Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen

1.

Tekst

25.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 264/13

 

VERORDENING (EG) Nr. 1367/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 september 2006

betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en gezien de gemeenschappelijke ontwerptekst die door het bemiddelingscomité is goedgekeurd op 22 juni 2006 (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De communautaire milieuwetgeving beoogt onder meer bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bescherming van de menselijke gezondheid en aldus duurzame ontwikkeling te bevorderen.

 

(2)

Het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3) legt de nadruk op het belang van het verstrekken van adequate milieu-informatie en het bieden van reële mogelijkheden tot inspraak in de besluitvorming op milieugebied, zodat de verantwoordingsplicht voor en transparantie van de besluitvorming worden vergroot en een bijdrage wordt geleverd tot de bewustmaking van en steun voor de genomen besluiten. Voorts spoort het, net als de voorgaande milieuactieprogramma's (4), aan tot een effectievere uitvoering en toepassing van de communautaire wetgeving betreffende milieubescherming, met inbegrip van de handhaving van de communautaire regelgeving en het optreden tegen inbreuken op de communautaire milieuwetgeving.

 

(3)

De Gemeenschap heeft op 25 juni 1998 het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Europese Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) (hierna „het Verdrag van Aarhus” genoemd) ondertekend. De Gemeenschap heeft het Verdrag van Aarhus op 17 februari 2005 goedgekeurd (5). De bepalingen van het Gemeenschapsrecht dienen met dat verdrag in overeenstemming te zijn.

 

(4)

De Gemeenschap heeft reeds wetgeving aangenomen, deze evolueert en draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag van Aarhus. Er dienen voorzieningen te worden getroffen om de eisen van het verdrag van toepassing te maken op de communautaire instellingen en organen.

 

(5)

Het is passend om de drie pijlers van het Verdrag van Aarhus, te weten toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, via één wetgevingsbesluit te regelen en gemeenschappelijke bepalingen inzake doelstellingen en definities vast te stellen. Dit draagt bij tot een stroomlijning van de wetgeving en meer transparantie van de uitvoeringsmaatregelen die met betrekking tot de communautaire instellingen en organen worden genomen.

 

(6)

In beginsel gelden de krachtens de drie pijlers van het Verdrag van Aarhus gewaarborgde rechten zonder onderscheid op basis van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats.

 

(7)

Het Verdrag van Aarhus geeft een ruime omschrijving van „overheidsinstanties” omdat de basisidee is dat overal waar openbaar gezag wordt uitgeoefend, rechten dienen te gelden voor individuele personen en hun organisaties. Het is derhalve noodzakelijk de communautaire instellingen en organen die onder deze verordening vallen, op eenzelfde ruime en functionele manier te definiëren. Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus kunnen communautaire instellingen en organen van het toepassingsgebied van het verdrag worden uitgesloten wanneer zij in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid optreden. Ter wille van de samenhang met Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6), zijn de bepalingen inzake toegang tot milieu-informatie evenwel van toepassing op communautaire instellingen en organen wanneer zij in een wetgevende hoedanigheid optreden.

 

(8)

De definitie van milieu-informatie in deze verordening omvat informatie in ongeacht welke vorm over de toestand van het milieu. Deze definitie, die afgestemd is op die van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (7), heeft dezelfde inhoud als de definitie die in het Verdrag van Aarhus wordt gehanteerd. De definitie van „document” in Verordening (EG) nr. 1049/2001 omvat ook milieu-informatie als omschreven in de onderhavige verordening.

 

(9)

Het is passend dat in deze verordening een definitie wordt gegeven van „plannen en programma's betreffende het milieu” die rekening houdt met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus, die ook spoort met de aanpak die ten aanzien van de verplichtingen van de lidstaten krachtens de vigerende EG-wetgeving wordt gehanteerd. Bij de definitie van „plannen en programma's betreffende het milieu” moet rekening worden gehouden met hun bijdrage tot, of vermoedelijk significant effect op, het bereiken van de doelstellingen en prioriteiten van het communautaire milieubeleid. Het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap stelt de doelstellingen van het communautaire milieubeleid en de acties die voor het bereiken van die doelstellingen worden gepland, vast voor de periode van 10 jaar die ingaat op 22 juli 2002. Na het verstrijken van deze periode dient een volgend milieuactieprogramma te worden vastgesteld.

