Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

52002XG0614(01)

Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa

Publicatieblad Nr. C 142 van 14/06/2002 blz. 0001 - 0022

Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa

(2002/C 142/01)

INHOUDSOPGAVE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SAMENVATTING

Politieke samenwerking met het oog op de verwezenlijking van de toekomstige doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa

De samenwerking op het gebied van beleidsvoering met betrekking tot onderwijs en opleiding wint binnen de EU steeds meer veld, mede dankzij de aanneming op 14 februari van het werkprogramma voor de follow-up inzake de toekomstige doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels. Dat programma is toegespitst op de drie volgende strategische doelstellingen, die op hun beurt zijn onderverdeeld in 13 geassocieerde doelstellingen:

  • hogere kwaliteit en grotere effectiviteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU,
  • grotere toegankelijkheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels voor iedereen,
  • de wereld in de onderwijs- en de opleidingsstelsels binnenhalen.

Vooruitgang op het stuk van de beleidsvoering met betrekking tot de samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding zal voor het welslagen van de strategie van Lissabon een doorslaggevende rol spelen, zoals wordt erkend in het samenvattend verslag van de Commissie aan de Europese Raad van Barcelona. De ruimere rol van de onderwijs en opleidingsstelsels moet erkenning blijven vinden, teneinde ervoor te zorgen dat die stelsels ten volle bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en dat het onderwijzend personeel en de samenleving in haar geheel hun cruciale steun blijven verlenen. In het licht daarvan vragen de Raad en de Commissie gezamenlijk om onderwijs en opleiding nu uitdrukkelijk tot één van de prioritaire gebieden van de strategie van Lissabon te verklaren.

De Raad en de Commissie beklemtonen hun vastberadenheid om een alomvattend antwoord te bieden op de uitdagingen die uitgaan van de kennismaatschappij, de mondialisering en de uitbreiding van de EU, en hebben derhalve ambitieuze maar toch realistische doelstellingen voor zichzelf vastgesteld. Ten behoeve van de burgers en van de Unie in haar geheel dient tegen 2010 het volgende te zijn verwezenlijkt op het gebied van onderwijs en opleiding:

  • de hoogst mogelijke kwaliteit op het gebied van onderwijs en opleiding, zodat Europa wordt erkend als wereldwijde referentie wat betreft de kwaliteit en relevantie van zijn onderwijs- en opleidingsstelsels en -instellingen,
  • onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa die onderling voldoende compatibel zijn om de burgers de mogelijkheid te bieden van het ene op het andere stelsel over te stappen en de diversiteit ervan te benutten,
  • mogelijkheid voor bezitters van kwalificaties, kennis en vaardigheden die elders in de EU zijn verworven, een en ander in de gehele Unie erkend te krijgen met het oog op hun beroepsloopbaan en op bijscholing,
  • toegang tot levenslang leren voor Europeanen van alle leeftijden,
  • een Europa dat openstaat voor wederzijds voordelige samenwerking met alle andere regio's en dat de voorkeursbestemming is van studenten, wetenschappers en onderzoekers uit andere delen van de wereld.

De werkzaamheden met betrekking tot bedoelde drie doelstellingen in verband met basisvaardigheden, informatietechnologieën, wiskunde, wetenschap en technologie, zijn al gestart, en voor alle andere doelstellingen zullen uiterlijk in 2003 initiatieven worden gelanceerd. De verwezenlijking van de overeengekomen doelstellingen zal geschieden door samenwerking met betrekking tot de beleidsvoering via de nieuwe open coördinatiemethode zodat een meerwaarde wordt gegeven aan het optreden van de Unie, zulks overeenkomstig de artikelen 149 en 150 van het Verdrag. Een en ander is gebaseerd op de identificatie van gemeenschappelijke problemen en doelstellingen, de verspreiding van goede praktijken en het meten van de geboekte vooruitgang door middel van overeengekomen instrumenten, die alle verwezenlijkingen niet alleen tussen Europese landen, maar ook ten opzichte van de rest van de wereld kunnen vergelijken. Op de volgende informele vergadering van de ministers van Onderwijs van de EU en van de kandidaat-lidstaten in Bratislava in juni 2002 zullen regelingen worden uitgewerkt voor de daadwerkelijke deelneming van de kandidaat-lidstaten. De Raad Onderwijs zal in samenwerking met de Commissie richting geven aan de strategie in haar geheel en ook zorgen voor de follow-up ervan. Zij zijn voornemens in 2004 hun volgende gezamenlijke verslag aan de Europese Raad toe te zenden.

  • 1. 
    Inleiding

1.1. Tijdens zijn vergadering in Lissabon in maart 2000 heeft de Europese Raad erkend dat de Europese Unie zich door de mondialisering en de kenniseconomie gesteld ziet voor ingrijpende veranderingen en heeft de Europese Raad zich een strategisch doel gesteld voor 2010: de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. De Europese Raad benadrukt dat deze veranderingen niet alleen een radicale transformatie van de Europese economie vereisen, maar ook een ambitieus programma voor het moderniseren van de stelsels van sociale bescherming en onderwijs. Hij heeft de Raad Onderwijs tegelijkertijd verzocht over de concrete doelstellingen die de onderwijsstelsels nastreven, een algemene gedachtewisseling te houden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit, zulks om bij te dragen aan de processen van Luxemburg en Cardiff en om in het voorjaar van 2001 een uitvoeriger verslag voor te leggen aan de Europese Raad.

1.2. Het verslag over de concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels is in maart 2001 aan de Europese Raad van Stockholm voorgelegd. Het bevat onderstaande 3 strategische doelstellingen die zijn bepaald en die zijn onderverdeeld in 13 geassocieerde doelstellingen:

  • hogere kwaliteit en grotere effectiviteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU,
  • grotere toegankelijkheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels voor iedereen,
  • de wereld in de onderwijs- en opleidingsstelsels binnenhalen.

In de conclusies van Stockholm wordt verzocht de follow-up-besprekingen inzake de doelstellingen van onderwijs- en opleidingsstelsels voort te zetten en aan de Europese Raad in het voorjaar van 2002 een werkprogramma voor te leggen, evenals een beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen in het kader van de open coördinatiemethode en in wereldwijd perspectief.

1.3. Het aangehechte gedetailleerde werkprogramma is op 14 februari 2002 door de Raad en de Commissie gezamenlijk aangenomen. Het gaat in op de belangrijkste vraagstukken die moeten worden behandeld ter verwezenlijking van de 3 strategische en de 13 geassocieerde doelstellingen waarover overeenstemming is bereikt. In het programma worden uiteenlopende onderdelen en niveaus van onderwijs en opleiding behandeld, vanaf basisvaardigheden tot beroeps- en hoger onderwijs, met speciale aandacht voor het beginsel van levenslang leren. Het geeft aan wat de belangrijkste instrumenten zijn die gebruikt zullen worden om vooruitgang te meten, middels een vergelijking van wat Europa heeft bereikt, zulks zowel intern als ten opzichte van andere regio's in de wereld.

1.4. Op deze basis leggen de Raad Onderwijs en de Commissie gezamenlijk dit verslag voor aan de Europese Raad van Barcelona van maart 2002. In het verslag wordt benadrukt dat onderwijs en opleiding een essentiële rol vervullen bij het verhogen van het kwalificatieniveau van de mensen in Europa en dus bij het verwezenlijken van de ambities van Lissabon, evenals bij het voorzien in de ruimere behoeften van burger en maatschappij. Dit gezamenlijke verslag weerspiegelt de verbintenissen en de ambities van de Raad en de Commissie ten aanzien van onderwijs en opleiding als fundamenteel onderdeel van de Europese kennisruimte. Tot slot geeft het verslag aan hoe vooruitgang zou moeten worden verwezenlijkt, door toepassing van de open coördinatiemethode op onderwijs en opleiding, zulks overeenkomstig de artikelen 149 en 150 van het Verdrag (zie de punten 4 en 5 hierna).

