Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (Voor de EER relevante tekst) - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
4.3.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 54/13 |
RICHTSNOEREN INZAKE REGIONALE STEUNMAATREGELEN 2007-2013
(2006/C 54/08)
(Voor de EER relevante tekst)
-
1.Inleiding
1. |
Op grond van artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag kan de Commissie steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van bepaalde achterstandsregio's in de Europese Unie verenigbaar verklaren met de gemeenschappelijke markt. Dit soort staatssteun wordt regionale steun genoemd. Hij wordt toegekend in de vorm van investeringssteun voor grote ondernemingen of, in een beperkt aantal omstandigheden, van exploitatiesteun; beide vormen van steun zijn op specifieke gebieden toegesneden, met de bedoeling regionale verschillen weg te werken. Ook een percentage investeringssteun voor in achterstandsregio's gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen dat hoger ligt dan hetgeen in andere gebieden is toegestaan, wordt als regionale steun beschouwd. |
2. |
Doordat met regionale steun de handicaps van achterstandsgebieden worden aangepakt, wordt met dit soort steun de economische, sociale en territoriale cohesie van lidstaten en van de Europese Unie als geheel bevorderd. Deze geografische specificiteit onderscheidt regionale steun van andere vormen van horizontale steun (zoals steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, steun ten behoeve van werkgelegenheid, opleiding of het milieu) waarmee, overeenkomstig artikel 87, lid 3, van het Verdrag, andere doelstellingen van gemeenschappelijk belang worden nagestreefd, ook al gelden er soms hogere steunpercentages in de achterstandsregio's, om rekening te houden met de specifieke problemen waarmee deze te kampen hebben (1). |
3. |
Regionale investeringssteun is bedoeld om de ontwikkeling van gebieden met de grootste achterstand te stimuleren door investeringen en het scheppen van banen te ondersteunen. Deze steun stimuleert de expansie en diversificatie van de economische activiteiten van ondernemingen die in achterstandsregio's zijn gevestigd, met name doordat ondernemingen zodoende worden aangemoedigd daar nieuwe vestigingen op te richten. |
4. |
De criteria die de Commissie hanteert om na te gaan of regionale steun op grond van artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zijn vastgesteld in de richtsnoeren regionale steun van 1998 (2), die voor de periode 2000-2006 van toepassing zijn (3). De specifieke regels die voor grote investeringsprojecten gelden, zijn in de multisectorale kaderregeling van 2002 vastgelegd (4). Sinds 1998 hebben belangrijke politieke en economische ontwikkelingen plaatsgevonden — waaronder de uitbreiding van de Europese Unie per 1 mei 2004, de verwachte toetreding van Bulgarije en Roemenië en de versnelde integratie na de invoering van de eenheidsmunt. Die maakten het nodig de bestaande richtsnoeren grondig te herzien en nieuwe richtsnoeren uit te werken die in de periode 2007-2013 van toepassing zullen zijn. |
5. |
Regionale steun kan alleen daadwerkelijk een rol spelen indien hij spaarzaam en evenredig wordt gebruikt en op de gebieden met de grootste achterstand in de Europese Unie is geconcentreerd. Met name dienen de plafonds voor toegestane steun de vertaling te zijn van de betrekkelijke ernst van de problemen waarvan de ontwikkeling in de bewuste gebieden heeft te lijden. Voorts moeten de voordelen van de steun voor de ontwikkeling van een achterstandsregio opwegen tegen de uit de steun resulterende mededingingsverstoringen (5). Het gewicht dat aan de voordelen van de steun wordt toegekend, zal doorgaans verschillen naar gelang de afwijking die wordt toegepast. Zo kan voor de steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), met de grootste achterstand een grotere mededingingsverstoring worden geaccepteerd dan voor de steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c) (6). |
6. |
In enkele zeer beperkte, welomschreven gevallen kunnen de structurele handicaps van een gebied zo zwaar zijn dat regionale investeringssteun, gecombineerd met een omvattende horizontale steunregeling, niet voldoende zijn om een proces van regionale ontwikkeling op gang te brengen. Alleen in die gevallen mag regionale investeringssteun met regionale exploitatiesteun worden aangevuld. |
7. |
Er zijn toenemende bewijzen voorhanden dat er voor de oprichting van nieuwe ondernemingen in de Gemeenschap aanzienlijke barrières zijn, die zich nog scherper laten voelen binnen de achterstandsgebieden. Daarom heeft de Commissie besloten om met deze richtsnoeren een nieuw steuninstrument in te voeren om het opstarten van kleine ondernemingen in achterstandsgebieden aan te moedigen via steunplafonds die verschillen naar gelang de betrokken regio's. |
-
2.Toepassingsgebied
8. |
De Commissie past deze richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen toe op alle regionale steun in alle economische sectoren, met uitzondering van de visserijsector en de kolenindustrie (7) waarvoor bijzondere regels gelden die in specifieke juridische instrumenten zijn vastgelegd. In de landbouwsector gelden deze richtsnoeren niet voor de productie van landbouwproducten in de zin van Bijlage I bij het Verdrag. Zij gelden wel voor de verwerking en de afzet van die producten, doch alleen voorzover zulks is vastgelegd in de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (8), of richtsnoeren die deze vervangen. Daarnaast gelden voor sommige andere sectoren ook specifieke regels waarbij met de bijzondere situatie van de betrokken sectoren rekening wordt gehouden, en die geheel of ten dele van deze richtsnoeren kunnen afwijken (9). Wat de ijzer- en staalindustrie betreft, is de Commissie, in lijn met haar sinds lang bestaande praktijk, van mening dat regionale steun aan de ijzer- en staalindustrie in de zin van Bijlage I niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is. Deze onverenigbaarheid geldt in deze sector ook voor grote individuele steunmaatregelen ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen (hierna ook „KMO's” genoemd) in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 70/2001 (10) (of eventuele verordeningen welke die verordening vervangen) die niet door diezelfde verordening zijn vrijgesteld. Voorts mag in de synthetischevezelindustrie in de zin van Bijlage II, gezien de specifieke kenmerken ervan, geen regionale investeringssteun worden toegekend. |
9. |
Ten behoeve van ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (11) mag steun alleen in overeenstemming met die richtsnoeren worden toegekend (12). |
10. |
In de regel zou regionale steun moeten worden toegekend in het kader van een multisectorale steunregeling die integrerend deel uitmaakt van een regionale ontwikkelingsstrategie, met helder omschreven doelstellingen. Een dergelijke regeling kan de bevoegde autoriteiten ook in staat stellen om voor investeringsprojecten prioriteiten vast te leggen op basis van het belang ervan voor het betrokken gebied. Wanneer uitzonderlijk wordt overwogen ad-hocsteun aan één individuele onderneming toe te kennen of steun ten behoeve van slechts één enkele economische sector, dan dient de lidstaat aan te tonen dat het project tot een coherente regionale ontwikkelingsstrategie bijdraagt en dat het, gelet op de aard en de omvang ervan, niet in onacceptabele mededingingsverstoringen zal resulteren. Blijkt steun in het kader van een regeling te zeer op een bepaalde economische sector te zijn geconcentreerd, dan kan de Commissie deze steun, overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (13), onderzoeken en kan zij, overeenkomstig artikel 18, onder c), van die verordening, voorstellen de regeling af te schaffen. |
11. |
Lidstaten hoeven regionale-steunregelingen die aan alle in de groepsvrijstellingsverordeningen van de Commissie op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (14) vastgestelde voorwaarden voldoen, niet aan te melden. |
-
3.De afbakening van de gebieden
3.1. Voor regionale steun in aanmerking komend aandeel van de bevolking (2007-2013)
12. |
Aangezien regionale steun in beginsel een uitzondering moet blijven, is de Commissie van mening dat in de Gemeenschap het totale aandeel van de bevolking in de steungebieden aanzienlijk lager moet liggen dan het totale aandeel van de bevolking in de „niet-steungebieden”. |
13. |
Gelet op de conclusies van de verschillende bijeenkomsten van de Europese Raad waar tot een vermindering van het totale volume staatssteun werd opgeroepen, en gezien de breed gedeelde zorg over de verstorende effecten van investeringssteun voor grote ondernemingen, is de Commissie van mening dat het totale aandeel van de bevolking dat in de periode 2007-2013 onder de richtsnoeren regionale steun valt, dient te zijn beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de gebieden met de grootste achterstand te bestrijken, alsmede een beperkt aantal gebieden die achterstand hebben ten opzichte van het nationale gemiddelde in de betrokken lidstaat. Daarom is besloten het maximum van het totale aandeel van de bevolking op 42 % van de bevolking van de huidige 25 lidstaten van de Gemeenschap vast te stellen, hetgeen vergelijkbaar is met het maximum dat werd vastgesteld op basis van een Gemeenschap met 15 lidstaten in 1998. Dit maximum biedt een passende mate van concentratie van regionale steun in de EU-25, maar laat tegelijk ook voldoende flexibiliteit voor de toetreding van Bulgarije en Roemenië, landen waarvan normaalgesproken het volledige grondgebied voor regionale steun in aanmerking zal komen (15). |
14. |
Niettemin heeft de Commissie, om de bestaande lidstaten een voldoende mate van continuïteit te garanderen, ook besloten een extra vangnet te gebruiken, dat moet waarborgen dat geen enkele lidstaat meer dan 50 % van het in de periode 2000-2006 in aanmerking komende aandeel van de bevolking verliest (16). |
3.2. De afwijking van artikel 87, lid 3, onder a)
15. |
Krachtens artikel 87, lid 3, onder a), kunnen steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd. Zoals het Hof van Justitie heeft benadrukt, blijkt „uit het gebruik van de begrippen „abnormaal” en „ernstig” in artikel [87], lid 3, onder a), dat deze afwijking enkel geldt voor streken wier economische toestand, vergeleken met die van de gehele Gemeenschap, bijzonder ongunstig is” (17). |
16. |
De Commissie is dan ook van oordeel dat aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan indien het gebied, dat met een geografische eenheid op NUTS-II-niveau (18) overeenkomt, een in koopkrachtstandaard (hierna „KKS” genoemd) gemeten bruto binnenlands product (hierna „BBP” genoemd) per hoofd van de bevolking heeft van minder dan 75 % van het communautaire gemiddelde (19). Het BBP per hoofd van de bevolking (20) van elk gebied en het communautaire gemiddelde waarvan bij de analyse moet worden uitgegaan, wordt berekend door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (Eurostat). Om de grootst mogelijke coherentie te garanderen tussen het aanwijzen van gebieden die op grond van de richtsnoeren regionale steun voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen, en de gebieden die op grond van de verordeningen inzake de Structuurfondsen voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen, heeft de Commissie voor het afbakenen van de steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), dezelfde gegevens inzake BBP per hoofd van de bevolking gebruikt als die welke werden gebruikt om in het kader van de verordeningen inzake de Structuurfondsen de convergentiegebieden af te bakenen (21). |
17. |