 

(10)

Aangezien het milieurecht aan voortdurende evolutie onderhevig is, dient in de definitie van „milieurecht” te worden verwezen naar de doelstellingen van het communautaire milieubeleid die in het Verdrag zijn uiteengezet.

 

(11)

Administratieve handelingen van individuele strekking die juridisch bindende en externe werking hebben, moeten aan een interne herziening kunnen worden onderworpen. Eenzelfde regeling dient te gelden voor nalatigheden in gevallen waarin krachtens het milieurecht een verplichting tot het stellen van een administratieve handeling bestaat. Aangezien besluiten die worden genomen door een communautaire instelling of een communautair orgaan, optredend in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid, kunnen worden uitgesloten, dient hetzelfde te gelden voor andere onderzoekprocedures waarbij de communautaire instelling of het communautaire orgaan uit hoofde van bepalingen van het Verdrag als administratief toezichtsorgaan optreedt.

 

(12)

Het Verdrag van Aarhus schrijft voor dat het publiek toegang wordt verleend tot milieu-informatie, hetzij op verzoek, hetzij door de actieve verspreiding van informatie door de autoriteiten waarop het verdrag van toepassing is. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op het Europees Parlement, de Raad en de Commissie alsmede op bij communautair besluit ingestelde agentschappen en soortgelijke organen. Zij stelt ten aanzien van deze instellingen regels vast die grotendeels in overeenstemming zijn met de regels van het Verdrag van Aarhus. Het is noodzakelijk het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uit te breiden tot alle andere communautaire instellingen en organen.

 

(13)

Waar het Verdrag van Aarhus bepalingen bevat die niet of slechts gedeeltelijk voorkomen in Verordening (EG) nr. 1049/2001, met name ten aanzien van de verzameling en verspreiding van milieu-informatie, is het nodig deze bepalingen in deze verordening te voorzien.

 

(14)

Milieu-informatie van goede kwaliteit is essentieel, wil het recht van het publiek op toegang tot milieu-informatie daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend. Daarom is het passend regels in te voeren die de communautaire instellingen en organen ertoe verplichten die kwaliteit te waarborgen.

 

(15)

Waar Verordening (EG) nr. 1049/2001 in uitzonderingen voorziet, dienen deze van toepassing te zijn, behoudens meer specifieke bepalingen in de onderhavige verordening met betrekking tot verzoeken om milieu-informatie. De gronden voor weigering met betrekking tot de toegang tot milieu-informatie moeten in beperkende zin worden uitgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met het met de openbaarmaking gediende openbaar belang, alsmede met de vraag of de gevraagde informatie betrekking heeft op emissies in het milieu. De woorden „commerciële belangen” hebben betrekking op overeenkomsten ter bescherming van geheime informatie, welke zijn gesloten door instellingen of organen die optreden in de hoedanigheid van bankinstelling.

 

(16)

Bij Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 tot oprichting van een netwerk voor epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap (8) is reeds een de gehele Gemeenschap bestrijkend netwerk ingesteld ter bevordering van samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten, met bijstand van de Commissie, met het oog op de verbetering van de preventie en beheersing van een aantal overdraagbare ziekten in de Gemeenschap. Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) voorziet in een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid dat een aanvulling vormt op het beleid van de lidstaten. Een aantal elementen van dit programma, zoals de verbetering van kennis en informatie voor de ontwikkeling van de volksgezondheid en een versterking van de mogelijkheden om snel en op gecoördineerde wijze te reageren op bedreigingen voor de volksgezondheid, zijn doelstellingen die eveneens volledig in overeenstemming zijn met de eisen van het Verdrag van Aarhus. De onderhavige verordening laat Beschikking nr. 2119/98/EG en Besluit nr. 1786/2002/EG derhalve onverlet.

 

(17)

Het Verdrag van Aarhus schrijft voor dat de partijen voorzieningen treffen voor inspraak voor het publiek gedurende de voorbereiding van plannen en programma's betrekking hebbende op het milieu. Deze voorzieningen moeten redelijke termijnen bevatten voor het informeren van het publiek over de milieubesluitvorming in kwestie. Wil inspraak voor het publiek doeltreffend zijn, dan moet zij in een vroeg stadium plaatsvinden op een ogenblik dat alle opties open zijn. Communautaire instellingen en organen dienen, wanneer zij bepalingen inzake inspraak voor het publiek vaststellen, het publiek aan te wijzen dat inspraak heeft. Het Verdrag van Aarhus schrijft tevens voor dat elke partij, voor zover passend, zich inspant om bij de voorbereiding van beleid betreffende het milieu mogelijkheden te scheppen voor inspraak van het publiek.

