de resultaten van het programma Een Leven Lang Leren op passende wijze worden erkend, over het voetlicht gebracht en op brede schaal toegepast.

Artikel 33

Activiteiten van het Transversale Programma

 

1.

a)

mobiliteit van personen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), met inbegrip van studiebezoeken van deskundigen en ambtenaren die door de nationale, regionale of lokale overheid zijn aangewezen, directeuren van onderwijs-, en opleidingsinstellingen en begeleidingsdiensten en diensten voor de validering van verworven kennis, en de sociale partners;

b)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), met het doel Europese beleidsvoorstellen voor te bereiden en te testen, alsmede vernieuwing op het gebied van een leven lang leren;

c)

multilaterale netwerken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die samenwerking door deskundigen en/of instellingen op het gebied van beleidsvraagstukken ten doel hebben. Hieronder vallen onder meer:

i)

thematische netwerken voor vraagstukken in verband met de inhoudelijke aspecten van een leven lang leren of de methoden en het beleid op dit terrein. Deze netwerken kunnen goede praktijken en vernieuwingen constateren, uitwisselen, in kaart brengen en analyseren, alsook voorstellen doen voor een betere en ruimere toepassing van deze goede praktijken in de lidstaten;

 

ii)

fora over strategische vraagstukken op het gebied van een leven lang leren;

d)

observatie en analyse van het beleid en de stelsels op het gebied van een leven lang leren zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f). Hieronder vallen onder meer:

i)

studies en vergelijkend onderzoek;

 

ii)

de ontwikkeling van indicatoren en statistische enquêtes, met inbegrip van ondersteuning van de werkzaamheden die op het gebied van een leven lang leren worden verricht in samenwerking met Eurostat;

 

iii)

ondersteuning van de werkzaamheden van het Eurydice-netwerk en financiering van de door de Commissie opgezette Europese Eurydice-eenheid;

e)

activiteiten ter ondersteuning van de transparantie en erkenning van kwalificaties en competenties waaronder competenties die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven alsmede voorlichting en begeleiding in verband met mobiliteit voor leerdoeleinden, en samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f). Hieronder vallen onder meer:

i)

netwerken van organisaties die mobiliteit en erkenning bevorderen, zoals Euro-guidance en de Nationale Informatiecentra voor Academische Erkenning (NARIC's);

 

ii)

ondersteuning van transnationale webdiensten, zoals Ploteus;

 

iii)

activiteiten in het kader van het Europass-initiatief overeenkomstig Beschikking nr. 2241/2004/EG;

f)

andere initiatieven zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”), met inbegrip van „peer learning”-activiteiten, die de doelstellingen van de kernactiviteit in artikel 3, lid 2, onder a), beogen te bevorderen.

 

2.

a)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die onder meer gericht zijn op:

i)

de ontwikkeling van nieuw materiaal voor het leren van talen, met inbegrip van onlinecursussen en instrumenten voor taaltests;

 

ii)

de ontwikkeling van instrumenten en materiaal voor de opleiding van onderwijsgevenden, opleiders en ander personeel op het gebied van talen;

b)

multilaterale samenwerkingsnetwerken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), voor het leren van talen en voor de taalkundige verscheidenheid;

c)

andere initiatieven die aansluiten bij de doelstellingen van het programma Een Leven Lang Leren, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h), met inbegrip van activiteiten die het leren van talen met behulp van de media en/of door marketing, reclame- en voorlichtingscampagnes aantrekkelijker maken, alsook conferenties, studies en werk met betrekking tot de ontwikkeling van statistische indicatoren op het gebied van het leren van talen en de taalkundige verscheidenheid.

 

3.

a)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die de ontwikkeling c.q. verspreiding van vernieuwende methoden, inhoud, diensten en leeromgevingen ten doel hebben;

b)

multilaterale netwerken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), voor het doorgeven en uitwisselen van kennis, ervaringen en goede praktijken;

c)

andere activiteiten die de verbetering van het beleid en de praktijk inzake een leven lang leren, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f), ten doel hebben, waaronder activiteiten op het gebied van evaluatiemechanismen, observatie, benchmarking, kwaliteitsverbetering en de analyse van de ontwikkelingen op technologisch en pedagogisch gebied.