Rekening houdend met de bijzondere handicaps waarmee de ultraperifere gebieden in de zin van artikel 299, lid 2, van het Verdrag (22) door hun afgelegen ligging hebben te kampen en met de specifieke beperkingen die zij bij de integratie in de interne markt ondervinden, is de Commissie van oordeel dat regionale steun voor deze gebieden ook onder de toepassing van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), valt, ongeacht of deze gebieden een BBP per hoofd van de bevolking hebben van minder dan 75 % van het communautaire gemiddelde. |
3.3. Phasing-out-regelingen voor de „statistisch-effectgebieden”
18. |
Voor bepaalde gebieden bedraagt het BBP per hoofd van de bevolking uitsluitend door het statistische effect van de uitbreiding meer dan 75 % van het communautaire gemiddelde. Deze gebieden hebben op NUTS II-niveau een BBP per hoofd van de bevolking van meer dan 75 % van het EU-25-gemiddelde, doch minder dan 75 % van het EU-15-gemiddelde (23) (24). |
19. |
Om ervoor te zorgen dat de in het verleden geboekte vooruitgang in deze gebieden niet door een te snelle verandering wordt tenietgedaan, is de Commissie van mening dat, wat steunintensiteiten en beschikbaarheid van exploitatiesteun betreft, deze gebieden via een tijdelijke, overgangsregeling tot en met 31 december 2010 voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking moeten blijven komen. |
20. |
In 2010 zal de Commissie de positie van deze gebieden opnieuw bezien aan de hand van het driejaarsgemiddelde van de recentst beschikbare BBP-gegevens van Eurostat. Wanneer het relatieve BBP per hoofd van de bevolking in deze gebieden onder 75 % van het EU-25-gemiddelde is gedaald, zullen deze gebieden verder voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking blijven komen. Anders zullen deze statistisch-effectgebieden vanaf 1 januari 2011 op grond van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), voor steun in aanmerking komen. |
3.4. De afwijking van artikel 87, lid 3, onder c)
21. |
Het Hof van Justitie heeft in zaak nr. 248/84 (25) over de scala van aan te pakken problemen en over het referentiekader voor de analyse het volgende verklaard: de in artikel 87, lid 3, onder c), „geformuleerde afwijking is echter ruimer, doordat zij ziet op de ontwikkeling van bepaalde streken zonder dat aan de economische voorwaarden van [artikel 87,] lid 3, sub a), moet zijn voldaan, mits door de betrokken steunmaatregelen „de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt ... niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”. Deze bepaling verleent de Commissie de bevoegdheid om de lidstaten toe te staan, steunmaatregelen te treffen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken die het nationaal gemiddelde niet halen.” |
22. |
Regionale steun die onder de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), valt, moet evenwel deel uitmaken van een helder omschreven regionaal beleid van de betrokken lidstaat en aan de beginselen van geografische concentratie voldoen. Aangezien deze steun is bestemd voor gebieden die minder achterstand hebben dan die welke onder artikel 87, lid 3, onder a), vallen, moeten zowel de geografische omvang van de afwijking als de toegestane steunintensiteit strikt worden beperkt. Derhalve zal in de regel slechts een beperkt gedeelte van het grondgebied van een lidstaat voor dit soort steun in aanmerking kunnen komen. |
23. |
Om de nationale autoriteiten bij de keuze van de in aanmerking komende gebieden voldoende ruimte te laten, zonder dat dit ten koste gaat van de doeltreffendheid van het stel controlemechanismen dat de Commissie bij dit soort steun toepast, of van het beginsel van gelijke behandeling van alle lidstaten, zou de vaststelling van de uit hoofde van de betrokken afwijking in aanmerking komende gebieden in twee stappen moeten verlopen: eerst stelt de Commissie voor dit soort steun per lidstaat het maximumaandeel van de bevolking vast (26) en vervolgens worden de in aanmerking komende gebieden geselecteerd. |
3.4.1. Vaststelling van het voor elke lidstaat in aanmerking komende aandeel van de bevolking
24. |
In een eerste fase wordt het aandeel van de bevolking dat per lidstaat op grond van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking komt, aan de hand van een objectieve, billijke en transparante methode vastgesteld. Voorts moet de uitkomst ervan binnen de algemene marges blijven die de Commissie in deel 3.1 voor het voor regionale steun in aanmerking komende aandeel van de bevolking heeft vastgesteld, mede rekening houdend met het vangnet. Daartoe stelt de Commissie aan de hand van de volgende methode per lidstaat een plafond voor het aandeel van de bevolking vast. |
25. |
In de eerste plaats krijgen de lidstaten een aandeel in het totaal toegewezen dat overeenstemt met de bevolking van de gebieden die tot dusver op grond van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag voor steun in aanmerking kwamen, maar die niet langer voldoen aan de criteria om voor de afwijking van die bepaling in aanmerking te komen en die niet onder de in deel 3.3 beschreven regelingen voor de statistisch-effectgebieden vallen. Het betreft hier de gebieden die een BBP per hoofd van de bevolking hadden van minder dan 75 % op EU-15-basis toen de richtsnoeren regionale steun van 1998 werden goedgekeurd, maar die door hun economische ontwikkeling op EU-15-basis niet meer aan die voorwaarde voldoen. Aangezien deze gebieden (27) voordien betrekkelijk hoge volumes steun konden krijgen, acht de Commissie het nodig de lidstaten, mochten zij dat wensen, de nodige ruimte te bieden om deze gebieden voor de looptijd van de huidige richtsnoeren te blijven steunen, op grond van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c) (28). |
26. |
Ten tweede krijgen de betrokken lidstaten, om hen in staat te stellen steun te blijven verlenen ten behoeve van dunbevolkte gebieden, ook een aandeel toegewezen op basis van de bevolking in dunbevolkte gebieden (29). |
27. |
Na aftrek van het bevolkingsaandeel berekend op basis van de in delen 3.2 en 3.3 beschreven objectieve criteria en het in de twee voorgaande punten bedoelde aandeel in het maximum van 42 % van de EU-25 bevolking zoals dat in deel 3.1 werd vastgesteld, kan het saldo worden verdeeld over de lidstaten, onder gebruikmaking van een verdeelsleutel die rekening houdt met de regionale verschillen in BBP per hoofd van de bevolking en de werkloosheidscijfers, zowel op nationaal als op communautair niveau. De berekeningsformule wordt in Bijlage IV nader beschreven (30). |
28. |
Ten slotte wordt, zoals in deel 3.1 is aangegeven, een vangnet gebruikt om ervoor te zorgen dat geen van de lidstaten meer dan 50 % van het aandeel van zijn bevolking dat onder de richtsnoeren van 1998 in aanmerking komt, verliest. |
29. |
De daaruit resulterende aandelen worden aangegeven in Bijlage V, samen met de lijsten van regio's die uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen, de statistisch-effectgebieden en de economische ontwikkelingsgebieden. |
3.4.2. Selectie van de in aanmerking komende gebieden (31)
30. |
De subsidiabiliteitscriteria aan de hand waarvan de lidstaten gebieden selecteren, moeten voldoende soepel zijn om rekening te houden met sterk uiteenlopende situaties waarin de toekenning van regionale steun potentieel is te verdedigen, maar moeten tegelijk toch transparant zijn en voldoende garanties bieden dat door de toekenning van regionale steun de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededinging niet zodanig worden verstoord dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Daarom vindt de Commissie dat de volgende gebieden in aanmerking kunnen komen om door de betrokken lidstaten, overeenkomstig de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), te worden geselecteerd voor de toekenning van regionale investeringssteun (32):
|
31. |
Daarnaast kunnen lidstaten, om hun meer flexibiliteit te bieden bij het aanpakken van erg lokale — onder NUTS-III-niveau — regionale verschillen, ook andere, kleinere zones afbakenen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen, mits deze zones een minimumbevolking van 20 000 inwoners hebben (35). De lidstaten die van deze mogelijkheid willen gebruikmaken, dienen aan te tonen dat de voorgestelde zones, relatief gesproken, meer behoefte aan economische ontwikkeling hebben dan andere zones in dat gebied; daartoe kunnen zij erkende economische indicatoren zoals BBP per hoofd van de bevolking, werkgelegenheids- of werkloosheidspercentages, lokale productiviteits- of competentie-indicatoren gebruiken. In deze zones keurt de Commissie regionale steun ten behoeve van KMO's goed; daarnaast is ook de desbetreffende KMO-verhoging van toepassing. Wegens de potentiële mededingingsverstoring als gevolg van het spill-overeffect naar de meer welvarende buurgebieden keurt de Commissie echter geen steun goed ten behoeve van grote ondernemingen in die zones, noch steun voor investeringen waarvan de in aanmerking komende uitgaven meer dan 25 miljoen EUR bedragen. |
32. |
Of het voor elke lidstaat toegestane totale bevolkingsaandeel in acht wordt genomen, wordt bepaald aan de hand van het reële bevolkingsaantal van de betrokken gebieden, op basis van de recentst beschikbare, erkende statistische gegevens. |
-
4.Regionale investeringssteun
4.1. Aard van de steun en steunplafonds
4.1.1. Aard van de steun
33. |
Regionale investeringssteun is steun die ten behoeve van een project voor een initiële investering wordt toegekend. |
34. |
Initiële investering is een investering in materiële en immateriële activa ten behoeve van:
„Materiële activa” zijn activa zoals gronden, gebouwen en installaties/uitrusting. Bij de overname van een vestiging, worden alleen de kosten voor de verwerving van activa van derden in aanmerking genomen, mits de transactie op marktvoorwaarden plaatsvindt. „Immateriële activa” zijn activa die technologieoverdracht door de verwerving van octrooirechten, licenties, knowhow of niet-geoctrooieerde technische kennis inhouden. Een vervangingsinvestering die aan geen van deze voorwaarden voldoet, valt dus niet onder dit begrip (36). |
35. |
De overname van activa die rechtstreeks met een vestiging verband houden, kunnen ook als initiële investering gelden mits de vestiging is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen en mits zij door een onafhankelijke investeerder wordt verworven (37). |
36. |
Regionale investeringssteun wordt berekend op basis van hetzij de aan het initiële-investeringsproject verbonden materiële en immateriële investeringskosten hetzij de (geraamde) loonkosten van de door het investeringsproject rechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen (38). |
37. |
De vorm van de steun kan uiteenlopen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om subsidies, leningen tegen verlaagde rente of met rentesubsidie, overheidsgaranties, de verwerving van een belang of een andere vorm van kapitaalverschaffing tegen gunstige voorwaarden, vrijstelling of verlaging van belastingen, van socialezekerheidsbijdragen of andere verplichte bijdragen, of de terbeschikkingstelling van gronden, goederen of diensten tegen voordelige prijzen. |
38. |
Het is van belang erover te waken dat regionale steun daadwerkelijk een stimulerend effect heeft op het uitvoeren van investeringen die anders niet in de steungebieden hadden plaatsgevonden. Daarom mag in het kader van steunregelingen steun alleen worden toegekend indien de begunstigde een steunaanvraag heeft ingediend en de met het beheer van de regeling belaste autoriteit vervolgens schriftelijk heeft bevestigd (39) dat, na grondige verificatie, het project in beginsel voldoet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden van de regeling vóór de werkzaamheden aan het project beginnen (40). In alle steunregelingen moet een uitdrukkelijke verwijzing naar beide voorwaarden zijn opgenomen (41). In het geval van ad-hocsteun moet de bevoegde autoriteit, vóór de werkzaamheden aan het project beginnen, een letter of intent uitsturen, waarin de steunverlening afhankelijk wordt gesteld van de toestemming van de Commissie. Beginnen de werkzaamheden vooraleer aan de voorwaarden van dit punt is voldaan, dan komt het hele project niet voor steun in aanmerking. |