 

(18)

Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus voorziet in toegang tot rechterlijke of andere herzieningsprocedures om handelingen en nalatigheden van particulieren en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van het milieurecht. Er moeten bepalingen inzake toegang tot de rechter worden ingevoerd op een wijze die verenigbaar is met het Verdrag. In dit verband is het passend dat in deze verordening alleen handelingen en nalatigheden van overheidsinstanties aan de orde zijn.

 

(19)

Om adequate en effectieve rechtsmiddelen te verzekeren, met inbegrip van die voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van het Verdrag, is het passend dat de communautaire instelling of het communautaire orgaan aan de bron van de aan te vechten handeling of die/dat, in geval van een vermeende administratieve nalatigheid, nagelaten heeft te handelen, de gelegenheid krijgt haar/zijn vroegere beslissing te herroepen, dan wel te handelen, in geval van een nalatigheid.

 

(20)

Niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van milieubescherming en die aan bepaalde criteria voldoen welke met name garanderen dat zij onafhankelijke en rekenschap verschuldigde organisaties zijn die hebben aangetoond dat hun hoofddoelstelling het bevorderen van de milieubescherming is, moeten gerechtigd zijn om op communautair niveau een verzoek tot interne herziening in te dienen, met het oog op de heroverweging door de communautaire instelling of het communautair orgaan in kwestie van besluiten die zijn genomen met betrekking tot het milieurecht, alsmede van het nalaten van een dergelijke instelling of een dergelijk orgaan om een besluit met betrekking tot het milieurecht te nemen.

 

(21)

Wanneer het voorafgaand verzoek tot interne herziening geen resultaat oplevert, mogen de betrokken niet-gouvernementele organisaties een procedure voor het Hof van Justitie inleiden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag.

 

(22)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn erkend en die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn weergegeven, met name in artikel 37,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I   ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

  • 1. 
    Doel van deze verordening is het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VN/ECE, hierna het Verdrag van Aarhus genoemd, middels het vaststellen van regels voor de toepassing van het Verdrag van Aarhus op de communautaire instellingen en organen, met name door:
 

a)

recht van toegang voor het publiek te garanderen tot milieu-informatie die door communautaire instellingen of organen is ontvangen of opgesteld en waarover zij beschikken, en de voorwaarden, grondregels en praktische regelingen voor de uitoefening van dat recht vast te stellen;

 

b)

ervoor te zorgen dat milieu-informatie geleidelijk aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid, om te bereiken dat deze milieu-informatie op de breedst mogelijke basis systematisch ter beschikking komt van en verspreid wordt onder het publiek. Daartoe zal in het bijzonder het gebruik van telecommunicatie via de computer en/of elektronische technologie, indien beschikbaar, worden bevorderd;

 

c)

te voorzien in inspraak voor het publiek ten aanzien van plannen en programma's betreffende het milieu;

 

d)

op communautair niveau toegang tot de rechter te verlenen in milieuaangelegenheden, overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

  • 2. 
    Bij de toepassing van deze verordening trachten de communautaire instellingen en organen het publiek zo goed mogelijk van advies te dienen en bij te staan ten aanzien van de toegang tot informatie, de inspraak bij de besluitvorming en de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

Artikel 2

Definities

  • 1. 
    In deze verordening wordt verstaan onder:
 

a)

„aanvrager”: elke natuurlijke of rechtspersoon die om milieu-informatie verzoekt;

 

b)

„het publiek”: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en verenigingen, organisaties of groepen van dergelijke personen;

 

c)

„communautaire instelling of communautair orgaan”: alle openbare instellingen, organen, bureaus of agentschappen die krachtens of op basis van het Verdrag zijn ingesteld, uitgezonderd wanneer zij in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid optreden. De bepalingen van Titel II zijn evenwel van toepassing wanneer de communautaire instelling of het communautaire orgaan in een wetgevende hoedanigheid optreedt;