  • 2. 
    Onderwijs en opleiding, een belangrijk prioritair onderdeel van de strategie van Lissabon

2.1. Sinds de Europese Raad van Lissabon twee jaar geleden zijn er door de lidstaten en op Europees niveau talrijke initiatieven ontplooid en zijn er reeds aanzienlijke resultaten bereikt op het gebied van mobiliteit, levenslang leren, beroeps- en hoger onderwijs, kwaliteitsevaluatie en -waarborging, e-leren en internationale samenwerking.

In november 2001 heeft de Commissie, na het brede overleg over levenslang leren, het Europees Parlement en de Raad een mededeling doen toekomen waarin levenslang leren wordt geïntroduceerd als een leidend beginsel voor onderwijs en opleiding en waarin concrete prioritaire acties worden genoemd. Er worden vorderingen gemaakt met het e-learning actieplan en er zijn twee fora ingesteld die zich bezighouden met respectievelijk de transparantie in de beroepskwalificaties en de kwaliteit van de beroepsopleidingen.

Het Europese jaar van de talen (2001) heeft het belang benadrukt van taaldiversiteit in onderwijs en opleiding in Europa. Het proces van Bologna ter versterking van de compatibiliteit en aantrekkelijkheid van Europees hoger onderwijs heeft vorderingen gemaakt tijdens de ministeriële conferentie in Praag in mei 2001 en de Raad Onderwijs ziet dit als een steun in de rug voor de besprekingen over de toekomstige doelstellingen van onderwijs en opleiding in de context van de EU.

De mededeling over het versterken van de samenwerking met derde landen op het gebied van hoger onderwijs is in september 2001 bij de Raad en het Europees Parlement ingediend en sedertdien is de discussie over de cruciale rol van samenwerking op onderwijsgebied in het algemeen, over politieke en culturele grenzen heen, steeds breder geworden. Het witboek Jeugd bevat bespiegelingen over de rol van zowel formeel als niet-formeel onderwijs. Tot slot heeft de Commissie recentelijk een actieplan voorgesteld op basis van het verslag van de task force op hoog niveau voor vaardigheden en mobiliteit, die na de Europese Raad van Stockholm was ingesteld.

2.2. Al deze gebeurtenissen en initiatieven, die volgden op de Europese Raad van Lissabon, tonen aan dat de ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstelsels in een wereldwijd perspectief van levenslang leren in toenemende mate wordt erkend als een factor van cruciaal belang voor de toekomst van Europa in het tijdperk van de kennis.

2.3. Onderwijs en opleiding moeten veranderen, gezien de uitdagingen van de kennismaatschappij en de mondialisering, maar tegelijkertijd worden hiermee ruimere doelstellingen nagestreefd en hebben zij verdergaande verantwoordelijkheden tegenover de samenleving. Zij spelen een belangrijke rol bij het opbouwen van sociale cohesie, bij het voorkómen van discriminatie, uitsluiting, racisme en vreemdelingenhaat en dientengevolge ook bij het bevorderen van verdraagzaamheid en eerbiediging van de mensenrechten.

De rol die de onderwijs- en opleidingsstelsels spelen bij het verspreiden van fundamentele waarden die in de Europese samenlevingen gelden, wordt zowel in het verslag over de concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels als in de mededeling over levenslang leren benadrukt. Beide documenten beklemtonen eveneens dat de algemene doelstellingen die in de samenleving worden toegekend aan onderwijs en opleiding, verder gaan dan het voorbereiden van de Europeanen op hun beroepsleven, in het bijzonder wat betreft hun persoonlijke ontwikkeling voor een beter leven en actief burgerschap in democratische samenlevingen waarin de diversiteit qua taal en cultuur wordt geëerbiedigd.

De Raad Onderwijs en de Commissie bevestigen nogmaals dat onderwijs en opleiding, ondanks hun essentiële rol in de strategie van Lissabon, meer zijn dan alleen maar instrumenten waarmee mensen inzetbaar worden gemaakt in het arbeidsproces. De bredere taak daarvan moet blijvend worden erkend teneinde de volledige bijdrage ervan aan de doelstellingen van Lissabon veilig te stellen, evenals de cruciale steun die moet komen van de onderwijs- en opleidingsgemeenschap en van de gehele maatschappij.

2.4. De talrijke gebeurtenissen en initiatieven op het gebied van onderwijs en opleiding tonen aan dat dit gebied steeds belangrijker wordt, maar het aantal en de diversiteit van de gebeurtenissen en initiatieven en de vele verbanden met andere beleidsterreinen (in het bijzonder de werkgelegenheidsstrategie en de strategie ter bestrijding van de sociale uitsluiting) hebben de noodzaak van een grotere strategische samenhang doen toenemen. De Raad en de Commissie zullen hun uiterste best doen om met dit alomvattende werkprogramma een samenhangend kader neer te zetten dat een dergelijke samenhang kan bieden aan de verschillende onderdelen van het onderwijs- en opleidingsbeleid in de context van de Europese Gemeenschap.

2.5. De Raad en de Commissie wensen dat nu expliciet wordt erkend dat een ruimte voor onderwijs en opleidingen een belangrijk prioritair onderdeel is in de strategie van Lissabon. Daarmee zou een duidelijk signaal worden afgegeven dat, hoe doeltreffend het beleid op andere gebieden ook moge zijn, het alleen met de essentiële bijdrage van onderwijs en opleiding als factoren van economische groei, innovatie, duurzame inzetbaarheid in het arbeidsproces en sociale samenhang, mogelijk is om de Europese Unie te maken tot de leidende kenniseconomie van de wereld. De ministers die belast zijn met onderwijs en opleiding nemen hun verantwoordelijkheid in dit proces op en bevestigen nogmaals dat zij vastbesloten zijn de uitdaging aan te gaan.

  • 3. 
    Het nastreven van ambitieuze maar realistische doelstellingen

3.1. De Raad en de Commissie zullen ingaan op het verzoek van de Europese Raad om te werken aan gemeenschappelijke doelstellingen voor onderwijs en opleiding en om een gezamenlijk gedetailleerd werkprogramma voor te leggen. Daarnaast zijn zij vastbesloten alle initiatieven te ontplooien die noodzakelijk zijn om een alomvattend antwoord te bieden op de uitdagingen die uitgaan van de kennismaatschappij, de mondialisering en de uitbreiding van de EU.

3.2. Derhalve hebben de Raad en de Commissie ambitieuze maar niettemin realistische doelstellingen voor zichzelf vastgesteld, die de landen welke de komende jaren tot de EU toetreden ook tot de hunne zouden moeten maken. Ten behoeve van de burgers en de Unie in haar geheel dient tegen 2010 het volgende te zijn verwezenlijkt op het gebied van onderwijs en opleiding:

  • 1) 
    De hoogst mogelijke kwaliteit op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, zodat Europa wereldwijd wordt erkend als referentie wat betreft de kwaliteit en relevantie van zijn onderwijs- en opleidingsstelsels en -instellingen;
  • 2) 
    Onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa die onderling voldoende compatibel zijn om de burgers de mogelijkheid te bieden van het ene op het andere stelsel over te stappen en de diversiteit ervan te benutten;
  • 3) 
    Mogelijkheid voor bezitters van kwalificaties, kennis en vaardigheden die elders in de EU zijn verworven, een en ander in de gehele Unie erkend te krijgen met het oog op de beroepsloopbaan en bijscholing;
  • 4) 
    Toegang tot levenslang leren voor Europeanen van alle leeftijden;
  • 5) 
    Een Europa dat openstaat voor wederzijds voordelige samenwerking met alle andere regio's en dat de voorkeursbestemming is van studenten, wetenschappers en onderzoekers uit andere delen van de wereld.
  • 4. 
    De te volgen weg: toepassing van de open coördinatiemethode op onderwijs en opleiding

4.1. De nieuwe open coördinatiemethode zal worden gebruikt als een instrument voor de ontwikkeling van een samenhangende en alomvattende strategie voor onderwijs en opleiding, binnen het kader van de artikelen 149 en 150 van het Verdrag. In de conclusies van Lissabon wordt de open coördinatiemethode gedefinieerd als een manier om beste praktijken te verspreiden en een grotere convergentie in de richting van de belangrijkste doelen van de EU te realiseren en wordt aangegeven dat de methode zou bestaan in een volledig gedecentraliseerde aanpak, gebruik makend van diverse vormen van partnerschap en dat zij bedoeld is om de lidstaten te helpen stap voor stap hun eigen beleid te ontwikkelen.