39. |
Wordt de steun berekend op basis van de materiële of immateriële investeringskosten of de in punt 35 bedoelde overnamekosten, dan verstrekt de begunstigde, als garantie dat de investering levensvatbaar en gezond is en de toepasselijke steunplafonds in acht nemend, een financiële bijdrage van minstens 25 % van de in aanmerking komende kosten — hetzij uit eigen vermogen, hetzij via externe financiering — in een vorm die vrij is van enige steun van de overheid (42). |
40. |
Om ervoor te zorgen dat met de investeringen een reële en duurzame bijdrage aan de regionale ontwikkeling wordt geleverd, dient de investeringssteun — via de aan de steun verbonden voorwaarden of via de wijze van uitkering ervan — afhankelijk te worden gesteld van het behoud van de desbetreffende investering in het bewuste gebied voor een minimumperiode van ten minste vijf jaar na de voltooiing ervan (43). Bovendien moeten, ingeval de steun op basis van de loonkosten is berekend, de arbeidsplaatsen binnen de drie jaar na de voltooiing van de werkzaamheden worden ingevuld. Alle via de investering geschapen arbeidsplaatsen moeten binnen het betrokken gebied behouden blijven voor een periode van vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld. In het geval van KMO's kunnen de lidstaten deze periode van vijf jaar dat een investering of geschapen arbeidsplaatsen moeten worden behouden, tot minstens drie jaar terugbrengen. |
41. |
Het steunpeil wordt uitgedrukt als een intensiteitspercentage dat aan de referentiekosten is gerelateerd. Alle steunintensiteiten worden berekend als bruto-subsidie-equivalent (hierna ook „BSE” genoemd) (44). De steunintensiteit uitgedrukt als bruto-subsidie-equivalent is de contante waarde van de steun, uitgedrukt als een percentage van de contante waarde van de in aanmerking komende kosten. Voor steun die individueel bij de Commissie wordt aangemeld, wordt het bruto-subsidie-equivalent op het tijdstip van de aanmelding berekend. In de overige gevallen worden de in aanmerking komende investeringskosten gedisconteerd tot hun waarde op het tijdstip dat de steun wordt toegekend. Steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot zijn waarde op het tijdstip van de aanmelding of van de toekenning, al naar gelang. De rentevoet die bij de discontering en voor de berekening van het steunbedrag bij een zachte lening moet worden gehanteerd, is het referentiepercentage dat op het tijdstip van de steunverlening geldt. Wanneer via belastingvrijstelling op in de toekomst verschuldigde belastingen steun wordt toegekend, vindt de discontering van de steuntranches plaats op basis van de referentiepercentages die gelden op de diverse tijdstippen dat de belastingvoordelen gaan spelen. |
4.1.2. Steunplafonds (maximale steunintensiteiten) voor steun aan grote ondernemingen
42. |
De steunintensiteit moet op de aard en de ernst van de te bestrijden regionale problemen worden afgestemd. Dit betekent dat de toelaatbare steunintensiteiten in eerste instantie minder hoog zijn in gebieden die voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking komen dan voor de gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen. |
43. |
De Commissie dient ook ermee rekening te houden dat na recente uitbreidingen de verschillen in de relatieve welvaart van de uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komende gebieden aanzienlijk zijn toegenomen. Het is namelijk zo dat een aanzienlijk aantal gebieden, ja zelfs volledige lidstaten thans een BBP per hoofd van de bevolking hebben van minder dan 45 % van het EU-25-gemiddelde, hetgeen in 1998 niet het geval was. Door deze grotere welvaartsverschillen binnen de Gemeenschap dient de Commissie voor de in aanmerking komende gebieden een indeling met meerdere categorieën in te voeren. |
44. |
Voor de steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), zou de intensiteit van de regionale steun volgens de Commissie niet meer mogen bedragen dan:
|
45. |
Gezien hun specifieke handicaps komen de ultraperifere gebieden in aanmerking voor een verdere verhoging van 20 % BSE indien hun BBP per hoofd van de bevolking minder dan 75 % van het EU-25-gemiddelde bedraagt, en van 10 % BSE in de overige gevallen. |
46. |
De statistisch-effectgebieden die onder de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), vallen per 1 januari 2011, komen voor een steunintensiteit van 20 % in aanmerking. |
47. |
In de overige steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), mag het plafond voor regionale steun niet meer dan 15 % BSE bedragen. Dit wordt evenwel verlaagd tot 10 % BSE in het geval van gebieden met meer dan 100 % van het EU-25-gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking en met een werkloosheidspercentage onder het EU-25-gemiddelde, gemeten op NUTS-III-niveau (op basis van gemiddelden over de laatste drie jaar, gebruikmakend van Eurostat-gegevens) (45). |
48. |
Voor gebieden echter met een lage bevolkingsdichtheid en voor aan een steungebied in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), grenzende gebieden (overeenstemmend met NUTS-III-niveau of lager) die door een lidstaat als steungebied in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), zijn aangemerkt, alsmede voor NUTS-III-gebieden, of delen daarvan, die een landsgrens delen met een land dat geen lidstaat van de Europese Economische Ruimte of de EVA is, komen steeds voor een steunintensiteit van 15 % BSE in aanmerking. |
4.1.3. Verhogingen voor kleine en middelgrote ondernemingen
49. |
Wanneer aan kleine en middelgrote ondernemingen (46) steun wordt toegekend, kunnen de plafonds van deel 4.1.2 met 20 % BSE worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 % BSE voor steun aan middelgrote ondernemingen (47). |
4.2. In aanmerking komende uitgaven
4.2.1. Op basis van de investeringskosten berekende steun
50. |
Uitgaven voor gronden, gebouwen en installaties/uitrusting (48) komen voor steun ten behoeve van initiële investeringen in aanmerking. |
51. |
Bij KMO's kunnen ook de kosten voor voorbereidende studies en consultancykosten in verband met de investering in aanmerking worden genomen tot een steunintensiteit van 50 % van de daadwerkelijk gemaakte kosten. |
52. |
Bij een overname als bedoeld in punt 35 worden alleen de kosten voor de van derden overgenomen activa (49) in aanmerking genomen (50). De transactie moet op marktvoorwaarden plaatsvinden. |
53. |
Kosten voor de verwerving van andere activa dan gronden en gebouwen die worden geleased, kunnen alleen in aanmerking worden genomen indien de lease in de vorm van een financiële leasing plaatsvindt en de verplichting inhoudt de activa na afloop van de leaseovereenkomst te kopen. Voor leasing van gronden en gebouwen moet de leaseovereenkomst na het verwachte tijdstip van de voltooiing van het investeringsproject minstens vijf jaar blijven lopen in het geval van grote ondernemingen en drie jaar in het geval van KMO's. |
54. |
Behalve voor KMO's en bij overnames moeten de verworven activa nieuw zijn. Bij overnames worden activa waarvoor reeds vóór de overname steun ten behoeve van de verwerving daarvan werd verleend, in mindering gebracht. |
55. |
Bij KMO's kunnen steeds de totale kosten van investeringen in immateriële activa via technologieoverdracht door de verwerving van octrooirechten, licenties, knowhow of niet-geoctrooieerde technische kennis in aanmerking worden genomen. Voor grote ondernemingen komen die kosten alleen in aanmerking tot een maximum van 50 % van de totale in aanmerking komende investeringsuitgaven voor het project. |
56. |
In alle gevallen voldoen de in aanmerking komende immateriële activa aan de nodige voorwaarden die garanderen dat zij in het steungebied dat voor regionale steun in aanmerking komt, verankerd blijven en dat zij dus niet worden overgedragen ten voordele van andere gebieden, met name die welke niet voor regionale steun in aanmerking komen. Daartoe moeten de in aanmerking komende immateriële activa in het bijzonder aan de onderstaande voorwaarden voldoen:
|
4.2.2. Op basis van de loonkosten berekende steun
57. |
Zoals in deel 4.1.1 werd aangegeven, kan regionale steun ook worden berekend aan de hand van de verwachte loonkosten (51) die uit de door een project voor initiële investeringen geschapen banen resulteren. |
58. |
Schepping van banen betekent een netto-verhoging van het aantal werknemers (52) dat rechtstreeks in dienst is bij een bepaalde vestiging ten opzichte van het gemiddelde over de twaalf voorgaande maanden. Daarom moeten alle arbeidsplaatsen die in die twaalfmaandsperiode zijn verloren gegaan, van het tijdens diezelfde periode schijnbare aantal gecreëerde arbeidsplaatsen worden afgetrokken (53). |
59. |
Deze steun mag niet meer bedragen dan een bepaald percentage van de loonkosten van de in dienst genomen persoon, berekend over een periode van twee jaar. Dit percentage is gelijk aan de intensiteit die in de betrokken zone voor investeringssteun is toegestaan. |
4.3. Steun voor grote investeringsprojecten
60. |
In het kader van deze richtsnoeren is een „groot investeringsproject” een „initiële investering” in de zin van deze richtsnoeren met in aanmerking komende uitgaven die meer dan 50 miljoen EUR bedragen (54). Om te voorkomen dat een groot investeringsproject kunstmatig wordt opgesplitst in subprojecten om zodoende de bepalingen van deze richtsnoeren te kunnen omzeilen, geldt een groot investeringsproject als één investeringsproject wanneer de initiële investering, uitgevoerd wordt door één of meer ondernemingen over een periode van drie jaar en bestaat in vaste activa die economisch onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden (55). |
61. |
Om te berekenen of met de in aanmerking komende uitgaven voor grote investeringsprojecten de diverse plafonds van deze richtsnoeren worden bereikt, worden als in aanmerking komende uitgaven hetzij de traditionele investeringskosten hetzij de loonkosten in rekening gebracht, afhankelijk van welk van beide kosten het hoogst liggen. |
62. |
In de twee opeenvolgende multisectorale kaderregelingen betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten van 1998 (56) en van 2002 (57) verlaagde de Commissie de maximale steunintensiteiten voor grote investeringsprojecten, om de mededingingsverstoringen te beperken. Met het oog op vereenvoudiging en transparantie heeft de Commissie besloten de bepalingen van de multisectorale kaderregeling van 2002 in de richtsnoeren regionale steun voor 2007-2013 op te nemen. |
63. |
De multisectorale kaderregeling 2002 zal dus niet meer van toepassing zijn voor steun die na 31 december 2006 wordt toegekend of aangemeld (58); zij wordt door deze richtsnoeren vervangen (59). |
4.3.1. Meer transparantie en betere monitoring bij grote investeringsprojecten
64. |
Lidstaten moeten bij de Commissie alle steun ten behoeve van investeringsprojecten in het kader van een bestaande steunregeling individueel aanmelden wanneer de voorgenomen steun uit alle bronnen hoger ligt dan het maximaal toegestane steunbedrag dat een investering met 100 miljoen EUR in aanmerking komende uitgaven, volgens de in punt 67 vastgestelde schaal en regels (60), mag ontvangen. De aanmeldingsdrempels voor verschillende regio's met de in het kader van deze richtsnoeren meest frequent voorkomende steunintensiteiten, zijn in onderstaande tabel samengevat.