 

d)

„milieu-informatie”: alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm over:

 

i)

de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

 

ii)

factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder i) bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;

 

iii)

maatregelen (met inbegrip van bestuurlijke maatregelen), zoals beleidslijnen, wetgeving, plannen, programma's, milieuovereenkomsten en activiteiten die op de onder i) en ii) bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;

 

iv)

verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving;

 

v)

kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder iii) bedoelde maatregelen en activiteiten;

 

vi)

de toestand van de menselijke gezondheid en veiligheid, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de menselijke levensomstandigheden, cultureel waardevolle gebieden en bouwwerken, voor zover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder i) bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via die elementen, door eender welk van de zaken vermeld onder ii) of iii);

 

e)

„plannen en programma's betreffende het milieu”: plannen en programma's

 

i)

die door een communautaire instelling of communautair orgaan worden voorbereid en, indien van toepassing, aangenomen,

 

ii)

die krachtens wetgevende, regelgevende of bestuurlijke bepalingen vereist zijn, en

 

iii)

die bijdragen tot, of significante gevolgen kunnen hebben voor, het bereiken van de doelstellingen van het communautaire milieubeleid zoals vastgesteld bij het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap of enig later algemeen milieuactieprogramma.

Algemene milieuactieprogramma's worden eveneens als plannen en programma's betreffende het milieu aangemerkt.

Deze definitie bestrijkt niet financierings- of begrotingsplannen en -programma's, meer bepaald de plannen en programma's die betrekking hebben op de voorgestelde jaarlijkse begrotingen of die aangeven hoe bepaalde projecten of activiteiten gefinancierd moeten worden, interne werkprogramma's van een communautaire instelling of communautair orgaan, en noodplannen en -programma's met als enig doel civiele bescherming;

 

f)

„milieurecht”: communautaire wetgeving die, ongeacht de rechtsgrondslag, bijdraagt tot het nastreven van de doelstellingen van het communautaire milieubeleid volgens het Verdrag: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de gezondheid van de mens, behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen;

 

g)

„administratieve handeling”: elke onder het milieurecht vallende en door een communautaire instelling of communautair orgaan genomen maatregel van een individuele strekking die juridisch bindende en externe werking heeft;

 

h)

„administratieve nalatigheid”: elk geval waarbij een communautaire instelling of communautair orgaan verzuimt een administratieve handeling als omschreven onder g) te stellen.

  • 2. 
    Administratieve handelingen en administratieve nalatigheden omvatten niet de maatregelen of nalatigheden van een communautaire instelling of communautair orgaan optredend in de hoedanigheid van administratief toezichtsorgaan, bijvoorbeeld in het kader van:
 

a)

de artikelen 81, 82, 86 en 87 van het Verdrag (regels betreffende de mededinging);

 

b)

de artikelen 226 en 228 van het Verdrag (inbreukprocedure);

 

c)

artikel 195 van het Verdrag (optreden van de Ombudsman);

 

d)

artikel 280 van het Verdrag (optreden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding).

TITEL II   TOEGANG TOT MILIEU-INFORMATIE

Artikel 3

Toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001

Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op ieder verzoek van een aanvrager om toegang tot milieu-informatie waarover communautaire instellingen en organen beschikken, zonder onderscheid op basis van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of van een feitelijk middelpunt van de activiteiten.

Voor de toepassing van deze verordening wordt „instelling” in Verordening (EG) nr. 1049/2001 gelezen als „communautaire instelling of communautair orgaan”.

Artikel 4

Verzameling en verspreiding van milieu-informatie

  • 1. 
    De communautaire instellingen en organen ordenen de milieu-informatie die voor hun functies relevant is en waarover zij beschikken, met het oog op de actieve en systematische verspreiding ervan onder het publiek, in het bijzonder door middel van computertelecommunicatie- en/of elektronische technologie overeenkomstig artikel 11, leden 1 en 2, en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1049/2001. Zij zorgen ervoor dat deze milieu-informatie geleidelijk beschikbaar komt in elektronische gegevensbanken die voor het publiek makkelijk toegankelijk zijn via openbare telecommunicatienetwerken. Te dien einde brengen zij de milieu-informatie die bij hen berust onder in gegevensbanken en voorzien deze van zoekfuncties en andere vormen van programmatuur die het publiek kunnen helpen om de informatie die het verlangt, op te sporen.