 

4.

a)

unilaterale en nationale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d);

b)

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die onder meer gericht zijn op:

i)

ondersteuning van de benutting en toepassing van vernieuwende producten en processen;

 

ii)

bevordering van de samenwerking tussen projecten die hetzelfde terrein bestrijken;

 

iii)

ontwikkeling van goede praktijken voor de verspreidingsmethoden;

c)

uitwerking van referentiemateriaal zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f), waaronder het verzamelen van relevante statistische gegevens en studies over de verspreiding en benutting van de resultaten en de uitwisseling van goede praktijken.

HOOFDSTUK VI

Het Jean Monnet-programma

Artikel 34

Toegang tot het Jean Monnet-programma

 

a)

studenten en onderzoekers in alle vormen van het hoger onderwijs in en buiten de Gemeenschap die zich bezighouden met de Europese integratie;

 

b)

instellingen voor hoger onderwijs in en buiten de Gemeenschap die als zodanig erkend zijn in hun eigen land;

 

c)

onderwijsgevenden en ander personeel bij die instellingen;

 

d)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen in en buiten de Gemeenschap die bij onderwijs en opleiding betrokken zijn;

 

e)

publieke en private organisaties op lokaal, regionaal en nationaal niveau die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en voorzieningen op het gebied van onderwijs en opleiding;

 

f)

onderzoekscentra en organisaties in en buiten de Gemeenschap die zich bezighouden met vraagstukken op het gebied van de Europese integratie.

Artikel 35

Doelstellingen van het Jean Monnet-programma

 

1.

a)

stimuleren van onderwijs, onderzoek en denkprocessen in het kader van opleidingen over de Europese integratie;

b)

ondersteunen van een passend aantal instellingen en verenigingen die zich bezighouden met vraagstukken in verband met de Europese integratie en onderwijs en beroepsopleidingen vanuit Europees perspectief.

 

2.

a)

stimuleren van hoge kwaliteit in het onderwijs, onderzoek en denkprocessen in het kader van de opleidingen op het gebied van de Europese integratie aan instellingen voor hoger onderwijs in en buiten de Gemeenschap;

b)

verbeteren van de kennis en het bewustzijn met betrekking tot vraagstukken in verband met de Europese integratie onder op dit gebied gespecialiseerde academici en bij de Europese burger in het algemeen;

c)

ondersteunen van belangrijke Europese instellingen die zich met vraagstukken op het gebied van de Europese integratie bezighouden;

d)

ondersteunen van bestaande, kwalitatief hoogwaardige Europese instellingen en verenigingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding.

Artikel 36

Activiteiten van het Jean Monnet-programma

 

1.

a)

unilaterale en nationale projecten, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d), waaronder:

i)

Jean Monnet-leerstoelen, -expertisecentra en -onderwijsmodules;

 

ii)

verenigingen van hoogleraren, andere docenten uit het hoger onderwijs en onderzoekers die zich hebben toegelegd op de bestudering van de Europese integratie;

 

iii)

ondersteuning van jonge onderzoekers die zich hebben toegelegd op de bestudering van de Europese integratie;

 

iv)

voorlichting en onderzoeksactiviteiten met betrekking tot de Gemeenschap die tot doel hebben het debat, het denkproces en de kennis betreffende het Europese integratieproces te bevorderen;

b)

multilaterale projecten en netwerken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), waarbij onder meer steun kan worden verleend voor de vorming van multilaterale onderzoeksteams op het gebied van de Europese integratie.

 

2.

a)

het Europacollege (campussen te Brugge en Natolin);

b)

het Europees Universitair Instituut te Florence;

c)

het Europees Instituut voor Bestuurskunde te Maastricht;

d)

de Academie voor Europees recht te Trier;

e)

het Europees Agentschap Ontwikkeling van onderwijs voor leerlingen met specifieke behoeften, Middelfart;

f)

het Internationaal Centrum voor Europese Vorming (CIFE), Nice.

  • 3. 
    In het kader van de kernactiviteit zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, onder c), kunnen exploitatiesubsidies zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder g), worden verstrekt ter financiering van bepaalde operationele en administratieve kosten van Europese instellingen of verenigingen die op het terrein van het onderwijs en de beroepsopleiding werkzaam zijn.
  • 4. 
    De subsidies kunnen op jaarbasis of op basis van verlengingen worden verstrekt op grond van een kader-partnerschapsovereenkomst met de Commissie.

Artikel 37

Aan het Jean Monnet-programma toegewezen middelen

Ten minste 16 % van de aan het Jean Monnet-programma toegewezen middelen wordt gebruikt voor de kernactiviteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, onder a), ten minste 65 % voor de kernactiviteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, onder b), en ten minste 19 % voor de kernactiviteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, onder c).