De open coördinatiemethode zal gebruik maken van instrumenten zoals indicatoren en benchmarks en van onderlinge vergelijking van beste praktijken, periodieke monitoring, evaluatie en peer review, een en ander in de vorm van wederzijdse leerprocessen.

4.2. In het gedetailleerde werkprogramma worden de drie strategische doelstellingen onderverdeeld in 13 doelstellingen en 42 hoofdpunten, die weergeven hoe breed het spectrum is van de gebieden die in verband staan met onderwijs en opleiding. Voor drie doelstellingen is reeds een aanvang gemaakt met de uitvoering (de doelstellingen betreffende nieuwe basisvaardigheden, informatietechnologieën, wiskunde, exacte wetenschappen en techniek). Volgens het overeengekomen tijdschema wordt met de overige tien doelstellingen een begin gemaakt in 2002 of 2003. Aldus zullen de werkzaamheden voor alle doelstellingen tegen 2004 volop aan de gang zijn.

4.3. De open coördinatiemethode zal worden gebruikt voor elk van deze doelstellingen, waarmee de Europese toegevoegde waarde concrete inhoud krijgt. De methode zal echter op gedifferentieerde wijze worden gebruikt, al naar gelang van de doelstellingen, waarbij per geval de meest geschikte instrumenten worden aangewend. Hierdoor zal het mogelijk worden doelgericht actie te ondernemen en de beperkte beschikbare financiële en menselijke middelen zo doeltreffend mogelijk te benutten. Er zal over de gehele linie worden gezorgd voor monitoring van de vooruitgang op de weg naar de gestelde doelen, waarbij in elk afzonderlijk geval gebruik zal worden gemaakt van de meest geschikte kwantitatieve en/of kwalitatieve instrumenten.

  • 5. 
    Een brede strategie voor onderwijs en opleiding

5.1. Binnen dit kader van de open coördinatiemethode wordt, zoals blijkt uit het aangehechte gedetailleerde werkprogramma, één brede strategie uitgevoerd. De activiteiten zullen verlopen langs twee hoofdassen: het werk aan gemeenschappelijke uitdagingen, dat ertoe strekt de lidstaten te steunen bij het verbeteren van hun eigen onderwijs- en opleidingsstelsels, en de inspanningen om het potentieel van grensoverschrijdende activiteiten bij onderwijs en opleiding te realiseren.

De uitvoering van het werkprogramma zal, met inachtneming van eenieders inbreng en voornaamste aandachtsgebieden, samenhang brengen in de verschillende sectorale beleidsonderdelen van onderwijs en opleiding. Specifieke of nieuwe actielijnen zoals de Commissie voorstelt in haar mededeling betreffende levenslang leren zullen er niet toe leiden dat er een parallel coördinatieproces van start gaat, maar zij zullen wel, op de relevante punten, worden verwerkt in het kader van de drie strategische en de dertien geassocieerde doelstellingen van het werkprogramma.

5.2. De uitvoering van het gedetailleerde werkprogramma zal ook steunen op Europese samenwerking in andere vormen: communautaire programma's, actieprogramma's, bezoeken aan deelnemers aan het besluitvormingsproces, vergelijkende en prospectieve studies, statistische en andere overzichten, proefprojecten, enz. Vele van deze samenwerkingsvormen bouwen voort en zijn een aanvulling op het werk van andere internationale organisaties (zoals de OESO en de Raad van Europa), netwerken, samenwerkingsprogramma's dan wel proefprojecten tussen de lidstaten of kandidaat-lidstaten (b.v. inzake duurzame professionalisering of basisvaardigheden).

5.3. Bovendien zal synergie worden nagestreefd met andere activiteiten, met name activiteiten ter verhoging van de transparantie, de erkenning en de kwaliteitsborging in alle sectoren van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU en met andere sectoren van EU-activiteiten, zoals onderzoek.

Hetzelfde geldt voor activiteiten die in een andere dan de EU-context worden uitgevoerd, zoals het proces van Bologna of de Overeenkomst van Lissabon inzake de erkenning van hoger onderwijs.

5.4. De Raad Onderwijs zal in samenwerking met de Commissie, overeenkomstig de conclusies van de Raad van november 2001 over de follow-up van het verslag betreffende de concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels, richting geven aan en toezicht houden op de strategie en het uitvoeringsproces in hun totaliteit. Aan de Europese Raad zal in het voorjaar van 2004 een verslag worden voorgelegd over de geboekte vooruitgang.

  • 6. 
    Openstelling van het proces voor andere Europese landen

De Europese Raad van Stockholm (maart 2001) heeft er al mee ingestemd dat de kandidaat-lidstaten worden betrokken bij de doelstellingen en procedures van de strategie van Lissabon. Voor veranderingen en hervormingen in onderwijs- en opleidingsstelsels is een middellange- tot langetermijnperspectief nodig, en de dialoog op deze gebieden moet onverwijld van start gaan, niet het minst omdat de toekomstige lidstaten op vele gebieden voorbeelden van goede praktijken kunnen aandragen. Regelingen voor hun daadwerkelijke deelneming aan dit proces zullen worden uitgewerkt tijdens de gewone bijeenkomst van de ministers van onderwijs van de EU en van de kandidaat-lidstaten, die in juni 2002 in Bratislava wordt gehouden.

GEDETAILLEERD WERKPROGAMMA VOOR DE VERWEZENLIJKING VAN DE 13 GEASSOCIEERDE DOELSTELLINGEN

Strategische doelstelling 1

HOGERE KWALITEIT EN GROTERE EFFECTIVITEIT VAN DE ONDERWIJS- EN OPLEIDINGSSTELSELS IN DE EU

GEASSOCIEERDE DOELSTELLING 1.1. - VERBETERING VAN HET ONDERWIJS EN DE OPLEIDING VOOR ONDERWIJSGEVENDEN EN OPLEIDERS

In een kennismaatschappij is het van het hoogste belang dat er kennis kan worden verworven. In alle strategieën die tot doel hebben om de maatschappelijke en economische ontwikkeling te stimuleren is dan ook een sleutelrol weggelegd voor onderwijsgevenden en opleiders. Het aantrekken en behouden van goed gekwalificeerde en gemotiveerde mensen voor het onderwijs, dat als gevolg van de vergrijzing onder de leerkrachten op grote schaal nieuw personeel zal moeten aanwerven, is in de meeste Europese landen een van de prioriteiten voor de korte en middellange termijn.

Deze doelstelling die in heel Europa steeds moeilijker te realiseren valt, zal alleen gehaald worden als de onderwijsgevenden en opleiders, die te maken hebben met een veranderende rol en een veranderde kijk van de buitenwereld, een betere ondersteuning krijgen. Er moet met vertegenwoordigers van onderwijs en opleidingen een consensus worden bereikt over de vaardigheden waarover zij allemaal zouden moeten beschikken.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    De vaardigheden inventariseren waarover onderwijsgevenden en opleiders in het licht van hun veranderende rol in de kennismaatschappij moeten beschikken
  • 2. 
    De voorwaarden creëren voor een adequate ondersteuning van onderwijsgevenden en opleiders bij het inspelen op de uitdagingen van de kennismaatschappij, onder andere door initiële opleiding en bijzondere nascholing in het kader van levenslang leren
  • 3. 
    Zorgen voor een voldoende instroom voor alle vakken en alle niveaus in de onderwijsberoepen en voorzien in de langetermijnbehoeften van deze sector door deze beroepen nog aantrekkelijker te maken
  • 4. 
    Aantrekken van nieuwe onderwijsgevenden en opleiders met ervaring op andere gebieden
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: In 2002 (tweede fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • tekort/overschot aan gekwalificeerde onderwijsgevenden en opleiders op de arbeidsmarkt,
  • progressie in het aantal aanmeldingen voor opleidingsprogramma's (onderwijsgevenden en opleiders),
  • percentage onderwijsgevenden en opleiders dat een ononderbroken beroepsopleiding volgt.
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • evaluatie van opleidingsprogramma's voor onderwijsgevenden en opleiders,
  • voorwaarden om, al naar gelang van het onderwijsniveau, onderwijsgevende of opleider te worden,
  • aanwezigheid van de volgende vakken in studie- en opleidingsprogramma's: ICT, vreemde talen, Europese dimensie van onderwijs en interculturele educatie,
  • bevorderingsstelsels (loopbaanprofielen) voor onderwijsgevenden,
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden van onderwijsgevenden.