De door middel van computertelecommunicatie en/of elektronische technologie beschikbaar gestelde informatie behoeft geen informatie te omvatten die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is verzameld, tenzij deze reeds in elektronische vorm beschikbaar is. Communautaire instellingen en organen geven zoveel als mogelijk aan waar informatie gelokaliseerd is die ingezameld is voor de inwerkingtreding van deze verordening en niet beschikbaar is in elektronische vorm.

De communautaire instellingen en organen leveren alle redelijke inspanningen om milieu-informatie waarover zij beschikken, te bewaren in vormen of formaten die gemakkelijk reproduceerbaar zijn en toegankelijk zijn via computertelecommunicatiemiddelen of andere elektronische middelen.

  • 2. 
    De milieu-informatie die toegankelijk wordt gemaakt en wordt verspreid wordt op passende wijze bijgewerkt. Naast de in artikel 12, leden 2 en 3, en artikel 13, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vermelde documenten dienen de gegevensbanken of registers de volgende informatie te bevatten:
 

a)

teksten van internationale verdragen, conventies of overeenkomsten en van communautaire wetgeving inzake of in verband met het milieu en van beleidsmaatregelen, plannen en programma's betreffende het milieu;

 

b)

voortgangsrapporten over de uitvoering van de onder a) genoemde onderwerpen, indien deze door communautaire instellingen of organen worden opgesteld of in elektronische vorm bewaard;

 

c)

stappen gezet in de procedures met betrekking tot inbreuken op het Gemeenschapsrecht vanaf het stadium van het met redenen omkleed advies krachtens artikel 226, eerste alinea, van het Verdrag;

 

d)

rapporten over de toestand van het milieu zoals bedoeld in lid 4;

 

e)

gegevens of samenvattingen van gegevens afkomstig van de monitoring van activiteiten die voor het milieu gevolgen hebben of waarschijnlijk zullen hebben;

 

f)

vergunningen die belangrijke gevolgen hebben voor het milieu, alsmede milieuovereenkomsten of een verwijzing naar de plaats waar die informatie kan worden opgevraagd of gevonden;

 

g)

milieu-effectstudies en risicobeoordelingen met betrekking tot milieuelementen of een verwijzing naar de plaats waar die informatie kan worden opgevraagd of gevonden.

  • 3. 
    Waar passend kunnen de communautaire instellingen en organen aan de voorschriften van de leden 1 en 2 voldoen door links te creëren naar internetsites waar de informatie kan worden gevonden.
  • 4. 
    De Commissie zorgt ervoor dat met regelmatige tussenpozen van ten hoogste vier jaar een rapport over de toestand van het milieu, met inbegrip van informatie over de kwaliteit van en de druk op het milieu, wordt gepubliceerd en verspreid.

Artikel 5

Kwaliteit van de milieu-informatie

  • 1. 
    De communautaire instellingen en organen zorgen er in de mate van het mogelijke voor dat de door hen of namens hen samengestelde informatie actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is.
  • 2. 
    De communautaire instellingen en organen stellen de aanvrager op zijn verzoek in kennis van de plaats waar informatie kan worden gevonden over de meetmethodes die zijn gebruikt bij het verzamelen van de informatie, inclusief de methodes voor analyse, monsterneming en voorbehandeling van de monsters, indien deze voorhanden is, of verwijzen naar een gebruikte standaardprocedure.

Artikel 6

Toepassing van uitzonderingen met betrekking tot verzoeken om toegang tot milieu-informatie

  • 1. 
    Met betrekking tot artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1049/2001, met uitzondering van onderzoek, met name naar mogelijke inbreuken op het Gemeenschapsrecht, wordt een hoger openbaar belang geacht openbaarmaking te gebieden indien de gevraagde informatie betrekking heeft op uitstoot in het milieu. Wat betreft de overige uitzonderingen krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, worden de gronden voor weigering beperkt uitgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met het openbaar belang dat bij openbaarmaking is gediend en met de vraag of de gevraagde informatie betrekking heeft op uitstoot in het milieu.
  • 2. 
    Naast de uitzonderingen in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, kunnen de communautaire instellingen en organen toegang tot milieu-informatie weigeren wanneer de openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan de bescherming van het milieu waarop die informatie betrekking heeft, zoals bijvoorbeeld de broedplaatsen van zeldzame soorten.