TITEL III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

Overgangsbepaling

  • 1. 
    Activiteiten die uit hoofde van Besluit nr. 1999/382/EG, Besluit nr. 253/2000/EG, Beschikking nr. 2318/2003/EG, Besluit nr. 791/2004/EG of Beschikking nr. 2241/2004/EG op of vóór 31 december 2006 aangevangen zijn, worden beheerd volgens de bepalingen van de genoemde besluiten, met dien verstande dat de comités die uit hoofde van de genoemde besluiten zijn opgericht, worden vervangen door het comité dat op grond van artikel 10 van dit besluit wordt opgericht.
  • 2. 
    Zoals bepaald in artikel 18 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 mag het programma gebruikmaken van de kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten uit terugbetalingen van onverschuldigd betaalde bedragen ingevolge Besluit nr. 1999/382/EG, Besluit nr. 253/2000/EG, Beschikking nr. 2318/2003/EG, Besluit nr. 791/2004/EG of Beschikking nr. 2241/2004/EG.

Artikel 39

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 15 november 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

  • P. 
    LEHTOMÄKI
 

  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement uitgebracht op 25 oktober 2005 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt), gemeenschappelijk Standpunt van de Raad uitgebracht op 24 juli 2006 (PB C 251 E van 17.10.2006, blz. 37), standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2006 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
 

BIJLAGE

ADMINISTRATIEVE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

  • A. 
    Administratieve bepalingen

De procedures voor de indiening en selectie van voorstellen voor de activiteiten in het kader van het programma Een Leven Lang Leren zijn de volgende:

  • 1. 
    Nationale-agentschapsprocedure
 

1.1.

Procedure 1

De volgende activiteiten, waarbij de voorstellen door de bevoegde nationale agentschappen worden geselecteerd, worden beheerd volgens de „nationale-agentschapsprocedure 1”:

a)

mobiliteit van personen die levenslang leren, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a);

 

b)

bilaterale en multilaterale partnerschappen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b);

 

c)

unilaterale en nationale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d), in geval van financiering uit hoofde van artikel 33, lid 4, onder a).

Aanvragen voor financiële steun in het kader van deze activiteiten worden gericht aan de bevoegde nationale agentschappen die overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), door de lidstaten zijn aangewezen. De nationale agentschappen selecteren de aanvragen en kennen de geselecteerde aanvragers financiële steun toe overeenkomstig de algemene richtsnoeren die uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder c), worden opgesteld. De nationale agentschappen betalen de subsidies uit aan de aanvragers die in hun eigen lidstaat gevestigd zijn. Elke partner in een bilateraal of multilateraal partnerschap ontvangt de subsidie rechtstreeks van het nationale agentschap in eigen land.

 

1.2.

Procedure 2

De volgende activiteiten, waarbij de voorstellen door de Commissie worden geselecteerd, maar waarbij de evaluatie- en contractprocedures worden uitgevoerd door de bevoegde nationale agentschappen, worden beheerd volgens de „nationale-agentschapsprocedure 2”:

multilaterale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c).

Aanvragen voor financiële steun in het kader van deze activiteiten worden gericht aan het bevoegde nationale agentschap dat overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), door de lidstaat van de projectcoördinator is aangewezen. Het nationale agentschap in de lidstaat van de projectcoördinator evalueert de aanvragen en legt de Commissie een beperkte lijst van aanvragen voor waarvan aanvaarding wordt voorgesteld. De Commissie bepaalt aan de hand van de voorgestelde beperkte lijst welke aanvragen in aanmerking komen, waarna het nationale agentschap de geselecteerde aanvragers, overeenkomstig de uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder c), vast te stellen algemene richtsnoeren, passende financiële steun toekent.

Voordat de beperkte lijst aan de Commissie wordt voorgelegd, neemt het nationale agentschap in het land waar de projectcoördinatie plaatsvindt, contact op met de nationale agentschappen in de landen van alle overige projectpartners. De nationale agentschappen betalen de subsidies uit aan de geselecteerde projectcoördinators die in hun eigen land gevestigd zijn. De geselecteerde projectcoördinators zijn verantwoordelijk voor de uitbetaling aan de partners die bij de projecten betrokken zijn.