GEASSOCIEERDE DOELSTELLING 1.2. - VAARDIGHEDEN VOOR DE KENNISMAATSCHAPPIJ ONTWIKKELEN

In de EU ontbreekt momenteel een gemeenschappelijke opvatting over wat basisvaardigheden zijn. Het element "basis" doet velen sterk denken aan rekenkundige vaardigheid en taalvaardigheid, terwijl het element "vaardigheden" niet dezelfde associatie met attitudes, aanleg en kennis oproept als het woord "competenties". De Commissie werkt thans aan een eerste document waarin zij schetst wat "kerncompetenties" zouden moeten zijn. Indachtig de conclusies van de Top van Lissabon, de informele bijeenkomst van de ministers van Onderwijs en Onderzoek van Uppsala en de dimensies levenslang leren, bereidheid tot persoonlijke inspanning en culturele educatie, zouden kerncompetenties de volgende hoofdgebieden kunnen omvatten:

Rekenkundige vaardigheid en taalvaardigheid (grondvaardigheden)

Fundamentele competenties in wiskunde, natuurwetenschappen en technologie

Vreemde talen

ICT-vaardigheden en gebruik van technologie

Leren leren

Sociale vaardigheden

Ondernemersgeest

Algemene ontwikkeling

De kwaliteit van het onderricht is een essentieel criterium voor de verwerving van kerncompetenties. Daarom moet er een nauw verband zijn met geassocieerde doelstelling 1.1 "Verbetering van het onderwijs en de opleiding voor onderwijsgevenden en opleiders".

Het waarborgen en controleren van de verwerving van kerncompetenties door allen vergt zowel een passend curriculumontwerp voor schoolgaanden, als voorzieningen voor en een daadwerkelijk gebruik van mogelijkheden tot levenslang leren voor volwassenen, met speciale aandacht voor achterstandsgroepen.

Het is noodzakelijk dat de kerncompetenties worden gevalideerd aan de hand van passende instrumenten. Op deze gebieden moet methodologisch werk worden verricht, ook al kan evaluatie op sommige terreinen, zoals de verwerving van sociale vaardigheden, moeilijk zijn. Deze sociale vaardigheden zijn echter nodig voor de sociale cohesie en het actief burgerschap.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Nieuwe basisvaardigheden bepalen en vaststellen hoe deze vaardigheden tezamen met de traditionele basisvaardigheden beter in de leerplannen kunnen worden geïntegreerd, aangeleerd en levenslang op peil gehouden
  • 2. 
    Iedereen, ook kansarmen, personen met bijzondere behoeften, vroegtijdige schoolverlaters en volwassen lerenden, daadwerkelijk de mogelijkheid geven om zich basisvaardigheden eigen te maken
  • 3. 
    Bevorderen van officiële erkenning van basisvaardigheden, om onderwijs, bijscholing en inzetbaarheid te vergemakkelijken
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: 2e helft 2001 (1e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • aantal personen dat secundair onderwijs voltooit,
  • ononderbroken opleiding van onderwijsgevenden op gebieden waar de behoefte aan nieuwe vaardigheden ontstaat,
  • bereikt niveau van taalvaardigheid (PISA),
  • bereikt niveau van rekenkundige/wiskundige vaardigheid (PISA),
  • bereikt niveau "leren leren",
  • percentage volwassenen met minder dan hoger secundair onderwijs, dat heeft deelgenomen aan enige vorm van volwassenenonderwijs of -opleiding, per leeftijdsgroep.
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • prestaties en resultaten in de moedertaal, vreemde talen en wiskunde tot het einde van het verplichte onderwijs,
  • ontwikkelingen op het gebied van taalvaardigheid en rekenkundige vaardigheid in scholen en in educatieve voorzieningen voor volwassen.

GEASSOCIEERDE DOELSTELLING 1.3. - IEDEREEN TOEGANG TOT ICT GEVEN

Het ter beschikking stellen van geschikte apparatuur en educatieve software, zoals onder het eerste hoofdpunt wordt voorgesteld, vraagt om maatregelen op verschillende punten. Alle scholen dienen te worden voorzien van een passende infrastructuur, als eerste vereiste voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs waarin de capaciteit voor een volledig gebruik van ICT is geïntegreerd. Hieronder vallen uitrusting, faciliteiten voor breedbandcommunicatie (internet/intranet) en algemeen onderhoud. Tevens moet worden gewaarborgd dat er diensten en inhoud aanwezig zijn die zich richten op het brede bereik van de educatieve behoeften: digitale educatieve inhoud van hoge kwaliteit, educatieve software, diensten op afstand en ter plaatse (virtueel/reëel), onderricht in kleine groepen, begeleiding, adequate ondersteuning door docentencorps en directie.

Er zijn andere cruciale voorwaarden voor een optimaal gebruik van innovatieve onderwijs- en leertechnieken die op ICT zijn gebaseerd, zoals wordt belicht in het tweede hoofdpunt:

  • ICT moet worden gebruikt voor een verhoging van de kwaliteit van het geboden onderricht. Er is behoefte aan het bevorderen van praktijken waarin ICT onderricht en leren positief beïnvloedt, zodat in de onderwijsstelsels leerlinggerichte methoden kunnen worden ingebouwd die ten volle rekening houden met de verschillen in leerstijl en de pedagogische behoeften van de lerende populatie. In deze context is het belangrijk de onderwijsgevenden bij te staan nu hun taak zich verbreedt.
  • Het is van belang na te gaan of, en zo ja, hoe ICT echt ten volle wordt benut, en hoe ICT de verwerving van vaardigheden en kennis beïnvloedt.
  • Besluitvormers op alle niveaus moeten worden gesteund, bij het aanpakken van de onderwijsbeleidskwesties die thans van belang zijn, zoals de integratie van nieuwe lerenden, innovatie en Europese en internationale samenwerking, waarbij hun de middelen moeten worden verschaft om het curriculum te wijzigen als ICT daartoe aanleiding geeft.

Tenslotte wordt in de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2001 het volgende gememoreerd:

  • alle scholen moeten vóór eind 2001 toegang hebben tot internet en multimedia,
  • vóór eind 2002 is het vereiste aantal onderwijsgevenden geschoold in het gebruik van deze technologie, zodat zij leerlingen ruime digitale vaardigheden kunnen bijbrengen.
  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Passende apparatuur en onderwijssoftware verstrekken, zodat ICT en e-learningprocessen optimaal in de onderwijs- en opleidingspraktijk kunnen worden ingepast
  • 2. 
    Aansporen tot optimaal gebruik van op ICT-gebaseerde innovatieve onderwijs- en leertechnieken
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: 2e helft 2001 (1e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • percentage onderwijsgevenden die zijn opgeleid om ICT te gebruiken in scholen,
  • percentage leerlingen en studenten die bij de studie ICT gebruiken,
  • percentage leersessies tijdens welke ICT wordt gebruikt in onderwijs- en opleidingsinstellingen.
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • kwaliteitshardware en -software in scholen,
  • gebruik van ICT in diverse vakken,
  • gebruik van ICT in niet-formeel onderwijs,
  • beoordeling van de kwaliteit van het gebruik van ICT in het onderwijs.