|
65. |
Wanneer op basis van bestaande steunregelingen regionale steun wordt toegekend ten behoeve van grote investeringsprojecten die niet hoeven te worden aangemeld, verschaffen de lidstaten, binnen de twintig werkdagen te rekenen vanaf de steunverlening door de bevoegde autoriteit, de Commissie de beknopte informatie aan de hand van het in Bijlage III vastgestelde standaardformulier. De Commissie zal beknopte informatie op haar website (http://europa.eu.int/comm/competition/) voor het publiek beschikbaar stellen. |
66. |
De lidstaten houden voor alle grote investeringsprojecten gedetailleerde dossiers over de toekenning van steun bij. Deze dossiers, die alle gegevens bevatten welke nodig zijn om te kunnen nagaan of de toegestane maximumintensiteit in acht is genomen, worden gedurende tien jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop de steun werd toegekend, bijgehouden. |
4.3.2. Regels voor het beoordelen van grote investeringsprojecten
67. |
Voor regionale investeringssteun ten behoeve van grote investeringsprojecten geldt een aangepast regionale-steunplafond (61), op basis van de volgende schaal:
Zodoende wordt het toelaatbare steunbedrag voor een groot investeringsproject berekend volgens deze formule: maximale steunbedrag = R × (50 + 0,50 × B + 0,34 × C); waarbij R het niet-aangepaste regionale-steunplafond is, B de in aanmerking komende uitgaven tussen 50 en 100 miljoen EUR, en C de in aanmerking komende uitgaven boven 100 miljoen EUR. Deze berekening vindt plaats volgens de officiële wisselkoersen die gelden op het tijdstip dat de steun wordt toegekend of, in het geval van steun die individueel dient te worden aangemeld, op het tijdstip van aanmelding. |
68. |
Wanneer het totale bedrag aan steun uit alle bronnen meer dan 75 % bedraagt van het maximale steunbedrag dat een investering met 100 miljoen EUR in aanmerking komende uitgaven — volgens het standaardsteunplafond dat voor grote ondernemingen in de goedgekeurde regionale-steunkaart geldt op het tijdstip dat de steun wordt toegekend — kan ontvangen, en wanneer:
|
69. |
Het betrokken product is in de regel het product waarop het investeringsproject ziet (64). Heeft het project betrekking op een tussenproduct en wordt een aanzienlijk deel van productie niet op de markt afgezet, dan kan het betrokken product het downstreamproduct zijn. De relevante productmarkt omvat het betrokken product en daarmee substitueerbare producten die als dusdanig worden beschouwd hetzij door de consument (wegens de kenmerken van het product, de prijs en het gebruik waarvoor het is bestemd), hetzij door de producent (wegens de flexibiliteit van de productie-installaties). |
70. |
De lidstaat dient aan te tonen dat de in punt 68, onder a) en b), bedoelde situaties zich niet voordoen (65). Voor de toepassing van de punten a) en b) worden de afzet en het schijnbaar verbruik op het passende niveau van de PRODCOM-nomenclatuur (66) bepaald in de regel binnen de EER of, indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, volgens een andere, algemeen aanvaarde marktsegmentatie waarvoor eenvoudig beschikbare statistische gegevens voorhanden zijn. |
4.4. Regels voor de cumulering van steun
71. |
De in delen 4.1 en 4.3 vastgestelde plafonds voor de steunintensiteit gelden voor het totale steunbedrag:
|
72. |
Wanneer op basis van materiële of immateriële investeringsuitgaven berekende steun met op basis van de loonkosten berekende steun wordt gecombineerd, moet het voor het betrokken gebied vastgestelde intensiteitsplafond worden nageleefd (67). |
73. |
Kunnen de voor regionale steun in aanmerking komende uitgaven volledig of gedeeltelijk op steun ten behoeve van andere doelstellingen aanspraak maken, dan is het volgens de toepasselijke regels gunstigste plafond op het gemeenschappelijke gedeelte van toepassing. |
74. |
Wanneer de lidstaat bepaalt dat staatssteun in het kader van één regeling met steun uit andere regelingen kan worden gecumuleerd, moet hij, voor elke regeling, aangeven hoe hij waarborgt dat aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan. |
75. |
Regionale investeringssteun wordt niet gecumuleerd met de-minimissteun ten behoeve van dezelfde in aanmerking komende uitgaven, om te vermijden dat de in deze richtsnoeren vastgestelde maximale steunintensiteiten worden omzeild. |
-
5.Exploitatiesteun (68)
76. |
Regionale steun die is bedoeld om de lopende kosten van een onderneming te verminderen (exploitatiesteun), is in beginsel verboden. Dergelijke steun mag evenwel bij uitzondering worden toegestaan in gebieden die uit hoofde van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen, mits i) deze steun door de bijdrage aan de regionale ontwikkeling en de aard ervan is gerechtvaardigd en ii) de hoogte ervan tot de te verhelpen handicaps in verhouding staat (69). De lidstaten moeten het bestaan en de omvang van die handicaps aantonen (70). Daarnaast kunnen bepaalde specifieke vormen van exploitatiesteun worden aanvaard in de gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en in de dunst bevolkte gebieden. |
77. |
In beginsel mag exploitatiesteun alleen worden toegekend voor een vooraf bepaalde reeks in aanmerking komende uitgaven of kosten (71) en moet hij tot een bepaald aandeel van die kosten zijn beperkt. |
78. |
Gezien het specifieke karakter van financiële activiteiten en van activiteiten binnen een concern in de zin van sectie J (codes 65, 66 en 67) van de NACE-code en van activiteiten binnen een concern in de zin van sectie K (code 74) van de NACE-code, is de kans uiterst klein dat exploitatiesteun voor dit soort activiteiten bijdraagt tot de regionale ontwikkeling, maar is het gevaar wel erg groot dat de mededinging wordt verstoord, zoals in de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (72) is aangegeven. Daarom keurt de Commissie op basis van deze richtsnoeren exploitatiesteun aan de financiële-dienstensector of voor activiteiten binnen een concern alleen goed wanneer die steun wordt toegekend in het kader van algemene regelingen die voor alle sectoren open staan en die zijn ontworpen om additionele vervoers- of werkgelegenheidskosten te compenseren. Exploitatiesteun die is bedoeld om de uitvoer te bevorderen, is eveneens uitgesloten. |
79. |
Omdat exploitatiesteun is bedoeld om vertragingen en bottlenecks in de regionale ontwikkeling te helpen overwinnen, is dit soort steun — behoudens de in punten 80 en 81 bedoelde uitzonderingen — steeds tijdelijk en in de tijd beperkt, en moet hij worden afgebouwd wanneer de gebieden tot reële convergentie met de welvarendere gebieden in de Gemeenschap komen (73). |
80. |
In afwijking van het voorgaande punt, kan exploitatiesteun die niet geleidelijk wordt afgebouwd en niet in de tijd is beperkt, alleen worden goedgekeurd:
|
81. |
Voorts kan in de ultraperifere gebieden en in dunbevolkte gebieden steun die niet geleidelijk wordt afgebouwd en niet in de tijd is beperkt, en die is bedoeld om additionele vervoerskosten ten dele te compenseren, onder de volgende voorwaarden worden goedgekeurd:
|
82. |
In ieder geval moet de behoefte aan en de omvang van exploitatiesteun regelmatig opnieuw worden bezien, om te garanderen dat deze steun ook op lange termijn nog voor het betrokken gebied relevant is. Daarom zal de Commissie alleen voor de looptijd van deze richtsnoeren regelingen voor exploitatiesteun goedkeuren. |
83. |
Om de impact van regelingen voor exploitatiesteun op het handelsverkeer en de mededinging na te kunnen gaan, dienen de lidstaten jaarlijks een verslag in voor elk NUTS-II-gebied waar exploitatiesteun is toegekend. In dat verslag wordt voor elke in het betrokken gebied goedgekeurde regeling voor exploitatiesteun een uitsplitsing van de totale uitgaven, of een raming van de gederfde inkomsten, gegeven en een lijst van de tien grootste begunstigden van exploitatiesteun in het betrokken gebied (76), met vermelding van de economische sector of sectoren waarin de begunstigden actief zijn en het steunbedrag dat zij elk hebben ontvangen. |
-
6.Steun voor nieuw opgerichte kleine ondernemingen
84. |
Terwijl nieuw opgerichte kleine ondernemingen het moeilijk hebben in de hele Gemeenschap, toch blijkt de economische ontwikkeling van de steungebieden te lijden te hebben van relatief geringe ondernemersactiviteiten en met name van benedengemiddeld lage percentages opstartende ondernemingen. Daarom lijkt het nodig een nieuwe vorm van steun in te voeren, die bovenop regionale investeringssteun kan worden verleend, om zodoende prikkels te kunnen geven die het opstarten van bedrijven en de prille ontwikkeling van kleine ondernemingen in steungebieden ondersteunen. |
85. |
Om te garanderen dat dit soort steun daadwerkelijk doelgericht is, lijkt hij te moeten worden gemoduleerd afhankelijk van de moeilijkheden waarmee elke soort gebied heeft te kampen. Voorts dient deze steun, om een onaanvaardbaar risico van mededingingsverstoringen te voorkomen — zoals het wegdrukken van bestaande ondernemingen -, minstens voor een initiële periode, strikt tot kleine ondernemingen te zijn beperkt, dient het bedrag ervan beperkt te zijn en zou hij degressief moeten zijn. |
86. |
De Commissie zal bijgevolg steunregelingen goedkeuren waarmee in totaal tot 2 miljoen EUR per onderneming (77) steun wordt verleend voor kleine ondernemingen die hun economische activiteiten hebben in gebieden die voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen, en tot 1 miljoen EUR per onderneming voor kleine ondernemingen die hun economische activiteiten hebben in gebieden die voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking komen. De bedragen die nieuw opgerichte kleine ondernemingen jaarlijks aan steun ontvangen, mogen niet meer dan 33 % zijn van de reeds genoemde totale steunbedragen per onderneming. |
87. |
In aanmerking komen juridische, adviserings-, consultancy- en administratieve uitgaven die rechtstreeks met de oprichting van de onderneming verband houden, alsmede de volgende kosten, voorzover zij daadwerkelijk binnen de eerste vijf jaar na de oprichting van de onderneming zijn gemaakt (78):
|
88. |
De steunintensiteit is:
|
89. |
Deze intensiteiten worden verhoogd met 5 % in steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), die een BBP per hoofd van de bevolking van minder dan 60 % van het EU-25-gemiddelde hebben, in gebieden met een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners/km2, op kleine eilanden met een bevolking van minder dan 5 000 inwoners en in andere gemeenschappen van dezelfde grootte die van eenzelfde geïsoleerde ligging te lijden hebben. |
90. |
De lidstaten zullen een systeem instellen dat nodig is om te garanderen dat de plafonds voor het steunbedrag en voor de relevante steunintensiteit verbonden aan de desbetreffende in aanmerking komende kosten niet worden overschreden. Met name wordt de op grond van dit deel toegekende steun niet met andere steun van de overheid (met inbegrip van de-minimissteun) gecumuleerd, om te vermijden dat de vastgestelde maximale steunintensiteit of maximumbedragen worden omzeild. |
91. |
Steun verlenen die uitsluitend voor nieuw opgerichte kleine ondernemingen is bestemd, kan perverse prikkels geven aan bestaande kleine ondernemingen om hun onderneming te sluiten en opnieuw op te richten — en op die wijze dit soort steun te kunnen ontvangen. Lidstaten moeten zich van dit risico bewust zijn en steunregelingen op zodanige wijze uitwerken dat dit probleem wordt voorkomen, bijvoorbeeld door beperkingen te stellen aan aanvragen van eigenaren van recent gesloten ondernemingen. |
-
7.Overgangsregelingen
7.1. Verlaging van steunintensiteiten voor gebieden die op 1 januari 2007 nog onder artikel 87, lid 3, onder a), vallen
92. |
Wanneer de toepassing van deze richtsnoeren resulteert in een verlaging van de maximale steunintensiteiten met meer dan 15 procentpunt (van netto naar bruto (79)), kan de verlaging in twee fasen worden doorgevoerd: een initiële verlaging met minimaal 10 procentpunt per 1 januari 2007 en het saldo per 1 januari 2011. |
7.2. Verlaging van steunintensiteiten in de economische ontwikkelingsgebieden