Artikel 7

Verzoeken om toegang tot milieu-informatie die niet bij een communautaire instelling of een communautair orgaan berust

Wanneer een communautaire instelling of een communautair orgaan een verzoek om toegang tot milieu-informatie ontvangt en deze informatie niet bij die communautaire instelling of communautair orgaan berust, laat de instelling of het orgaan de aanvrager zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen 15 werkdagen, weten bij welke communautaire instelling, communautair orgaan of overheidsinstantie in de zin van Richtlijn 2003/4/EG volgens de instelling of het orgaan de gevraagde informatie kan worden opgevraagd, of stuurt de instelling of het orgaan het verzoek door aan de betrokken communautaire instelling, het betrokken communautair orgaan of de betrokken overheidsinstantie en stelt zij de aanvrager hiervan in kennis.

Artikel 8

Samenwerking

De communautaire instellingen en organen werken in het geval van een onmiddellijke bedreiging van de menselijke gezondheid, het leven of het milieu, hetzij veroorzaakt door menselijke activiteiten hetzij ten gevolge van natuurlijke oorzaken, op verzoek van overheidsinstanties in de zin van Richtlijn 2003/4/EG met die overheidsinstanties samen en verlenen hun assistentie teneinde die instanties in staat te stellen, onmiddellijk onder het publiek dat getroffen kan worden alle milieu-informatie te verspreiden die het publiek in staat kan stellen maatregelen te nemen om de uit de bedreiging voortvloeiende schade te voorkomen of te beperken, voor zover de communautaire instellingen en organen over deze informatie beschikken en/of de bedoelde overheidsinstanties of deze voor hen wordt beheerd.

Het bepaalde in de eerste alinea laat eventuele specifieke verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht, met name Beschikking nr. 2119/98/EG en Besluit nr. 1786/2002/EG, onverlet.

TITEL III   INSPRAAK VAN HET PUBLIEK IN PLANNEN EN PROGRAMMA'S BETREFFENDE HET MILIEU

Artikel 9

  • 1. 
    De communautaire instellingen en organen zorgen er middels passende praktische en/of andere voorzieningen voor dat het publiek vroegtijdig en effectief inspraak krijgt tijdens de voorbereiding, wijziging of herziening van plannen of -programma's betreffende het milieu op een ogenblik dat alle opties nog open zijn. Met name dient de Commissie, wanneer zij een voorstel voor een dergelijk plan of programma voorbereidt dat aan andere communautaire instellingen en organen voor een besluit wordt voorgelegd, voor dit voorbereidende stadium voorzieningen voor inspraak van het publiek te treffen.
  • 2. 
    De communautaire instellingen en organen wijzen aan welk publiek wordt of kan worden getroffen door of belang heeft bij een plan of programma als bedoeld in lid 1, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen van deze verordening.
  • 3. 
    De communautaire instellingen en organen zorgen ervoor dat het in lid 2 bedoelde publiek door middel van een openbare kennisgeving of andere passende middelen, zoals elektronische media, indien beschikbaar, op de hoogte wordt gebracht over:
 

a)

het ontwerpvoorstel, indien beschikbaar,

 

b)

de milieu-informatie of -beoordeling die behoort bij het plan of het programma dat wordt voorbereid, indien beschikbaar, en

 

c)

de praktische inspraakregelingen, zoals:

 

i)

de administratieve eenheid waarbij de betrokken informatie kan worden verkregen,

 

ii)

de administratieve eenheid waaraan commentaar, zienswijzen of vragen kunnen worden voorgelegd, en

 

iii)

redelijke termijnen, zodat het publiek voldoende tijd heeft om zich te informeren en doeltreffend voor te bereiden, en effectief inspraak krijgt in het besluitvormingsproces op milieugebied.