  • 2. 
    Commissie-procedure
 

a)

unilaterale en nationale projecten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d), met uitzondering van de uit hoofde van artikel 33, lid 4, onder a), te financieren projecten;

 

b)

multilaterale projecten en netwerken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e);

 

c)

observatie en analyse van het beleid en de stelsels op het gebied van een leven lang leren, ontwikkeling van referentiemateriaal, zoals enquêtes, statistieken, analyses en indicatoren, activiteiten ter ondersteuning van de transparantie en erkenning van kwalificaties en eerdere leerervaringen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f);

 

d)

exploitatiesubsidies zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder g);

 

e)

overige initiatieven ter verwezenlijking van de doelstellingen van het programma Een Leven Lang Leren, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

Aanvragen voor financiële steun in het kader van deze activiteiten worden aan de Commissie gericht. De Commissie maakt een selectie en kent de aanvragers financiële steun toe overeenkomstig de algemene richtsnoeren die uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder c), worden vastgesteld.

  • B. 
    Financiële bepalingen

De Commissie draagt er zorg voor dat de financiële en administratieve eisen voor de begunstigden aan wie in het kader van het programma Een Leven Lang Leren een subsidie wordt toegekend, evenredig zijn aan de omvang van de subsidie. De Commissie draagt er in het bijzonder zorg voor dat de financiële voorschriften en de aanvraag- en verslagleggingseisen voor de mobiliteit van afzonderlijke personen en voor partnerschappen gebruikersvriendelijk en voldoende eenvoudig zijn, zodat ook personen die in een minder bevoorrechte positie verkeren en met hen werkende instellingen en organisaties aan het programma kunnen deelnemen.

 

de contractsluitende partijen

 

de duur van het contract, die gelijk is aan de periode waarin de uitgaven voor subsidiëring in aanmerking komen

 

het toegekende maximumbedrag

 

een korte beschrijving van de betrokken activiteit

 

vereisten inzake rapportage en financiële controle.

Dergelijke criteria stellen de nationale agentschappen ook in staat ervoor te zorgen dat medefinanciering door de begunstigden de vorm kan aannemen van bijdragen in natura. Deze dienen feitelijk verifieerbaar te zijn, maar vergen geen financiële evaluatie.

  • 1. 
    Activiteiten die worden beheerd volgens de nationale-agentschapsprocedure
 

1.1.

De financiële middelen van de Gemeenschap die bestemd zijn voor financiële steun voor de activiteiten die overeenkomstig deel A, punt 1.1, van deze bijlage worden beheerd volgens de nationale-agentschapsprocedure, worden aan de lidstaten toegekend volgens verdeelsleutels die de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 2, vaststelt. Hierbij kan rekening worden gehouden met de volgende elementen:

 

a)

een aan elke lidstaat toe te kennen minimumbedrag, dat vastgesteld wordt aan de hand van de beschikbare begrotingsmiddelen voor de betrokken activiteit;

 

b)

het restant wordt aan de verschillende lidstaten toegekend op basis van:

i)

in elke lidstaat het totale aantal:

leerlingen en onderwijsgevenden in het schoolonderwijs in geval van de activiteiten in het kader van het Comenius-programma voor mobiliteit en partnerschappen tussen scholen, zoals beschreven in artikel 18, lid 1, onder a) en b);

 

studenten in en/of afgestudeerden van het hoger onderwijs in geval van de activiteiten in het kader van het Erasmus-programma voor de mobiliteit van studenten en intensieve Erasmus-programma's, zoals beschreven in artikel 22, lid 1, onder a), punten i) en iv);

 

onderwijsgevenden aan instellingen voor hoger onderwijs in geval van de activiteiten in het kader van het Erasmus-programma voor de mobiliteit van onderwijzend en ander personeel, zoals beschreven in artikel 22, lid 1, onder a), punten ii) en iii);

 

inwoners en het aantal 15- tot 35-jarigen in verhouding tot het totale aantal inwoners in het geval van de activiteiten in het kader van het Leonardo da Vinci-programma voor mobiliteit, partnerschappen en multilaterale projecten, zoals beschreven in artikel 26, lid 1, onder a), b) en c);

 

volwassenen in het geval van de activiteiten in het kader van het Grundtvig-programma voor mobiliteit en partnerschappen, zoals beschreven in artikel 30, lid 1, onder a) en b);

 

ii)

het verschil in de kosten van levensonderhoud tussen de lidstaten;

 

iii)

de afstand tussen de hoofdsteden van de lidstaten;

 

iv)

de vraag naar en/of de participatie in de betrokken activiteit in elke afzonderlijke lidstaat.

 

1.2.