93. |
Mits de betrokken gebieden door de lidstaat voor de hele periode 2007-2013 als voor regionale steun uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking komend worden voorgesteld, kan de verlaging van de steunintensiteiten voor de economische ontwikkelingsgebieden in twee fasen verlopen. Een verlaging van minstens 10 procentpunt (van netto naar bruto) wordt per 1 januari 2007 toegepast. Voorzover het nodig is om aan de in het kader van deze richtsnoeren toegestane nieuwe steunintensiteiten te voldoen, wordt een laatste verlaging uiterlijk per 1 januari 2011 toegepast (80). |
7.3. Phasing-out van exploitatiesteun
94. |
Voor gebieden waarin geen exploitatiesteun meer mag worden toegekend omdat zij niet meer voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen, kan de Commissie ermee instemmen dat de regelingen voor exploitatiesteun lineair worden afgebouwd over een periode van twee jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat die gebieden niet meer voor de toekenning van dergelijke steun in aanmerking komen. |
7.4. Phasing-out van steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c)
95. |
Na de inwerkingtreding van deze richtsnoeren zal een aantal gebieden niet meer voor regionale investeringssteun in aanmerking komen. Om voor deze regio's een vlotte overgang te bevorderen naar de in het kader van de tenuitvoerlegging van het Actieplan Staatssteun geleidelijk doorgevoerde hervorming van horizontale staatssteunregels, kunnen lidstaten uitzonderlijk ook additionele gebieden aanwijzen die tot 1 januari 2009 voor regionale steun uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking komen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
-
8.Regionale-steunkaarten en verenigbaarverklaring van steun
96. |
De op grond van de afwijkingen in aanmerking komende gebieden van een lidstaat en de voor elk van deze gebieden goedgekeurde maximale steunintensiteiten voor initiële investeringen (82) vormen samen de regionale-steunkaart van die lidstaat. Op de regionale-steunkaart zijn ook de gebieden die voor ondernemerschapssteun in aanmerking komen, afgebakend. Regelingen inzake exploitatiesteun komen niet op de regionale-steunkaarten voor, maar worden individueel onderzocht aan de hand van een door de betrokken lidstaat ingediende aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag. |
97. |
Het Hof van Justitie heeft verklaard dat de beschikkingen waarmee de regionale-steunkaarten voor elke lidstaat worden vastgesteld, moeten worden geacht een wezenlijk onderdeel te zijn van de richtsnoeren inzake regionale steun en uit zichzelf slechts bindende kracht te hebben wanneer zij door de lidstaten zijn aanvaard (83). |
98. |
Voorts dient te worden herhaald dat in de regionale-steunkaarten ook het toepassingsbereik wordt vastgesteld voor een eventuele groepsvrijstelling waarbij regionale steun van de aanmeldingsverplichting uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag wordt vrijgesteld; dit geldt zowel voor steun toekend op grond van Verordening (EG) nr. 70/2001 (84), als op grond van een eventuele nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor andere vormen van regionale. In artikel 1, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 994/1998 (85) is alleen voorzien in de vrijstelling voor „steunmaatregelen waarbij de kaart die de Commissie met het oog op de toekenning van regionale steun voor elke lidstaat goedgekeurd heeft, in acht wordt genomen”. |
99. |
In het kader van deze richtsnoeren omvat de regionale-steunkaart, afhankelijk van de sociaal-economische situatie van de lidstaten:
|
100. |
Het spreekt voor zich dat het aan de lidstaten zelf staat uit te maken of zij, mits de voorwaarden van deze richtsnoeren worden nageleefd, regionale investeringssteun willen toekennen en tot welke hoogte. Na de bekendmaking van deze richtsnoeren meldt elke lidstaat zo snel mogelijk, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag, bij de Commissie één enkele regionale-steunkaart aan die het hele grondgebied van die lidstaat bestrijkt. |
101. |
De Commissie zal de aanmeldingen onderzoeken overeenkomstig de procedure van artikel 88, lid 3, van het Verdrag. Wanneer zij haar onderzoek heeft voltooid, maakt zij de goedgekeurde regionale-steunkaarten in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Deze kaarten worden van kracht per 1 januari 2007, of bij de bekendmaking ervan, indien die later valt, en worden beschouwd als integrerend van deze richtsnoeren deel uitmakend. |
102. |
In de aanmelding worden de gebieden die worden voorgesteld als in aanmerking komend uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a) of c), en de voorgenomen steunintensiteiten voor grote ondernemingen duidelijk aangegeven, rekening houdend met aanpassingen van het regionale-steunplafond voor grote investeringsprojecten. Gelden voor bepaalde gebieden overgangsregels of valt een aanpassing van de steunintensiteit te verwachten, dan moeten de desbetreffende perioden en steunintensiteiten nader worden aangegeven. |
103. |
Aangezien de gebieden die uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a), voor regionale steun in aanmerking komen, en de statistisch-effectgebieden op exogene wijze op NUTS-II-niveau worden vastgesteld, is het in de regel niet nodig om gedetailleerde sociaal-economische gegevens te verschaffen die een en ander kunnen staven. Daarentegen moeten nadere gegevens worden verstrekt die kunnen verklaren waarom gebieden als steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), zijn aangewezen — behalve voor de economische ontwikkelingsgebieden, dunbevolkte en grensgebieden; daarbij gaat het onder meer om de nadere identificatie van de betrokken gebieden, bevolkingscijfers, BBP-gegevens, werkloosheidspercentages in de betrokken gebieden, en alle overige relevante gegevens. |
104. |
Om de voor de regionale ontwikkeling op de lange termijn onmisbare continuïteit te garanderen, zou de lijst van de door de lidstaten aangemelde gebieden in beginsel voor de hele periode 2007-2013 gelden. In 2010 kan echter een tussentijdse evaluatie plaatsvinden. Lidstaten die de lijst van de uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking komende gebieden of de geldende steunintensiteiten willen aanpassen, melden dit aan de Commissie uiterlijk tegen 1 april 2010. In dit verband mogen aanpassingen betreffende regio's niet meer dan 50 % bedragen van het totale bevolkingsaandeel dat in de bewuste lidstaat op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking komt. Behalve voor de gebieden waar een statistisch effect speelt, komen gebieden die bij deze tussentijdse herziening hun status als gebied dat voor regionale steun in aanmerking komt, verliezen, niet meer voor overgangssteun in aanmerking. Daarnaast kunnen de lidstaten bij de Commissie steeds een verzoek indienen om nieuwe gebieden aan die lijst toe te voegen totdat het desbetreffende aandeel van de bevolking is bereikt. |
-
9.Inwerkingtreding, tenuitvoerlegging, transparantie en herziening
105. |
De Commissie is voornemens deze richtsnoeren op alle na 31 december 2006 toegekende regionale steun toe te passen. Regionale steun die vóór 2007 wordt toegekend, wordt aan de richtsnoeren regionale steun van 1998 getoetst. |
106. |
Aangezien aanmeldingen van na 31 december 2006 toe te kennen regionale-steunregelingen of ad-hocsteun met de regionale-steunkaart in overeenstemming moeten zijn, kunnen dergelijke aanmeldingen in de regel pas als volledig worden beschouwd wanneer voor de betrokken lidstaat de regionale-steunkaart in overeenstemming met deel 8 is goedgekeurd. Derhalve zal de Commissie aanmeldingen van regionale-steunregelingen die na 31 december 2006 van kracht zijn, of ad-hocsteun die na dat tijdstip wordt toegekend, in de regel pas onderzoeken nadat de regionale-steunkaart voor de betrokken lidstaat is goedgekeurd (86). Hetzelfde geldt voor steunregelingen ten behoeve van nieuw opgerichte kleine ondernemingen die in deel 6 van deze richtlijnen worden behandeld. |
107. |
De Commissie is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren zal resulteren in aanzienlijke veranderingen in de regels die in de hele Gemeenschap voor regionale steun gelden. Voorts lijkt het, in het licht van de veranderde economische en sociale situatie in de Gemeenschap, nodig te onderzoeken of de bestaande regionale-steunregelingen (zoals onder meer de regelingen voor investeringssteun en voor exploitatiesteun) nog gerechtvaardigd en doelmatig zijn. Daarom stelt de Commissie de lidstaten, overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het Verdrag, de lidstaten de volgende dienstige maatregelen voor:
De Commissie verzoekt de lidstaten binnen één maand mee te delen dat zij met dit voorstel instemmen. |
108. |
Voorts is de Commissie van oordeel dat verdere maatregelen nodig zijn om de transparantie van regionale steun binnen een uitgebreide Unie te verbeteren. Meer bepaald lijkt het noodzakelijk ervoor te zorgen dat de lidstaten, economische spelers, belanghebbenden en ook de Commissie zelf gemakkelijk toegang hebben tot de volledige tekst van alle geldende regionale-steunregelingen in de Gemeenschap. Volgens de Commissie kan zulks gemakkelijk worden verwezenlijkt door het creëren van gelinkte websites. Daarom zal de Commissie, bij haar onderzoek van regionale-steunregelingen, systematisch van de lidstaten de toezegging verlangen dat de volledige tekst van de definitieve steunregeling op het internet wordt bekendgemaakt en dat het internetadres van deze publicatie aan de Commissie wordt meegedeeld. Projecten waarvoor uitgaven zijn gemaakt vóór het tijdstip van bekendmaking van de regeling, komen niet voor regionale steun in aanmerking. |
109. |
De Commissie kan te allen tijde besluiten deze richtsnoeren te herzien of te wijzigen wanneer zulks noodzakelijk mocht zijn om met het mededingingsbeleid verband houdende redenen of om rekening te houden met andere takken van communautair beleid en met internationale verplichtingen. |
-
Regionale verhogingen voor steun die ten behoeve van dit soort doelstellingen wordt toegekend, gelden dus niet als regionale steun.
-
Deel 4.4 van de regionale richtsnoeren is gewijzigd door de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.
-
PB C 70 van 19.3.2002, blz. 8, gewijzigd in PB C 263 van 1.11.2003, blz. 3.
-
Zie arrest van 17 september 1980, zaak 730/79, Philip Morris Holland BV / Commissie, Jurispr. 1980, blz. 2671, punt 17, en het arrest van 14 januari 1997, zaak C-169/95, Spanje/Commissie, Jurisprudentie 1997, blz. I-135, punt 20.
-
Zie in dit verband het arrest van 12 december 1996, zaak T 380/94, AIUFFASS en AKT / Commissie, Jurispr. 1996, blz. II-2169, punt 54.
-
In deze richtsnoeren wordt onder „steenkool of kolen” verstaan hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige „A”- en „B”-kolen, in de zin van het Internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties.
-
PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2, gewijzigd in PB C 232 van 12.8.2000, blz. 17.
-
Sectoren waarvoor bijzondere regels gelden die verder gaan dan hetgeen hier wordt uiteengezet, zijn momenteel het vervoer en de scheepsbouw.
-
PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).
-
Met name moet steun ten behoeve van grote of middelgrote ondernemingen tijdens de herstructurering steeds individueel bij de Commissie worden aangemeld, zelfs indien deze steun in het kader van een goedgekeurde regeling wordt toegekend.
-
Naar verwachting zal dit maximum van 42 % na de toetreding van Bulgarije en Roemenië toenemen tot 45,5 % op EU-27-basis.
-
Met dit vangnet zal het totale bevolkingsaandeel toenemen tot zo'n 43,1 % op EU-25-basis, of 46,6 % op EU-27-basis.
-
Arrest van 14 oktober 1987, zaak 248/84, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4013, punt 19.
-
Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. De NUTS-nomenclatuur wordt door Eurostat gebruikt als referentie voor het verzamelen, ontwikkelen en harmoniseren van regionale statistische gegevens in de Gemeenschap en voor sociaal-economische onderzoeken van de regio's.