  • 4. 
    Voor het indienen van commentaar wordt een termijn van ten minste acht weken gesteld. Indien bijeenkomsten of hoorzittingen worden georganiseerd, moet hiervan tenminste vier weken vooraf kennis worden gegeven. Deze termijnen kunnen worden verkort in spoedgevallen of in gevallen waarin het publiek reeds in de gelegenheid is gesteld commentaar te leveren op het plan of het programma in kwestie.
  • 5. 
    Bij het nemen van een besluit over een plan of programma betreffende het milieu houden de communautaire instellingen en organen terdege rekening met de resultaten van de inspraak van het publiek. De communautaire instellingen en organen stellen het publiek op de hoogte van dat plan of programma waaronder de tekst daarvan, en van de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd, waaronder informatie over de inspraak van het publiek.

TITEL IV   INTERNE HERZIENING EN TOEGANG TOT DE RECHTER

Artikel 10

Verzoek tot interne herziening van administratieve handelingen

  • 1. 
    Elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de criteria van artikel 11 is gerechtigd een verzoek tot interne herziening in te dienen bij de communautaire instelling die of het communautair orgaan dat een administratieve handeling met betrekking tot het milieurecht heeft gesteld of in het geval van een beweerde administratieve nalatigheid, zo'n handeling had moeten stellen.

Een dergelijk verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van ten hoogste zes weken nadat de administratieve handeling werd gesteld, bekendgemaakt of er kennis van is gegeven, afhankelijk van wat het meest recentelijk is gebeurd, of, in het geval van beweerde nalatigheid, binnen zes weken te rekenen vanaf de dag waarop de administratieve handeling had moeten zijn gesteld. In het verzoek moeten de redenen voor herziening worden gespecificeerd.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde communautaire instelling of het communautair orgaan neemt het verzoek in overweging, tenzij het duidelijk ongegrond is. De communautaire instelling of het communautair orgaan geeft zo snel mogelijk, en niet later dan twaalf weken na ontvangst van het verzoek, schriftelijk de redenen van haar of zijn reactie aan.
  • 3. 
    Wanneer de communautaire instelling of het communautair orgaan ondanks al haar of zijn inspanningen er niet in slaagt te handelen in overeenstemming met lid 2, stelt de instelling of het orgaan de niet-gouvernementele organisatie die het verzoek heeft ingediend zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de in lid 2 genoemde termijn in kennis van de redenen van het niet-handelen en deelt mee wanneer de instelling of het orgaan voornemens is wel te handelen.

De communautaire instelling of het communautair orgaan handelt in elk geval binnen de achttien weken na de ontvangst van het verzoek.

Artikel 11

Criteria voor het gerechtigd zijn op communautair niveau

  • 1. 
    Een niet-gouvernementele organisatie is gerechtigd een verzoek tot interne herziening overeenkomstig artikel 10 in te dienen, op voorwaarde dat:
 

a)

zij een onafhankelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk is volgens de wetgeving of de praktijk van een lidstaat;

 

b)

haar uitdrukkelijk hoofddoel het bevorderen is van de milieubescherming in de context van het milieurecht;

 

c)

zij al meer dan twee jaar bestaat en actief ijvert voor het onder b) genoemde doel;

 

d)

de aangelegenheid met betrekking waartoe het verzoek tot interne herziening wordt ingediend, tot haar doel en werkterrein behoort.

  • 2. 
    De Commissie neemt de nodige bepalingen aan om te zorgen voor een transparante en consequente toepassing van de in lid 1 genoemde criteria.

Artikel 12

Procedure voor het Hof van Justitie

  • 1. 
    Een niet-gouvernementele organisatie die in overeenstemming met artikel 10 een verzoek tot interne herziening heeft ingediend, kan overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag een procedure voor het Hof van Justitie beginnen.
  • 2. 
    Indien de communautaire instelling of het communautair orgaan niet in overeenstemming met artikel 10, lid 2 of 3, handelt, kan de niet-gouvernementele organisatie een procedure bij het Hof van Justitie beginnen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag.

TITEL V   SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Uitvoeringsmaatregelen

Waar nodig passen de communautaire instellingen en organen hun reglement van orde aan de bepalingen van deze verordening aan. Deze aanpassingen treden in werking op 28 juni 2007.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 28 juni 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 september 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

  • P. 
    LEHTOMÄKI
 

  • (2) 
    Advies van het Europees Parlement van 31 maart 2004 (PB C 103 E van 29.4.2004, blz. 612), Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 juli 2005 (PB C 264 E van 25.10.2005, blz. 18) en standpunt van het Europees Parlement van 18 januari 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 juli 2006.
  • (3) 
    Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1).
 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.