DOELSTELLING 1.4. - DE INSTROOM IN DE STUDIERICHTINGEN VAN DE EXACTE WETENSCHAPPEN EN DE TECHNISCHE RICHTINGEN VERGROTEN

Ontwikkeling op het gebied van de wiskunde, natuurwetenschappen en techniek is van doorslaggevend belang voor een kennismaatschappij die wil kunnen concurreren. Op het werk, in het dagelijks leven, in maatschappelijke discussies, bij de besluitvorming en in de wetgeving spelen algemene en gespecialiseerde kennis van wiskunde, natuurwetenschappen en techniek een steeds grotere rol. Alle burgers dienen over wiskundige, natuurwetenschappelijke en technische basiskennis te beschikken. Wil Europa zijn positie in de wereld handhaven of zelfs verbeteren en de in Lissabon geformuleerde doelstellingen realiseren, dan zal het kinderen en jongeren sterker moeten aanmoedigen om interesse voor wis- en natuurkunde op te brengen. Aan degenen die al op het terrein van de wiskunde en natuurwetenschappen en op onderzoeksgebied werkzaam zijn, zal Europa zodanige loopbaanmogelijkheden, vooruitzichten en salarisvoorwaarden moeten kunnen bieden dat zij daar willen blijven werken. Hierbij moet evenwichtige deelname van mannen en vrouwen worden aangemoedigd.

Op de informele vergadering van de ministers van onderwijs en de ministers van onderzoek te Uppsala (maart 2001) is onderstreept dat het van groot belang is dat er grotere aantallen mensen voor wiskundige, natuurwetenschappelijke en technische vakken gewonnen worden, dat de didactiek voor die vakken vernieuwd wordt en dat het hele onderwijs- en opleidingsstelsel nauwer gaat aansluiten op de wereld van het werk en het bedrijfsleven. Dit zou bijdragen aan de vorming van de Europese onderzoeksruimte.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    De belangstelling voor wiskunde, wetenschap en techniek op jonge leeftijd stimuleren
  • 2. 
    Jongeren motiveren om te kiezen voor een studie en loopbaan op het gebied van wiskunde, de exacte wetenschappen en de technologie, in het bijzonder in onderzoek en wetenschappelijke disciplines waar op de korte en middellange termijn een tekort aan gekwalificeerde mensen zal ontstaan, met name door het ontwerpen van strategieën voor studie- en beroepskeuzevoorlichting en -begeleiding
  • 3. 
    Een meer evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de studierichtingen wiskunde, natuurwetenschappen en technologie tot stand brengen
  • 4. 
    Zorgen voor voldoende aantallen gekwalificeerde leraren in wiskunde en wetenschappelijke en technische vakken
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: 2e helft 2001 (1e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • groter aantal instromers in de studierichtingen wiskunde, exacte wetenschappen en techniek (hoger secundair en tertiair onderwijs, naar gender),
  • groter aantal afgestudeerden in wiskunde, exacte wetenschappen en techniek, naar gender,
  • groter aantal wetenschappers en technici in de maatschappij, naar gender,
  • groter aantal gekwalificeerde docenten in wiskunde, exacte wetenschappen en techniek (secundair onderwijs).
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • opnemen van wetenschappelijke en technische vakken in het middelbaar onderwijs,
  • ontwikkeling van strategieën die gericht zijn op prestaties van scholen bij het stimuleren van leerlingen om natuurwetenschappen, techniek en wiskunde te studeren, en bij het onderwijs in deze vakken.

DOELSTELLING 1.5. - FINANCIËLE MIDDELEN OPTIMAAL INZETTEN

Om de doelstelling van alle levensterreinen omvattend levenslang leren in de kennismaatschappij te verwezenlijken, zal er over de hele linie méér in het onderwijs en de beroepsopleidingen moeten worden geïnvesteerd. Dit geldt voor de overheidsinvesteringen in menselijke hulpbronnen, de uitgaven in privé-ondernemingen en de uitgaven door elk individu afzonderlijk. Hoewel de financiële mogelijkheden van de overheid in de EU-landen over het algemeen aan het afnemen zijn, kunnen wij het ons niet veroorloven om op dit punt minder te gaan doen. In de conclusies van de Europese Raad te Lissabon(1) wordt ertoe opgeroepen de jaarlijkse investeringen per capita in menselijke hulpbronnen sterk te verhogen en wordt erop gewezen dat de toekomst van de Europese economie in hoge mate afhankelijk is van de vaardigheden van de burgers en dat die - wat kenmerkend is voor een kennismaatschappij - voortdurend moeten worden geactualiseerd. Anderzijds moet de onderwijs- en de opleidingssector de druk op de overheidsfinanciën als stimulans gebruiken voor een zo doelmatig mogelijke verdeling en benutting van de beschikbare middelen, en om de hoogst mogelijke kwaliteitsniveaus te bereiken.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Investering in menselijke hulpbronnen opvoeren en tegelijkertijd zorgen voor een billijke en effectieve verdeling van de beschikbare middelen om de algemene toegang tot en kwaliteitsverbetering van onderwijs en opleiding te vergemakkelijken
  • 2. 
    Steun verlenen voor de ontwikkeling van compatibele kwaliteitsborgingssystemen die overal in Europa de diversiteit intact laten
  • 3. 
    Ontwikkeling van de mogelijkheden voor partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: in 2002 (2e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst die naar behoefte moet worden herzien):
  • groei van de investeringen per capita in menselijke hulpbronnen (structurele indicator).
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • zelfevaluatie om de kwaliteit van het geboden onderwijs te verbeteren,
  • openbare en particuliere uitgaven voor het onderwijs (structurele indicator).

Strategische doelstelling 2

GROTERE TOEGANKELIJKHEID VAN DE ONDERWIJS- EN OPLEIDINGSSTELSELS VOOR IEDEREEN

DOELSTELLING 2.1. - OPEN LEERSITUATIES

De overgang naar een kennismaatschappij eist dat de toegang naar onderwijs en opleidingen eenvoudiger en democratischer wordt en dat het overstappen van het ene traject in het onderwijs- en opleidingsstelsel naar het andere gemakkelijker verloopt. Tegelijkertijd moeten wij een zo breed mogelijke doorsnee van de bevolking werk bieden, waarbij het niet alleen zaak is dat het aantal werkenden toeneemt, maar ook dat het algemene niveau van de vaardigheden stijgt. De complexiteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels is gewoonlijk het gevolg van het feit dat men het best mogelijke kwalificeringssysteem wil hebben, maar wij zullen toch tot vereenvoudigingen moeten overgaan, zodat mensen die van het ene traject naar het andere overstappen van reeds geleverde inspanningen en behaalde resultaten zullen kunnen profiteren en met het passende aantal studiepunten verder zullen kunnen leren.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    De toegang tot levenslang leren verruimen door het verstrekken van advies, informatie en begeleiding over het gehele spectrum van de beschikbare leermogelijkheden
  • 2. 
    Onderwijs en opleiding zodanig inrichten dat volwassenen daadwerkelijk de mogelijkheid krijgen om te leren en zij hun deelname aan het leerproces kunnen combineren met andere verantwoordelijkheden en activiteiten
  • 3. 
    Ervoor zorgen dat iedereen de mogelijkheid krijgt om te leren, teneinde beter te kunnen reageren op de uitdagingen van de kennismaatschappij
  • 4. 
    Flexibele leertrajecten voor iedereen bevorderen
  • 5. 
    Netwerken van onderwijs- en opleidingsinstellingen op diverse niveaus bevorderen in het kader van levenslang leren
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: tussen 2e helft 2002 en eind 2003 (3e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst die naar behoefte moet worden herzien):
  • percentage van de bevolking tussen 25 en 64 dat deelneemt aan onderwijs en opleiding (structurele indicator).
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • beschikbaarheid van kinderopvang en flexibele leertijden voor de lerenden,
  • mogelijkheden tot scholings- en vormingsverlof voor de werknemers,
  • accreditatie van vroegere leerperioden,
  • financieringsmechanismen en stimuleringsregelingen voor volwassenen.