-
De onderliggende hypothese is hier dat in de BBP-indicator de beide verschijnselen op synthetische wijze tot uitdrukking kunnen komen.
-
Hier (en elders in deze richtsnoeren) waar van BBP per hoofd van de bevolking sprake is, wordt het BBP gemeten in Koop Kracht Standaard (KKS).
-
Deze gegevens betreffen de periode 2000-2002.
-
De Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Guadeloupe, Martinique, Réunion en Frans-Guyana.
-
In de praktijk stemt 75 % van het EU-15-gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking overeen met 82,2 % van het EU-25-gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking.
-
Deze gebieden worden hierna „statistisch-effectgebieden” genoemd.
-
Zie noot 17.
-
Met uitzondering van de lidstaten waarvan het volledige grondgebied voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komt.
-
Deze gebieden worden hierna de „economische ontwikkelingsgebieden” genoemd.
-
In de periode 2000-2006 kwam Noord-Ierland weliswaar niet voor steun op grond van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking, maar het heeft in werkelijkheid toch dezelfde steunintensiteiten genoten als vele van de steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a). Daarom moet ook Noord-Ierland in het kader van deze richtsnoeren als een economisch ontwikkelingsgebied worden beschouwd.
-
Berekend op basis van de NUTS III-optie van punt 30, onder b), van deze richtsnoeren.
-
De Commissie heeft dezelfde methode gebruikt in haar richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen van 1998; zie Bijlage 3, punten 4 tot 7.
-
De statistisch-effectgebieden die vanaf 1.1.2011 niet meer voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komen, komen automatisch voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), in aanmerking.
-
Voor Cyprus en Luxemburg is het, gezien hun beperkte grootte, voldoende dat de geselecteerde gebieden ofwel een BBP per hoofd van de bevolking hebben dat onder het communautaire gemiddelde ligt, of een werkloosheidspercentage dat meer dan 115 % van het nationale gemiddelde bedraagt, en dat deze gebieden ten minste 10 000 inwoners hebben.
-
Om eventuele dubbeltelling te voorkomen, wordt dit criterium op residuele basis toegepast, nadat rekening werd gehouden met de relatieve rijkdom van de betrokken regio's.
-
Bijvoorbeeld schiereilanden en bergachtige gebieden.
-
Dit minimumaantal kan worden verlaagd in het geval van eilanden en andere door een vergelijkbare geografische afgelegen ligging gekenmerkte gebieden.
-
Een vervangingsinvestering kan echter, onder bepaalde, in deel 5 beschreven voorwaarden, voor exploitatiesteun in aanmerking komen.
-
De enkele verwerving van de aandelen van de rechtspersoonlijkheid van een onderneming komt dus niet als investering in aanmerking.
-
Een arbeidsplaats wordt geacht rechtstreeks door een investeringsproject te zijn geschapen wanneer deze verband houdt met de activiteit waarop de investering betrekking heeft, en deze tot stand komt in de eerste drie jaar na de voltooiing van de investering. Dit geldt ook voor arbeidsplaatsen die zijn geschapen dank zij een verhoging van de bezettingsgraad van de capaciteit als gevolg van de investering.
-
Wanneer steun individueel moet worden aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie, moet de bevestiging van de subsidiabiliteit afhankelijk worden gesteld van de goedkeuring van de steun door de Commissie.
-
„Begin van de werkzaamheden” betekent hetzij de start van de bouwwerkzaamheden hetzij de eerste vaste toezegging om uitrusting te bestellen, met uitsluiting van verkennende haalbaarheidsstudies.
-
De enige uitzondering op deze regels is het geval van goedgekeurde fiscale steunregelingen waarbij een belastingvrijstelling of -vermindering automatisch wordt toegekend ten behoeve van de in aanmerking komende uitgaven zonder enige discretionaire marge voor de autoriteiten.
-
Dit geldt bijvoorbeeld niet voor leningen met rentesubsidie, voor door de overheid verstrekte participatieleningen of overheidsparticipaties die niet aan het beginsel van een particuliere investeerder in een markteconomie voldoen, staatsgaranties die steunelementen bevatten, en staatssteun die onder de de-minimisregels valt.
-
Deze regel staat er niet aan in de weg dat installaties of uitrustingen die in deze vijfjaarsperiode door snelle technologische veranderingen zijn verouderd, worden vervangen, op voorwaarde dat de economische activiteiten gedurende de minimumperiode in het bewuste gebied worden aangehouden.
-
De Commissie wijkt hiermee af van haar vroegere praktijk waarbij door de lidstaten aangemelde regionale steun in netto-subsidie-equivalent (hierna „NSE” genoemd) werd omgezet. Zo houdt zij rekening met het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juni 2000 in gevoegde zaken T-298/97, T-312/97, T-313/97, T-315/97, T-600/97 tot 607/97, T-1/98, T-3/98 tot T-6/98 en T-23/98, Alzetta Mauro e.a. / Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-2319. In die zaak verklaarde het Gerecht (punt 89): „In de door het Verdrag ingestelde regeling van het toezicht op steunmaatregelen mag de Commissie bij de beoordeling van de verenigbaarheid van die maatregelen met het Verdrag geen rekening houden met de over de uitgekeerde financiële steun geheven belastingen. Die belastingen houden immers niet specifiek verband met de steun zelf, maar worden in een later stadium geheven en bezwaren de betrokken steun op dezelfde wijze als zij alle inkomsten bezwaren. Zij zijn derhalve niet relevant voor de beoordeling van de specifieke invloed van de steun op het handelsverkeer en de mededinging en inzonderheid voor de raming van het voordeel dat de begunstigde ondernemingen hebben gekregen ten opzichte van concurrerende ondernemingen die geen steun hebben ontvangen en wier inkomsten eveneens worden belast.” Voorts is de Commissie van oordeel dat het gebruik van het BSE, dat ook voor het berekenen van andere soorten staatssteun wordt gebruikt, zal bijdragen tot het verhogen van de eenvoud en transparantie van het systeem voor toezicht op staatssteun, en ook rekening zal houden met het toenemende aandeel staatssteun dat in de vorm van belastingvrijstellingen wordt toegekend.
-
Uitzonderlijk kan een hogere steunintensiteit worden toegestaan in een NUTS-III-gebied, of een kleiner gebied, dat aan een steungebied in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), grenst, indien zulks noodzakelijk is om te garanderen dat het verschil tussen de beide gebieden niet meer dan 20 procentpunt bedraagt.
-
Bijlage I van Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22), of eventuele verordeningen welke die verordening vervangen.
-
Deze verhogingen gelden niet voor steun die in de vervoerssector wordt toegekend.
-
In de vervoerssector komen uitgaven voor de aanschaf van vervoersuitrusting (roerende activa) niet voor steun ten behoeve van initiële investeringen in aanmerking.
-
Gaat de overname met andere initiële investeringen gepaard, dan worden de uitgaven die hierop betrekking hebben, bij de overnamekosten opgeteld.
-
In uitzonderlijke gevallen mag de steun ook alternatief worden berekend aan de hand van de (verwachte) loonkosten voor de dankzij de overname behouden of nieuw geschapen banen. Deze gevallen moeten individueel bij de Commissie worden aangemeld.
-
De loonkosten zijn het totale bedrag dat daadwerkelijk door de begunstigde ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid moet worden betaald; zij omvatten het brutoloon (vóór belastingen) en de verplichte socialezekerheidsbijdragen.
-
Het „aantal werknemers” staat voor het aantal jaararbeidseenheden (JAE's), zijnde het aantal in één jaar voltijds tewerkgestelde personen, waarbij deeltijdarbeid en seizoenarbeid in fracties van JAE's worden uitgedrukt.
-
Een dergelijk definitie geldt zowel voor een bestaande als een nieuwe vestiging.
-
Dit bedrag van 50 miljoen EUR moet worden berekend tegen prijzen en wisselkoersen op het tijdstip dat de steun wordt toegekend of, in het geval van grote investeringsprojecten die individueel moeten worden aangemeld, tegen prijzen en wisselkoersen op het tijdstip van de aanmelding.
-
Om te bepalen of een initiële investering economisch onlosmakelijk is verbonden, neemt de Commissie de technische, functionele en strategische banden en de onmiddellijke geografische nabijheid in aanmerking. Of er sprake is van een economisch onlosmakelijke band, wordt beoordeeld, onafhankelijk van de eigendomsverhoudingen. Dit betekent dat, om te bepalen of een groot investeringsproject één investeringsproject vormt, de beoordeling dezelfde is, ongeacht of het project wordt uitgevoerd door één onderneming, door meerdere ondernemingen die de investeringskosten delen, of door meerdere ondernemingen die de kosten van afzonderlijke investeringen binnen hetzelfde investeringsproject delen (bijvoorbeeld in het geval van een joint venture).
-
PB C 70 van 19.3.2002, blz. 8, gewijzigd in PB C 263 van 1.11.2003, blz. 1.
-
Investeringsprojecten die individueel moeten worden aangemeld, worden aan de regels die op het tijdstip van de aanmelding van kracht zijn, getoetst.
-
Gezien het brede algemene toepassingsbereik van deze richtsnoeren, besloot de Commissie dat het technisch niet haalbaar is een lijst van sectoren op te stellen die met ernstige structurele moeilijkheden hebben te kampen.
-
Individuele ad-hocsteun moet steeds bij de Commissie worden aangemeld. Wegens het duidelijke effect ervan op de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededinging, geldt de verplichting dat het verband met de regionale ontwikkeling specifiek moet worden gerechtvaardigd des te meer voor individuele ad-hocsteun voor grote individuele investeringsprojecten.
-
Het uitgangspunt voor de berekening van het aangepaste steunplafond is steeds de maximale steunintensiteit die, overeenkomstig deel 4.1.2, voor grote ondernemingen is toegestaan. Er kunnen geen KMO-verhogingen voor grote investeringsprojecten worden toegestaan.
-
Het schijnbare verbruik van het betrokken product is de productie vermeerderd met de invoer en verminderd met de uitvoer.
-
Vooraleer deze richtsnoeren van kracht worden, zal de Commissie verdere aanwijzingen geven over de criteria die zij bij deze beoordeling zal hanteren.
-
Wanneer een investeringsproject de productie van meerdere, uiteenlopende producten betreft, dient met elk van deze producten rekening te worden gehouden.
-
Wanneer de lidstaat aantoont dat de begunstigde van de steun een nieuwe productmarkt tot stand brengt, hoeven de criteria van punt 68, onder a) en b), niet te worden toegepast en wordt de steun toegestaan volgens de in punt 67 vastgestelde schaal.
-
Verordening (EEG) nr. 3924/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de totstandbrenging van een communautaire enquête naar de industriële productie, PB L 374 van 31.12.1991, blz. 1.
-
Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan wanneer de som van de steun ten behoeve van de initiële investering (uitgedrukt als percentage van de investering) en van de steun voor werkgelegenheidsschepping (uitgedrukt als percentage van de loonkosten) niet hoger is dan het gunstigste bedrag dat resulteert uit de toepassing van hetzij het plafond dat volgens de criteria van deel 4.1 is vastgesteld, hetzij het plafond dat overeenkomstig de in deel 4.3 aangegeven criteria is vastgesteld.
-
Zoals bij de overige vormen van regionale steun, gelden voor de toekenning van exploitatiesteun steeds de specifieke regels die eventueel in bepaalde sectoren van toepassing zijn.
-
Exploitatiesteun wordt met name verleend in de vorm van belastingvrijstellingen of vermindering van socialezekerheidsbijdragen die met in aanmerking komende investeringskosten geen verband houden.