Deze verdeelsleutels dienen in de mate van het mogelijke neutraal te zijn ten aanzien van de verschillende onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten.

 

1.3.

De aldus verdeelde financiële middelen van de Gemeenschap worden beheerd door de in artikel 6, lid 2, onder b), bedoelde nationale agentschappen.

 

1.4.

De Commissie neemt in samenwerking met de lidstaten de noodzakelijke maatregelen om een evenwichtige deelname op het niveau van de Gemeenschap, op nationaal niveau en eventueel op regionaal niveau, alsook bij de verschillende studierichtingen onderling te bevorderen. Het voor deze maatregelen uit te trekken bedrag mag ten hoogste 5 % bedragen van de jaarlijkse toewijzingen voor elk van de betrokken activiteiten.

  • 2. 
    Aanwijzing van de begunstigden

De instellingen die genoemd worden in artikel 36, lid 2, van dit besluit worden hierbij overeenkomstig artikel 168 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 aangewezen als begunstigden van de subsidies uit hoofde van het programma Een Leven Lang Leren.

De nationale instanties die deel uitmaken van het NARIC-netwerk, het Eurydice-netwerk en het Euroguidance-netwerk, de nationale referentiepunten voor beroepskwalificaties en de nationale Europass-centra fungeren overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en artikel 38 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 als uitvoeringsinstrumenten van het programma op nationaal niveau.

  • 3. 
    Soort begunstigden

Overeenkomstig artikel 114, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kunnen aan natuurlijke of rechtspersonen subsidies worden toegekend. Aan natuurlijke personen kunnen subsidies in de vorm van een beurs worden verstrekt.

  • 4. 
    Subsidies met een vast bedrag, tarieven voor de kosten per eenheid en prijzen

In het geval van activiteiten zoals bedoeld in artikel 5 kan overeenkomstig artikel 181, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 gebruik worden gemaakt van subsidies met een vast bedrag en/of tarieven voor de kosten per eenheid.

Subsidies met een vast bedrag kunnen worden gebruikt tot een maximum van 25 000 EUR per subsidie. Zij kunnen worden gecombineerd tot een maximum van 100 000 EUR of in combinatie met tarieven voor de kosten per eenheid worden gebruikt.

De Commissie kan voor in het kader van het programma Een Leven Lang Leren verrichte activiteiten voorzien in de toekenning van prijzen.

  • 5. 
    Aanbestedingen

Indien de uitvoering van het programma de begunstigde ertoe verplicht gebruik te maken van de aanbestedingsprocedures, zijn de in artikel 129 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 bedoelde procedures voor opdrachten van geringe waarde.

  • 6. 
    Partnerschapsovereenkomsten

Indien acties in het kader van het programma steun ontvangen in de vorm van overkoepelende partnerschapssubsidies uit hoofde van artikel 163 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, kunnen deze partnerschappen na een eenvoudige verlengingsprocedure voor een periode van vier jaar worden geselecteerd en gefinancierd.

  • 7. 
    Openbare instellingen of organisaties die leermogelijkheden aanbieden

Alle door de lidstaten gespecificeerde scholen en instellingen voor hoger onderwijs, alsmede alle instellingen of organisaties die leermogelijkheden aanbieden die de laatste twee jaar meer dan 50 % van hun jaarlijkse inkomsten van de overheid hebben ontvangen, of die onder het gezag staan van overheidsorganen of hun vertegenwoordigers, worden door de Commissie behandeld als beschikkend over de nodige financiële, professionele en administratieve capaciteit, samen met de nodige financiële stabiliteit, om projecten uit hoofde van dit programma uit te voeren; zij hoeven geen verdere documentatie voor te leggen om dit aan te tonen. Deze instellingen of organisaties kunnen van de controlevoorschriften worden vrijgesteld overeenkomstig artikel 173, lid 4, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

  • 8. 
    Organisaties met een doelstelling van algemeen Europees belang

Indien uit hoofde van dit programma exploitatiesubsidies worden toegekend aan organisaties met een doelstelling van algemeen Europees belang zoals gedefinieerd in artikel 162 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, is het beginsel van geleidelijke verlaging bij verlenging overeenkomstig artikel 113, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 niet van toepassing.

  • 9. 
    Vakbekwaamheid en kwalificaties van de aanvragers

Overeenkomstig artikel 176, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 kan de Commissie bepalen dat bepaalde categorieën begunstigden over de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties beschikken om de voorgestelde activiteit of het voorgestelde werkprogramma tot een goed einde te brengen.