DOELSTELLING 2.2. - LEREN AANTREKKELIJKER MAKEN

Levenslang leren aantrekkelijk maken houdt in de eerste plaats in dat het leren voor de betrokkene relevant moet worden gemaakt. Iedereen moet al op jonge leeftijd het belang van onderwijs en opleidingen inzien. Op dit punt komt de onderwijs- en opleidingsstelsels een buitengewoon belangrijke rol toe, maar ook het gezin, de plaatselijke gemeenschap en de werkgevers dienen er toe bij te dragen dat leren een onderdeel van ieders activiteiten wordt. Leren moet aantrekkelijk worden gemaakt, willen wij de nagestreefde hogere aantallen werkenden en tegelijkertijd de benodigde hogere vaardigheidsniveaus bereiken. Wanneer mensen zelf niet inzien waarom ze verder moeten blijven leren, zullen ze zich nooit de nodige inspanningen getroosten. Dan zal de in de kennismaatschappij vereiste stijging van het vaardigheidsniveau, waarop is gewezen door de Europese Raad van Lissabon, niet worden verwezenlijkt.

De doelstelling van de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2001, om tegen 2010 het aantal 18- tot 24-jarigen dat alleen lager secundair onderwijs heeft gevolgd en geen bijscholing krijgt, te halveren, is één manier om te meten of de jonge volwassenen leren aantrekkelijk vinden.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Jongeren aanmoedigen om na afloop van de leerplicht onderwijs of opleidingen te blijven volgen en volwassenen motiveren en in staat stellen om gedurende het hele leven deel te nemen aan leerprocessen
  • 2. 
    Manieren ontwikkelen voor de officiële erkenning van niet-formele leerervaringen
  • 3. 
    Formules vinden waarmee leren zowel binnen als buiten de formele onderwijs- en opleidingsstelsels aantrekkelijker kan worden gemaakt
  • 4. 
    Een cultuur waarin iedereen leert, aanmoedigen en de potentiële lerenden sterker bewust maken van de sociale en economische voordelen van het leren
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: tussen 2e helft 2002 en eind 2003 (3e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • percentage van de werktijd die de werknemers in de opleiding doorbrengen, per leeftijdscategorie,
  • deelname aan het tertiair onderwijs,
  • percentage jongeren tussen 18 en 24 jaar met alleen lager secundair onderwijs dat geen onderwijs of opleiding volgt (structurele indicator).
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • bijscholing om de lerenden te motiveren,
  • mogelijkheid om open, on line- of afstandsonderwijs te volgen,
  • erkenning van opgedane ervaring.

DOELSTELLING 2.3. - ACTIEVE PARTICIPATIE VAN BURGERS IN DE MAATSCHAPPIJ, GELIJKE KANSEN EN SOCIALE SAMENHANG ONDERSTEUNEN

De onderwijs- en opleidingsstelsels spelen een belangrijke rol bij de instandhouding van de Europese democratische samenlevingen. Alle burgers moeten dezelfde mogelijkheden krijgen om onderwijs en opleidingen te volgen. De lidstaten zullen aandacht moeten besteden aan de behoeften van kwetsbare bevolkingsgroepen, met name gehandicapten, mensen met leermoeilijkheden, mensen in plattelandsgebieden en in afgelegen gebieden en mensen voor wie de combinatie van werk en gezinstaken problemen oplevert. Het is niet aanvaardbaar dat grote delen van de bevolking voortijdig bij het leren afhaken en niet de essentiële basisvaardigheden en kwalificaties verwerven die nodig zijn om actief in de maatschappij te kunnen meedraaien; daarmee zou men de verliezen voor onze maatschappij en voor de economie als geheel accepteren die door dit braakliggende potentieel ontstaan. Burgerschap, gelijke kansen en sociale cohesie zijn op zichzelf belangrijke dimensies van onderwijs en opleiding.

Een specifieke doelstelling die reeds door de lidstaten is vastgelegd in de conclusies van Lissabon, is de halvering tegen 2010 van het aantal 18- tot 24-jarigen dat alleen lager secundair onderwijs heeft gevolgd en geen bijscholing krijgt (Werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2001, nr. 4).

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Ervoor zorgen dat het aanleren van democratische waarden en democratische deelname door alle schoolpartners daadwerkelijk wordt bevorderd, teneinde eenieder voor te bereiden op actief burgerschap
  • 2. 
    Overwegingen inzake gelijke kansen volledig integreren in de doelstellingen en het functioneren van onderwijs en opleiding
  • 3. 
    Eerlijke toegangsmogelijkheden tot het verwerven van vaardigheden bieden aan kansarmen en groepen die momenteel onvoldoende aan bod komen en hen motiveren om deel te nemen aan het leerproces
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: In de loop van 2002 (2e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • percentage jongeren tussen 18 en 24 jaar met alleen lager secundair onderwijs dat geen onderwijs of opleiding volgt (structurele indicator).
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • deelname van de leerlingen, de ouders en andere belanghebbenden aan het bestuur van scholen,
  • evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan het tertiair onderwijs en aan bij- en nascholing,
  • modellen voor de integratie van kansarmen om hen toegang tot onderwijs en opleiding te geven; modellen om hen aan te moedigen kwalificaties na te streven.

Strategische doelstelling 3

DE WERELD IN DE ONDERWIJS- EN DE OPLEIDINGSSTELSELS BINNENHALEN

DOELSTELLING 3.1. - DE BANDEN MET DE WERELD VAN HET WERK, DE WERELD VAN HET ONDERZOEK EN DE MAATSCHAPPIJ IN HET ALGEMEEN AANHALEN

De Europese onderwijs- en opleidingsstelsels hebben in het afgelopen decennium grote stappen voorwaarts gedaan, maar zij zijn in te veel opzichten nog te sterk op zichzelf gericht. Er is behoefte aan nauwere samenwerking met een breed scala aan hoofdrolspelers uit het zakenleven, de wereld van het onderzoek en de maatschappij in het algemeen, inclusief de sociale partners. Onderwijs- en opleidingsinstellingen hebben een dergelijke samenwerking nodig om zelf lerende organisaties te kunnen worden, om open te blijven staan voor veranderingen, bijdragen, ideeën en talenten van buiten en om een relevante rol te kunnen spelen ten behoeve van degenen voor wie ze in het leven zijn geroepen. Op deze wijze zullen de instellingen in staat zijn de ondernemersgeest en het initiatief van studenten en stagiairs te stimuleren. Iedereen die in de maatschappij belang bij onderwijs en opleiding heeft, moet een bijdrage kunnen leveren, en scholen en opleidingsinstellingen moeten in staat zijn om ideeën en praktische bijdragen uit de wereld om hen heen op te pakken en daarvoor open staan.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Nauwe samenwerking tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels en de maatschappij in het algemeen stimuleren
  • 2. 
    Partnerschappen tussen alle soorten onderwijs- en opleidingsinstellingen, bedrijven en onderzoekscentra opzetten waar alle partners baat bij hebben(2)
  • 3. 
    Bevordering van de rol van de belanghebbenden bij de ontwikkeling van opleiding, inclusief initiële opleiding, en leren op de werkplek
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: tussen 2e helft 2002 en eind 2003 (3e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • percentage studenten en stagiairs in initiële opleiding, die gebruik maken van arbeidsbemiddeling (alternerend leren).
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • deelname van ouders aan het schoolleven en aan het leren van de kinderen in het algemeen,
  • deelname van lokale vertegenwoordigers aan het schoolleven,
  • samenwerking van de scholen met lokale organisaties,
  • samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen enerzijds en bedrijven anderzijds, bijvoorbeeld inzake arbeidsbemiddeling en stagemogelijkheden,
  • deelname van docenten aan opleidingen die worden ingericht en verzorgd in samenwerking met het bedrijfsleven,
  • descriptieve studies naar de wijze waarop onderwijs- en opleidingsinstellingen de belangstelling trachten te wekken van personen die momenteel buiten de onderwijs- en opleidingsstelsels vallen.