-
De Commissie bestudeert momenteel in hoeverre het haalbaar is een methode op te stellen voor het beoordelen van de additionele kosten in de ultraperifere gebieden.
-
Bijvoorbeeld vervangingsinvesteringen, transportkosten of arbeidskosten.
-
Dit beginsel van degressiviteit moet ook worden nageleefd wanneer nieuwe regelingen voor exploitatiesteun worden aangemeld die bestaande regelingen moeten vervangen. Toch kan ten aanzien van de toepassing van dit beginsel flexibiliteit worden toegestaan in het geval van regelingen voor exploitatiesteun die zijn bedoeld om de geografische handicaps van bepaalde zones binnen steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), aan te pakken.
-
Gelet op de beperkingen waarvan de ultraperifere gebieden hebben te lijden, vindt de Commissie dat, behoudens de in punt 78 genoemde gevallen, exploitatiesteun tot 10 % van de omzet van de begunstigde onderneming mag worden toegekend zonder dat dit specifiek hoeft te worden gerechtvaardigd. Wanneer de voorgestelde steun dit bedrag te boven gaat, dient de lidstaat aan te tonen dat deze steun is gerechtvaardigd gezien de bijdrage ervan tot de regionale ontwikkeling en dat de omvang ervan evenredig is aan de additionele kosten in verband met de in artikel 299, lid 2, opgesomde factoren die de steun moet compenseren.
-
Het is aan de lidstaten om aan te tonen dat de voorgenomen steun noodzakelijk en evenredig is om aanhoudende ontvolking te voorkomen of te beperken.
-
Op basis van het aan steun ontvangen bedrag.
-
In aanmerking komen kleine ondernemingen in de zin van artikel 2 van Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 364/2004 (of eventuele verordeningen welke die verordening vervangen) die zelfstandig zijn in de zin van artikel 3 van diezelfde Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 364/2004 en die minder dan vijf jaar geleden zijn opgericht.
-
BTW en directe winst-/inkomstenbelastingen van ondernemingen vallen niet onder deze in aanmerking komende kosten.
-
Bijvoorbeeld van 50 % NSE tot 30 % BSE.
-
Aangezien Noord-Ierland in de richtsnoeren regionale steun voor de periode 2000-2006 een bijzondere regeling kreeg, is het ook gerechtvaardigd dat daar diezelfde overgangsregeling wordt toegepast.
-
Na uitsluiting van de regio's die per 31.12.2006 uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), voor regionale steun in aanmerking kwamen en die in het kader van deze richtsnoeren op grond van andere bepalingen (statistisch-effectgebiebieden, economische ontwikkelingsgebieden, dunbevolkte gebieden) in aanmerking komen. De hieruit resulterende aandelen zijn in Bijlage V te vinden.
-
Als bijgesteld in overeenstemming met punt 67, in het geval van steun voor grote investeringsprojecten die individueel moet worden aangemeld.
-
Arrest van 18 juni 2002, zaak C-242/00, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-5603, punt 35.
-
Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied tot steun voor onderzoek en ontwikkeling (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).
-
Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen, PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.
-
De Commissie deelt de lidstaten mede dat zij, met het oog op een maximale verlichting van de aanmeldingsverplichtingen, de haar bij Verordening (EG) nr. 994/1998 verleende bevoegdheden wil gebruiken om alle transparante regelingen inzake regionale investeringssteun die in overeenstemming zijn met de voor de betrokken lidstaat goedgekeurde regionale-steunkaart, van aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrij te stellen. Individuele ad-hocsteun en regelingen voor exploitatiesteun zijn niet van aanmelding vrijgesteld. Voorts blijven de verplichtingen inzake informatieverstrekking en individuele aanmelding voor grote individuele steunprojecten zoals die in deel 4.3 van deze richtsnoeren zijn uiteengezet, van toepassing, zelfs indien in het kader van vrijgestelde regelingen steun wordt toegekend.
-
PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3, gewijzigd in PB L 349 van 24.12.2002, blz. 126.
BIJLAGE I
Definitie van de ijzer- en staalindustrie
Voor de toepassing van deze richtsnoeren behelst de ijzer- en staalindustrie de ondernemingen die de onderstaande ijzer- en staalproducten vervaardigen:
Product |
Code van de gecombineerde nomenclatuur (1) |
Gietijzer |
7201 |
Ferrolegeringen |
7202 11 20, 7202 11 80, 7202 99 11 |
Ferroproducten verkregen door het rechtstreeks reduceren van ijzererts en andere sponsachtige ferroproducten |
7203 |
IJzer en niet-gelegeerd staal |
7206 |
Halffabrikaten van ijzer of van niet-gelegeerd staal |
7207 11 11, 7207 11 14, 7207 11 16, 7207 12 10, 7207 19 11, 7207 19 14, 7207 19 16, 7207 19 31, 7207 20 11, 7207 20 15, 7207 20 17, 7207 20 32, 7207 20 51, 7207 20 55, 7207 20 57, 7207 20 71 |
Gewalste platte producten van ijzer of van niet-gelegeerd staal |
7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37, 7208 38, 7208 39, 7208 40, 7208 51, 7208 52, 7208 53, 7208 54, 7208 90 10, 7209 15 00, 7209 16, 7209 17, 7209 18, 7209 25 00, 7209 26, 7209 27, 7209 28, 7209 90 10, 7210 11 10, 7210 12 11, 7210 12 19, 7210 20 10, 7210 30 10, 7210 41 10, 7210 49 10, 7210 50 10, 7210 61 10, 7210 69 10, 7210 70 31, 7210 70 39, 7210 90 31, 7210 90 33, 7210 90 38, 7211 13 00, 7211 14, 7211 19, 7211 23 10, 7211 23 51, 7211 29 20, 7211 90 11, 7212 10 10, 7212 10 91, 7212 20 11, 7212 30 11, 7212 40 10, 7212 40 91, 7212 50 31, 7212 50 51, 7212 60 11, 7212 60 91 |
Walsdraad, onregelmatig opgerold, van ijzer of niet-gelegeerd staal |
7213 10 00, 7213 20 00, 7213 91, 7213 99 |
Staven van ijzer of van niet-gelegeerd staal |
7214 20 00, 7214 30 00, 7214 91, 7214 99, 7215 90 10 |
Profielen van ijzer of van niet-gelegeerd staal |
7216 10 00, 7216 21 00, 7216 22 00, 7216 31, 7216 32, 7216 33, 7216 40, 7216 50, 7216 99 10 |
Roestvrij staal |
7218 10 00, 7218 91 11, 7218 91 19, 7218 99 11, 7218 99 20 |
Gewalste platte producten van roestvrij staal |
7219 11 00, 7219 12, 7219 13, 7219 14, 7219 21, 7219 22, 7219 23 00, 7219 24 00, 7219 31 00, 7219 32, 7219 33, 7219 34, 7219 35, 7219 90 10, 7220 11 00, 7220 12 00, 7220 20 10, 7220 90 11, 7220 90 31 |
Walsdraad, staven en profielen van roestvrij staal |
7221 00, 7222 11, 7222 19, 7222 30 10, 7222 40 10, 7222 40 30 |
Gewalste platte producten van ander gelegeerd staal |
7225 11 00, 7225 19, 7225 20 20, 7225 30 00, 7225 40, 7225 50 00, 7225 91 10, 7225 92 10, 7225 99 10, 7226 11 10, 7226 19 10, 7226 19 30, 7226 20 20, 7226 91, 7226 92 10, 7226 93 20, 7226 94 20, 7226 99 20 |
Staven en profielen van ander gelegeerd staal |
7224 10 00, 7224 90 01, 7224 90 05, 7224 90 08, 7224 90 15, 7224 90 31, 7224 90 39, 7227 10 00, 7227 20 00, 7227 90, 7228 10 10, 7228 10 30, 7228 20 11, 7228 20 19, 7228 20 30, 7228 30 20, 7228 30 41, 7228 30 49, 7228 30 61, 7228 30 69, 7228 30 70, 7228 30 89, 7228 60 10, 7228 70 10, 7228 70 31, 7228 80 |
Damwandprofielen |
7301 10 00 |
Spoorstaven (rails) en dwarsliggers |
7302 10 31, 7302 10 39, 7302 10 90, 7302 20 00, 7302 40 10, 7302 10 20 |
Buizen, pijpen en holle profielen |
7303, 7304 |
Gelaste buizen en pijpen met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of staal |
7305 |
BIJLAGE II
Definitie van de synthetischevezelindustrie
Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt de synthetischevezelindustrie als volgt gedefinieerd:
— |
de extrusie/texturizering van alle algemene soorten vezels en garens op basis van polyester, polyamide, acryl of polypropeen, ongeacht het eindgebruik ervan, of |
— |
polymerisatie (met inbegrip van polycondensatie), wanneer deze wordt geïntegreerd met extrusie wat de gebruikte machines betreft, of |
— |
elk nevenprocédé dat verband houdt met de gelijktijdige installatie van extrusie-/texturizeringscapaciteit door de potentiële begunstigde onderneming of door een andere onderneming van het concern waartoe deze behoort, en die in de betrokken specifieke bedrijfsactiviteit normaalgesproken van een dergelijke capaciteit, wat de gebruikte machines betreft, deel uitmaakt. |
BIJLAGE III
Formulier voor het verstrekken van de in punt 65 verlangde beknopte informatie betreffende steun voor grote investeringsprojecten
1. |
Steun ten voordele van (naam van de steun ontvangende onderneming(en)): |
2. |
Referentie van de steunregeling (door de Commissie gebruikte referentie van de bestaande regeling(en) in het kader waarvan de steun wordt toegekend): |
3. |
Steunverlenende autoriteiten(en) (benaming en contactgegevens): |
4. |
Lidstaat waar de investering plaatsvindt: |
5. |
Gebied (NUTS-III-niveau) waar de investering plaats vindt: |
6. |
Gemeente (voorheen NUTS-V-niveau, thans LAU 2) waar de investering plaatsvindt: |
7. |
Aard van het project (nieuwe vestiging; uitbreiding van een bestaande vestiging; diversificatie van de productie van een bestaande vestiging naar nieuwe, additionele producten; fundamentele wijziging in het volledige productieproces van een bestaande vestiging): |
8. |
Product vervaardigd of diensten geleverd op grond van het investeringsproject (met PRODCOM/NACE-nomenclatuur of CPA-nomenclatuur voor projecten in de dienstensector): |
9. |
Korte beschrijving van het investeringsproject: |
10. |
Contante waarde in aanmerking komende kosten van het investeringsproject (in EUR): |
11. |
Contante waarde steunbedrag (bruto) in EUR: |
12. |
Steunintensiteit (in % BSE): |
13. |
Eventuele voorwaarden verbonden aan de betaling van de voorgenomen steun: |
14. |
Geplande aanvangs- en einddatum van het project: |
15. |
Datum toekenning van de steun: |
BIJLAGE IV
Methode voor de verdeling van het bevolkingsaandeel in steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), over de lidstaten
Het leidbeginsel voor de toewijzing van het in aanmerking komende aandeel van de bevolking is dat deze verdeling verloopt volgens de waargenomen omvang van regionale verschillen binnen en tussen de verschillende lidstaten.