  • 10. 
    Deelname van partners uit derde landen

Partners uit derde landen kunnen uit hoofde van artikel 14, lid 2, deelnemen aan multilaterale projecten, netwerken of partnerschappen indien de Commissie of het betrokken nationale agentschap dit dienstig acht. Het besluit om aan deze partners steun te verlenen, wordt gebaseerd op de meerwaarde die hun deelname aan het project, het netwerk of het partnerschap in kwestie naar alle waarschijnlijkheid op Europees niveau zal opleveren.

  • 11. 
    Op de begroting te reserveren minimumbedragen
 
 

Comenius 13 %

 
 

Erasmus 40 %

 
 

Leonardo da Vinci 25 %

 
 

Grundtvig 4 %.

  • 12. 
    Nationale agentschappen

De Gemeenschap verstrekt financiële steun voor het werk van de nationale agentschappen die overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), door de lidstaten zijn opgericht of aangewezen.

Overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 kunnen de taken van een nationaal agentschap in derde landen die uit hoofde van artikel 7, lid 1, van onderhavig besluit deelnemen aan het programma Een Leven Lang Leren gedelegeerd worden aan publiek- of privaatrechtelijke organisaties met een openbare-dienstverleningstaak, die onder de wetgeving van het betrokken land vallen.

Conform het evenredigheidsbeginsel dienen certificerings- en verslagleggingsvoorschriften tot een passend noodzakelijk minimumniveau te worden beperk.

  • 13. 
    Technische bijstand

De financiële toewijzing van het programma Een Leven Lang Leren kan ook uitgaven dekken die verband houden met voorbereidende activiteiten, monitoring, controles, accountantscontroles en evaluaties die rechtstreeks voor de uitvoering van het programma en de verwezenlijking van de programmadoelstellingen noodzakelijk zijn. Het gaat hierbij met name om uitgaven voor studies, vergaderingen, voorlichtingsactiviteiten, publicaties en computernetwerken voor gegevensuitwisseling, alsook om elke andere uitgave voor technische en administratieve bijstand waaraan de Commissie bij de uitvoering van het programma eventueel behoefte heeft.

  • 14. 
    Bepalingen ter bestrijding van fraude

In de Commissiebesluiten uit hoofde van artikel 9, de contracten en daaruit voortvloeiende overeenkomsten, alsook in de overeenkomsten met derde landen wordt met name voorzien in toezicht en financiële controles door de Commissie (of een door haar gemachtigde vertegenwoordiger), met inbegrip van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), alsook in accountantscontroles door de Rekenkamer die, waar nodig, ter plekke kunnen worden uitgevoerd. Dergelijke controles kunnen bij de nationale agentschappen en, waar nodig, ook bij de subsidieontvangers plaatsvinden.

De ontvanger van een exploitatiesubsidie bewaart alle bewijsstukken met betrekking tot de in het subsidiejaar gedane uitgaven, met inbegrip van de gecontroleerde jaarrekening, gedurende een periode van vijf jaar na de laatste uitbetaling voor de Commissie. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat eventuele bewijsstukken die in het bezit zijn van partners of leden, aan de Commissie ter beschikking worden gesteld.

De Commissie kan de besteding van de subsidie ofwel rechtstreeks door eigen personeel, ofwel door een gekwalificeerde externe organisatie van haar keuze laten controleren. Deze controles kunnen gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst en gedurende vijf jaar na de uitbetaling van het laatste deel van de subsidie plaatsvinden. De resultaten van de controles kunnen, in voorkomend geval, aanleiding zijn tot terugvorderingsbesluiten van de zijde van de Commissie.

Het personeel van de Commissie en extern, door de Commissie gemachtigd personeel krijgt passende toegang tot de kantoren van de subsidieontvanger, alsook tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die nodig is om dergelijke controles te kunnen uitvoeren.

De Rekenkamer en OLAF hebben dezelfde rechten, met name wat de te verschaffen toegang betreft, als de Commissie.

De Commissie kan daarnaast overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (1) controles en verificaties ter plaatse uitvoeren.

Ten aanzien van activiteiten van de Gemeenschap die uit hoofde van dit besluit worden gefinancierd, wordt overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (2) onder „onregelmatigheid” verstaan elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht en elke inbreuk op een contractuele verplichting die bestaat in een handeling of een nalaten door een marktdeelnemer, waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Europese Gemeenschappen beheerde toewijzingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

 

 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.