DOELSTELLING 3.2. - ONDERNEMERSGEEST ONTWIKKELEN

Onderwijs en opleiding moeten inzicht verschaffen in het belang van het ondernemen, in modellen die tot een succesvol bestaan als ondernemer leiden, in het belang van het nemen van risico's, en het besef kweken dat iedereen initiatief dient te ontwikkelen. Door de veranderingen in de maatschappij en de economie die de kennismaatschappij met zich meebrengt, alsmede door de groeiende nadruk op dienstverlening in onze economie, zullen miljoenen mensen de kans krijgen om een eigen bedrijf op te richten, en deze optie zou door leerlingen/studenten als een haalbare loopbaanmogelijkheid moeten worden gezien. In de afgelopen jaren is het belang erkend van de ontwikkeling van nieuwe typen ondernemingen, die in veel gevallen op de behoeften van de plaatselijke gemeenschap inspelen. Het ontwikkelen van ondernemersgeest is van belang voor de mensen zelf, voor de economie en voor de maatschappij in het algemeen.

Het bevorderen van onderwijs ten behoeve van ondernemerschap en zelfstandige beroepsactiviteiten is tevens een van de doelstellingen van de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor het jaar 2001 (nr. 9).

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Zin voor initiatief en creativiteit in het hele onderwijs- en opleidingsstelsel bevorderen om de ondernemersgeest te ontwikkelen ("ondernemerschap")
  • 2. 
    De mogelijkheid bieden om de vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een bedrijf op te zetten en te leiden
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: tussen 2e helft 2002 en eind 2003 (3e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • aantal zelfstandigen in de diverse sectoren van de kenniseconomie (inzonderheid de leeftijdsgroep 25-35),
  • percentage onderwijs- en opleidingsinstellingen die advies en begeleiding bieden bij het opzetten van een bedrijf.
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing peer review (indicatieve lijst):
  • kwalitatieve beoordeling van jong afgestudeerden die een onderneming opzetten, rekening houdend met de bedrijfssector; levensvatbaarheid van deze ondernemingen,
  • bevordering van werkzaamheid anders dan in loondienst,
  • eet bijbrengen van ondernemerschap op verschillende onderwijsniveaus.

DOELSTELLING 3.3. - LEREN VAN VREEMDE TALEN VERBETEREN

De diversiteit van Europa komt nergens duidelijker tot uiting dan in zijn talen. Wil Europa van die diversiteit profiteren, dan moeten de Europese burgers echter in staat zijn om met elkaar te communiceren. Talenkennis maakt dan ook deel uit van de basisvaardigheden die in de Europese kennismaatschappij vereist zijn. Eenieder moet, als algemene stelregel, twee vreemde talen kunnen spreken. Het leren van vreemde talen - in voorkomend geval ook op jonge leeftijd - moet worden verbeterd, en dit houdt in dat we de manieren waarop vreemde talen onderwezen worden, moeten verbeteren en dat docenten en lerenden intensiever in aanraking moeten komen met de talen die ze onderwijzen, respectievelijk leren. Voor de verwezenlijking van deze doelstelling is de opleiding van taaldocenten van cruciaal belang.

Sedert 1995 heeft de Gemeenschap herhaaldelijk haar steun uitgesproken voor de doelstellingen in verband met het leren van andere talen dan de moedertaal (resoluties van de Raad van 31 maart 1995 en 14 februari 2002, alsmede de aanbeveling inzake mobiliteit van 10 juli 2001). Een aanzienlijke vermindering van het aantal mensen ouder dan 15 die geen andere taal dan de eigen moedertaal kennen, zou een concrete stap zijn om de doelstellingen van de aanbeveling en de resoluties te helpen verwezenlijken.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Iedereen aansporen om naast de moedertaal twee of - in voorkomend geval - meer andere talen te leren, en meer begrip kweken voor het belang van het leren van vreemde talen op alle leeftijden
  • 2. 
    Scholen en opleidingsinstellingen aanmoedigen om gebruik te maken van doeltreffende onderwijs- en opleidingsmethodes, en mensen motiveren om op latere leeftijd voort te gaan met het leren van talen
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: tussen 2e helft 2002 en eind 2003 (3e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):

De Raad en de Commissie nemen er nota van dat er geen betrouwbare gegevens over de kennis van vreemde talen onder jongeren beschikbaar zijn; daarom moeten verdere werkzaamheden worden verricht om die gegevens te verkrijgen. Inmiddels wordt alvast de volgende indicatieve lijst aangenomen:

  • percentage scholieren en studenten met een gedegen kennis van twee vreemde talen(3),
  • percentage taaldocenten die een initiële opleiding of in dienstverband gegeven cursussen hebben gevolgd, die hen in het kader van mobiliteit in direct contact hebben gebracht met de door hen onderwezen taal/cultuur.
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • methodes en middelen om het onderricht van vreemde talen te organiseren,
  • het vroegtijdig leren van talen,
  • manieren om het leren van vreemde talen te stimuleren.

DOELSTELLING 3.4. - MOBILITEIT EN UITWISSELINGEN VERSTERKEN

Mobiliteit draagt ertoe bij dat mensen zich verbonden gaan voelen met Europa en zich bewust worden van een Europese identiteit, en dat het Europese burgerschap vorm krijgt. Door mobiliteit kunnen jongeren hun persoonlijke vaardigheden en bekwaamheden, die nodig zijn om een baan te vinden, vergroten en krijgen opleiders de mogelijkheid meer ervaring op te doen en meer vaardigheden te verwerven. Nu Europa steeds complexer wordt, moeten alle beschikbare middelen om de mobiliteit te vergemakkelijken en te stimuleren zo efficiënt mogelijk worden ingezet opdat de burgers, en in het bijzonder de jongeren, zich met Europa kunnen identificeren. Mobiliteit in onderwijs of opleiding, met inbegrip van promotie-onderzoek, speelt ook een rol bij de opbouw van een Europese ruimte voor onderwijs en opleiding, en kan tevens bijdragen aan de ontwikkeling van een Europese ruimte voor onderzoek.

De Europese Unie beschikt op dit gebied reeds over een solide basis. Onder meer door de activiteiten in het kader van het SOCRATES-, het LEONARDO- en het Jeugd-programma, alsmede door de mobiliteitssteun voor onderzoekers, is de Unie voor de hele wereld een voorbeeld, hoewel de concrete ervaring leert dat de mogelijkheden die mobiliteit biedt als instrument voor het bereiken van de doelstelling van Lissabon, nog niet ten volle worden benut.

Tal van andere initiatieven van de Gemeenschap, zoals het door de Europese Raad te Nice goedgekeurde actieplan voor de mobiliteit, de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over hetzelfde thema en de oprichting van de Task Force voor de nieuwe Europese arbeidsmarkten (die de steun heeft gekregen van de Europese Raad te Stockholm), wijzen erop dat mobiliteit belangrijk is en dat dit ook door de politiek wordt ingezien. De werkzaamheden op dit gebied zullen in nauwe aansluiting op de mobiliteitsgerichte initiatieven in het kader van de Europese ruimte voor onderzoek verlopen.

De conclusies van de Europese Raad van Lissabon bevatten specifieke doelstellingen (punt 13 wat de mobiliteit van onderzoekers betreft, en punt 26 voor studenten, docenten en opleidings- en onderzoekspersoneel).

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    Mobiliteit zo toegankelijk mogelijk maken voor individuele personen en voor onderwijs- en opleidingsorganisaties, inclusief organisaties die zich op een kansarm publiek richten, en de nog resterende belemmeringen voor mobiliteit terugdringen
  • 2. 
    Omvang, richtingen, deelnamepercentages en kwalitatieve aspecten van de mobiliteitsstromen in geheel Europa in het oog houden
  • 3. 
    Waardering en erkenning van tijdens de mobiliteit verworven vaardigheden vergemakkelijken
  • 4. 
    Bevorderen van de aanwezigheid en de erkenning van Europees onderwijs en opleiding in de rest van de wereld, alsmede van de aantrekkingskracht ervan op studenten, academici en onderzoekers uit andere delen van de wereld
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: in 2002 (2e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • percentage eigen studenten en stagiairs die een deel van hun opleiding in een andere lidstaat of in een derde land volgen,
  • percentage leraren, onderzoekers en academici uit andere EU-lidstaten die op verschillende onderwijsniveaus werkzaam zijn,
  • aantal en spreiding van EU- en niet-EU-studenten en -stagiairs in onderwijs en opleiding.
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken en, indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • financiering, deelnamepercentages en geografische spreiding van communautaire en nationale uitwisselingsprogramma's,
  • aan mensen tijdens hun mobiliteit toegekende sociale voordelen (openbaar vervoer, musea enz.),
  • evaluatie van de resultaten en ontwikkeling van Europass,
  • gegevens over mobiliteitsaanbiedingen en de voorwaarden van de EU en haar lidstaten,
  • ruropees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) in de beroepsopleiding,
  • ontwikkeling van een "supplement bij het certificaat" van de beroepsopleiding (vergelijkbaar met het "supplement" in het hoger onderwijs),
  • overdraagbaarheid van nationale beurzen voor opleiding en stage in het buitenland.