Deze verschillen komen in beeld dankzij twee indicatoren: het Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking gemeten in Koop Kracht Standaard (BBP in KKS/capita) en het werkloosheidspercentage. Met deze methode worden de verschillen berekend, zonder rekening te houden met alle steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), de statistisch-effectgebieden, de economische ontwikkelingsgebieden en de dunbevolkte gebieden. De gegevens die bij de berekening worden gebruikt, zijn het gemiddelde van de laatste drie jaar waarvoor op nationaal en EU-25-niveau gegevens beschikbaar zijn — de periode 2000-2002 voor het BBP per hoofd van de bevolking en de periode 2001-2003 voor het werkloosheidscijfer.
Deze methode wordt in drie opeenvolgende stappen toegepast.
Stap 1
Om de opgegeven verschillen na te gaan, worden twee plafonds gebruikt. Gebieden die op NUTS-III-niveau zijn afgebakend, moeten een BBP per hoofd van de bevolking van minder dan 85 % of een werkloosheidspercentage van meer dan 115 % van het nationale gemiddelde hebben (lidstaat (MS) = 100). Wat het werkloosheidspercentage betreft, wordt een voldoende verschil geacht te zijn bereikt wanneer het betrokken gebied een werkloosheidspercentage heeft dat 50 % boven het nationale gemiddelde ligt.
Stap 2
Om met de relatieve positie van de lidstaat ten opzichte van het EU-25-gemiddelde rekening te houden, worden de plafonds van 85 voor het BBP per hoofd van de bevolking en van 115 voor het werkloosheidspercentage aan de hand van de volgende formules aangepast:
aangepaste BBP-drempel:
aangepaste werkloosheidsdrempel:
waarbij RMS staat voor de relatieve positie van de lidstaat ten opzichte van het EU-25-gemiddelde, uitgedrukt in procent.
De toepassing van deze correcties brengt met zich dat gebieden in rijkere lidstaten een lager BBP per hoofd van de bevolking ten opzichte van het nationale gemiddelde moeten hebben om aan de criteria inzake „voldoende verschil” te voldoen. Gebieden in lidstaten met een laag werkloosheidspercentage zouden een hoger werkloosheidspercentage moeten vertonen, zij het beperkt tot 150 % van het werkloosheidspercentage. Daarentegen kunnen gebieden in armere lidstaten een BBP per hoofd van de bevolking van meer dan 85 hebben en kunnen gebieden in lidstaten met hoge werkloosheid voldoende verschil vertonen bij een werkloosheidspercentage onder 115.
Voorbeelden voor de toepassing van correctieformules
Relatieve positie van Nederland (EU-25 = 100): BBP per hoofd van de bevolking 122,5 en werkloosheid 32,9.
Na toepassing van de bovengenoemde correctieformules verschuiven de plafonds voor Nederland van 85 naar 77,2 voor het BBP per hoofd van de bevolking en van 115 naar 150 voor de werkloosheid.
Relatieve positie van Griekenland (EU-25 = 100): BBP per hoofd van de bevolking 74,5 en werkloosheid 111,7.
Na toepassing van de bovengenoemde correctieformules verschuiven de plafonds voor Griekenland van 85 naar 99,5 voor het BBP per hoofd van de bevolking en van 115 naar 109 voor de werkloosheid.
Stap 3
In een volgende stap wordt nagegaan welke niet voor regionale steun op grond van artikel 87, lid 3, onder a), in aanmerking komende gebieden of welke niet specifiek als steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), aangewezen gebieden, voor de criteria inzake voldoende verschil in aanmerking komen. Het bevolkingscijfer van alle NUTS-III-gebieden die aan deze criteria voldoen, wordt per lidstaat samengeteld. Vervolgens wordt het totale bevolkingscijfer van alle gebieden in de EU-25 die aan deze criteria voldoen, berekend, alsmede het procentuele aandeel van elke lidstaat in dit totaal. Deze respectieve percentages gelden als de verdeelsleutel voor het toegestane aandeel van de in aanmerking komende bevolking.
Wanneer de Commissie bijvoorbeeld besluit toe te staan dat het aandeel van de in steungebieden levende bevolking 42 % van de EU-25-bevolking beloopt, dan wordt de bevolking van alle steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), en alle geselecteerde gebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van dit cijfer in mindering gebracht. Het resterende aantal wordt volgens de verdeelsleutel over de lidstaten verdeeld.
Daarnaast, en ook omdat het niet werkbaar is om eventuele interne verschillen aan te tonen voor lidstaten met geen regionale opsplitsing op NUTS-III-niveau (Luxemburg en Cyprus), wordt een vangnet gebruikt dat moet garanderen dat geen enkele lidstaat zijn in aanmerking komende steungebieden met meer dan 50 % (steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a) en c), samengenomen) ziet afnemen ten opzichte van de situatie onder de richtsnoeren regionale steun 1998. Doel hiervan is te verzekeren dat alle lidstaten een marge krijgen die voldoende soepelheid biedt voor een doeltreffend regionaal ontwikkelingsbeleid.
BIJLAGE V
Verdeling regionale steun, 2007-2013
België |
Gebieden |
BBP/capita (1) |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
… |
||
Statistisch effect |
Henegouwen |
75,45 |
|
12,4 % |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
13,5 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
25,9 % |
Tsjechische Republiek |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Strední Morava |
52,03 |
|
Severozápad |
53,29 |
||
Strední Cechy |
54,35 |
||
Moravskoslezsko |
55,29 |
||
Severovýchod |
55,59 |
||
Jihovýchod |
58,17 |
||
Jihozápad |
60,41 |
||
88,6 % |
|||
Statistisch effect |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
|||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
88,6 % |
||
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
7,7 % |
Denemarken |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|
Statistisch effect |
|
Artikel 87, lid 3, onder c) |
8,6 % |
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
8,6 % |
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
2,7 % |
Duitsland |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Dessau |
65,99 |
|
Chemnitz |
69,63 |
||
Brandenburg-Nordost |
70,64 |
||
Magdeburg |
72,27 |
||
Mecklenburg-Vorpommern |
72,56 |
||
Thüringen |
73,10 |
||
Dresden |
74,95 |
||
12,5 % |
|||
Statistisch effect |
Halle |
75,07 |
|
Leipzig |
77,12 |
||
Brandenburg-Südwest |
77,45 |
||
Lüneburg |
81,80 |
||
6,1 % |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
11,0 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
29,6 % |
Estland |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Estland |
44,94 |
100 % |
Griekenland |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Dytiki Ellada |
56,30 |
|
Anatoliki Makedonia, Thraki |
57,40 |
||
Ipeiros |
59,30 |
||
Thessalia |
62,90 |
||
Ionia Nisia |
65,53 |
||
Kriti |
72,27 |
||
Peloponnisos |
73,71 |
||
Voreio Aigaio |
74,29 |
||
36,6 % |
|||
Statistisch effect |
Kentriki Makedonia |
75,89 |
|
Dytiki Makedonia |
76,77 |
||
Attiki |
78,98 |
||
55,5 % |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
7,9 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
100,0 % |
Spanje |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Extremadura |
59,89 |
|
Andalucia |
69,29 |
||
Galicia |
73,36 |
||
Castilla-La Mancha |
74,75 |
||
Canarias |
87,79 |
||
36,2 % |
|||
Statistisch effect |
Asturias |
79,33 |
|
Murcia |
79,37 |
||
Ceuta |
79,64 |
||
Melilla |
79,72 |
||
5,8 % |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
17,7 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
59,6 % |
||
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
12,4 % |
Frankrijk |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Guyane |
56,76 |
|
Réunion |
60,63 |
||
Guadeloupe |
67,32 |
||
Martinique |
74,88 |
||
2,9 % |
|||
Statistisch effect |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
15,5 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
18,4 % |
||
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
6,9 % |
Ierland |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|
Statistisch effect |
|
Artikel 87, lid 3, onder c) |
50,0 % |
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
50,0 % |
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
25,0 % |
Italië |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Calabria |
67,93 |
|
Campania |
71,78 |
||
Sicilia |
71,98 |
||
Puglia |
72,49 |
||
29,2 % |
|||
Statistisch effect |
Basilicata |
77,54 |
|
1,0 % |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
3,9 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
34,1 % |
||
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
5,6 % |
Cyprus |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|
Statistisch effect |
|
Artikel 87, lid 3, onder c) |
50,0 % |
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
50,0 % |
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
16,0 % |
Letland |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Letland |
37,28 |
100 % |
Litouwen |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Litouwen |
40,57 |
100 % |
Luxemburg |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|
Statistisch effect |
|
Artikel 87, lid 3, onder c) |
16,0 % |
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
16,0 % |
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
5,1 % |
Hongarije |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Észak Magyaroszág |
36,10 |
|
Észak Alföld |
36,31 |
||
Dél Alföld |
39,44 |
||
Dél Dunántúl |
41,36 |
||
Közép Dunántúl |
52,28 |
||
Nyugat Dunántúl |
60,37 |
||
72,2 % |
|||
Statistisch effect |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
27,8 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
100,0 % |
Malta |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Malta |
74,75 |
100 % |
Nederland |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|
Statistisch effect |
|
Artikel 87, lid 3, onder c) |
7,5 % |
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
7,5 % |
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
2,4 % |
Oostenrijk |
Aandeel bevolking |
||
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|||
Statistisch effect |
Burgenland |
81,50 |
3,4 % |
Artikel 87, lid 3, onder c) |
19,1 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
22,5 % |
Polen |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Lubelskie |
32,23 |
|
Podkarpackie |
32,80 |
||
Warminsko-Mazurskie |
34,70 |
||
Podlaskie |
35,05 |
||
Swietokrzyskie |
35,82 |
||
Opolskie |
38,28 |
||
Malopolskie |
39,81 |
||
Lubuskie |
41,09 |
||
Lódzkie |
41,45 |
||
Kujawsko-Pomorskie |
41,80 |
||
Pomorskie |
45,75 |
||
Zachodniopomorskie |
46,29 |
||
Dolnoslaskie |
47,52 |
||
Wielkopolskie |
48,18 |
||
Slaskie |
50,62 |
||
Mazowieckie |
68,77 |
||
100 % |
Portugal |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Norte |
61,94 |
|
Centro (PT) |
63,08 |
||
Alentejo |
65,72 |
||
Açores |
61,61 |
||
Madeira |
87,84 |
||
70,1 |
|||
Statistisch effect |
Algarve |
80,05 |
3,8 % |
Artikel 87, lid 3, onder c) |
2,8 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
76,7 % |
||
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
19,2 % |
Slovenië |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Slovenië |
74,40 |
100 % |
Slovakije |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Východné Slovensko |
37,21 |
|
Stredné Slovensko |
40,72 |
||
Západné Slovensko |
45,42 |
||
88,9 % |
|||
Statistisch effect |
|||
Artikel 87, lid 3, onder c) |
|||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
88,9 % |
||
Additionele aandeel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), in de overgangsperiode 2007-2008 |
7,5 % |
Finland |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|
Statistisch effect |
|
Artikel 87, lid 3, onder c) |
33,0 % |
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
33,0 % |
Zweden |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
|
Statistisch effect |
|
Artikel 87, lid 3, onder c) |
15,3 % |
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
15,3 % |
Verenigd Koninkrijk |
Gebieden |
BBP/capita |
Aandeel bevolking |
Artikel 87, lid 3, onder a) |
Cornwall & Isles of Scilly |
70,16 |
|
West Wales and the Valleys |
73,98 |
||
4,0 % |
|||
Statistisch effect |
Highlands and Islands |
77,71 |
0,6 % |
Artikel 87, lid 3, onder c) |
19,3 % |
||
Totale aandeel bevolking 2007-2013 |
23,9 % |
-
BBP per hoofd van de bevolking 2000-2002, in KKS: EU-25 = 100 (Eurostat, Persbericht nr. 47/2005 van 7.4.2005).
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.