DOELSTELLING 3.5. - DE SAMENWERKING IN EUROPA INTENSIVEREN

In het nieuwe Europa van de kennismaatschappij moeten de burgers overal kunnen leren en werken, en hun kwalificaties volledig kunnen gebruiken, waar zij zich ook bevinden. Met name in het hoger onderwijs worden de belemmeringen voor mobiliteit en erkenning van kwalificaties momenteel al weggenomen, zowel door EU-instrumenten (zoals het ECTS of partnerschappen tussen universiteiten in het kader van het Socrates-programma) als via het "proces van Bologna". Er moet echter op veel gebieden nog veel werk worden verzet. Daarom zouden instellingen voor hoger onderwijs en de onderwijsautoriteiten moeten worden aangespoord, stelsels van meer compatibele kwalificaties voor geheel Europa te ontwikkelen en tot overeenstemming te komen over het minimumniveau dat voor accreditatie is vereist. Het beleid inzake transparantie en erkenning van kwalificaties moet worden versterkt. De ontwikkeling van gezamenlijke graden en kwalificaties en van de accreditatiestelsels moet worden gesteund, willen de onderwijs- en opleidingsinstellingen in Europa mondiaal als excellentiecentra worden erkend.

  • A. 
    Hoofdpunten
  • 1. 
    De doeltreffendheid en de snelheid van erkenningsprocedures verbeteren ten behoeve van verdere studie, opleiding en werkgelegenheid in heel Europa
  • 2. 
    De samenwerking tussen de verantwoordelijke organisaties en autoriteiten bevorderen met als doel een hogere mate van compatibiliteit van kwaliteitsborging en accreditatie
  • 3. 
    De transparantie van de informatie over onderwijs- en opleidingsmogelijkheden bevorderen teneinde een open Europese onderwijsruimte tot stand te brengen
  • 4. 
    De Europese dimensie van onderwijs en opleiding bevorderen
  • B. 
    Organisatie van de follow-up
  • a) 
    Beginperiode: in 2002 (2e fase).
  • b) 
    Indicatoren voor het meten van de vorderingen (indicatieve lijst, die naar behoefte moet worden herzien):
  • Percentage universitaire en postuniversitaire studenten en onderzoekers die hun studie in een ander EU-land of een derde land voortzetten,
  • Percentage universitaire studenten die een gezamenlijke graad in Europa hebben behaald,
  • Percentage studenten en stagiairs in het kader van ECTS of Europass en/of die een diploma/certificaataanvulling hebben verkregen.
  • c) 
    Onderwerpen voor het uitwisselen van ervaringen, goede praktijken, en indien van toepassing, peer review (indicatieve lijst):
  • Bevordering van accreditatie in het hoger onderwijs,
  • Bevordering van gezamenlijke curricula en graden in Europa die internationaal erkend worden; bevordering van initiatieven ter zake,
  • Opneming van de Europese dimensie in onderwijs en opleiding.

TIJDSCHEMA VOOR HET BEGIN VAN DE VERVOLGWERKZAAMHEDEN VOOR DE DOELSTELLINGEN

Fase 1 (begin: 2e helft 2001)

Doelstelling 1.2. - Vaardigheden voor de kennismaatschappij ontwikkelen

Doelstelling 1.3. - Iedereen toegang tot ICT geven

Doelstelling 1.4. - De instroom in de studierichtingen van de exacte wetenschappen en de technische richtingen vergroten

Fase 2 (begin: in 2002)

Doelstelling 1.1. - Verbetering van onderwijs en opleiding voor onderwijsgevenden en opleiders

Doelstelling 1.5. - Financiële middelen optimaal inzetten

Doelstelling 2.3. - Actieve participatie van burgers in de maatschappij, gelijke kansen en sociale samenhang ondersteunen

Doelstelling 3.4. - Mobiliteit en uitwisseling

Doelstelling 3.5. - Intensivering Europese samenwerking

Fase 3 (begin: tussen 2e helft 2002 en eind 2003)

Doelstelling 2.1. - Open leersituaties

Doelstelling 2.2. - Leren aantrekkelijker maken

Doelstelling 3.1. - De banden met beroepsleven, onderzoek en de maatschappij in het algemeen aanhalen

Doelstelling 3.2. - Ondernemersgeest ontwikkelen

Doelstelling 3.3. - Het leren van vreemde talen bevorderen

Voor eind 2002 zullen de eerste resultaten met betrekking tot de indicatoren en, waar van toepassing, benchmarks voor fase 1 beschikbaar zijn. De eerste resultaten voor 2 zullen medio 2003 beschikbaar zijn, en die voor fase 3 voor eind 2003.

Naar voorzien zullen de resultaten voor de uitwisseling van ervaringen voor fase 1 tegen eind 2003 beschikbaar zijn. Daarnaast zullen peer reviews worden ondernomen wanneer de lidstaten daarom verzoeken.

Een tussentijds verslag over de uitvoering van het werkplan wordt door de Raad en de Commissie gezamenlijk voorgelegd aan de Europese Raad tijdens diens bijeenkomst in het voorjaar van 2004.

Tabel

Model voor het volgen van de kwantitatieve indicatoren ter ondersteuning van de uitvoering van de doelstellingen met gebruikmaking van de open coördinatiemethode

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron:

...

STATISTISCHE GEGEVENS

DOELSTELLING 1.2. - VAARDIGHEDEN VOOR DE KENNISMAATSCHAPPIJ ONTWIKKELEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron:

PISA, OESO, 2001.

DOELSTELLING 1.4. - DE INSTROOM IN DE STUDIERICHTINGEN VAN DE EXACTE WETENSCHAPPEN EN DE TECHNISCHE

Aantal universitaire studenten, als percentage van het totale aantal (2000 voor de meeste landen)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen:

Bron:

Eurostat, UOE Data Collection 2000 - voorlopige gegevens.

DOELSTELLING 1.5. - FINANCIËLE MIDDELEN OPTIMAAL INZETTEN

Huidige niveaus((Gebaseerd op de structurele indicator (http://europa.eu.int/comm/eurostat/Public/datashop/print-product/EN?catalogue=Eurostat & product=1-ir010-EN & mode=download).))

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen:

DOELSTELLING 2.2. - LEREN AANTREKKELIJKER MAKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron:

  • a) 
    Eurostat, UOE.
  • b) 
    LFS.

Berekening:

  • a) 
    Studenten in ISCED 5, 6/totaal aantal studenten.
  • b) 
    Respondenten van 25-34 jaar met onderwijsniveau <= ISCED 2)/totaal aantal respondenten van 25-34 jaar.

DOELSTELLING 2.3. - ACTIEVE PARTICIPATIE VAN BURGERS IN DE MAATSCHAPPIJ, GELIJKE KANSEN EN SOCIALE SAMENHANG ONDERSTEUNEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron:

LFS (Structurele indicator: vroegtijdige schoolverlater).

  • (1) 
    Punt 26, eerste streepje.
  • (2) 
    Zie conclusies van Lissabon, punt 26.
  • (3) 
    Bijvoorbeeld op niveau B2 van het door de Raad van Europa ontwikkelde gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen.
 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.