Richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

32001L0084

Richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

Publicatieblad Nr. L 272 van 13/10/2001 blz. 0032 - 0036

Richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 27 september 2001

betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 6 juni 2001 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Op het gebied van het auteursrecht is het volgrecht het niet voor afstand vatbare, onvervreemdbare recht van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of beeldende kunst om te delen in de opbrengst, telkens wanneer dat werk wordt verkocht.
  • (2) 
    Het volgrecht is een genotsrecht, op grond waarvan de kunstenaar die de auteur van het werk is, een vergoeding ontvangt, telkens wanneer dat werk wordt verkocht. Het volgrecht rust op het werk in materiële zin, dat wil zeggen op de drager waarin het werk belichaamd is.
  • (3) 
    Met het volgrecht wordt beoogd te waarborgen dat de auteurs van werken van grafische of beeldende kunst in economisch opzicht in het succes van hun werken delen. Dit recht strekt ertoe een evenwicht tot stand te brengen tussen de economische positie van auteurs van werken van grafische of beeldende kunst en de positie van andere scheppende kunstenaars, die wel van verdere exploitatie van hun werken profijt trekken.
  • (4) 
    Het volgrecht is een integrerend bestanddeel van het auteursrecht en vormt voor de auteurs een wezenlijk prerogatief. Invoering van een dergelijk recht in alle lidstaten beantwoordt aan de noodzaak om de scheppende kunstenaars een passend en uniform beschermingsniveau te waarborgen.
  • (5) 
    Krachtens artikel 151, lid 4, van het Verdrag dient de Gemeenschap bij elk optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag rekening te houden met culturele aspecten.
  • (6) 
    Volgens de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst kan op het volgrecht slechts aanspraak worden gemaakt, indien de nationale wetgeving van de auteur hierin voorziet. Het volgrecht is bijgevolg facultatief en aan de wederkerigheidsregel onderworpen. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ter zake van de toepassing van het in artikel 12 van het Verdrag vervatte non-discriminatiebeginsel, zoals omschreven in het arrest van 20 oktober 1993 in de gevoegde zaken C-92/92 en C-326/92 (Phil Collins e.a.)(4), kunnen wederkerigheidsbedingen in nationale bepalingen niet worden aangevoerd om onderdanen van andere lidstaten rechten te ontzeggen die aan de eigen onderdanen wel worden toegekend. De toepassing van dergelijke bepalingen binnen de Gemeenschap is strijdig met het beginsel van gelijke behandeling dat voortvloeit uit het verbod van elke discriminatie op grond van nationaliteit.
  • (7) 
    Door de internationalisering van de markt voor moderne en eigentijdse kunst van de Gemeenschap - die zich thans als gevolg van de nieuwe economie voltrekt in een versneld tempo en in een regelgevend kader waarin slechts weinig landen buiten de Europese Unie het volgrecht erkennen - is het van essentieel belang geworden dat de Europese Gemeenschap externe onderhandelingen inleidt om van artikel 14 ter van de Berner Conventie een dwingende bepaling te maken.
  • (8) 
    Aangezien deze internationale markt een feit is, en het volgrecht in verscheidene lidstaten niet erkend is, en het bovendien in de nationale stelsels waarin het wel erkend is verschillend is geregeld, is het - met het oog op zowel de inwerkingtreding als de inhoudelijke regeling van dit recht - van essentieel belang dat overgangsbepalingen worden ingevoerd die het concurrentievermogen van de Europese markt veilig stellen.
  • (9) 
    In de nationale wetgeving van het merendeel der lidstaten is thans in het volgrecht voorzien. Die wetgevingen vertonen bepaalde verschillen, met name ten aanzien van de betrokken werken, de rechthebbenden, de tarieven, de transacties waarop een recht wordt geheven en de berekeningsgrondslag hiervan. Het al dan niet heffen van een recht beïnvloedt in aanzienlijke mate de concurrentievoorwaarden op de interne markt: het al dan niet voorbehouden zijn van een uit het volgrecht voortvloeiende betalingsplicht is een factor waarmee eenieder die een kunstwerk wenst te verkopen, noodzakelijkerwijs rekening houdt. Op die manier is dit recht een van de factoren die concurrentievervalsingen en verschuivingen binnen de Gemeenschap van verkopingen in de hand werken.
  • (10) 
    De verschillen met betrekking tot het bestaan en de toepassing van het volgrecht in de lidstaten hebben een rechtstreekse nadelige invloed op de goede werking van de interne markt van kunstwerken, bedoeld in artikel 14 van het Verdrag. In die omstandigheden is artikel 95 van het Verdrag de juiste rechtsgrond.
  • (11) 
    De in het Verdrag vervatte doelstellingen van de Gemeenschap behelzen het tot stand brengen van een steeds nauwere band tussen de volkeren van Europa, nauwere betrekkingen tussen de staten die van de Gemeenschap deel uitmaken, alsook het waarborgen van hun economische en sociale vooruitgang door middel van een gemeenschappelijk optreden dat erop gericht is de barrières die Europa verdelen, te verwijderen. Met het oog hierop moet volgens het Verdrag een interne markt worden ingesteld, hetgeen inhoudt dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten en voor vrije vestiging worden weggenomen en een stelsel wordt ingevoerd waardoor wordt gewaarborgd dat de concurrentie binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst. Harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het volgrecht draagt bij tot de verwezenlijking van deze doelstellingen.
  • (12) 
    Bij de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag(5), is geleidelijk een communautaire belastingregeling ingevoerd die onder andere op kunstvoorwerpen van toepassing is. Tot het fiscale terrein beperkte maatregelen volstaan niet om een harmonieuze werking van de kunstmarkt te waarborgen. Dit kan slechts worden bereikt voorzover met betrekking tot het volgrecht een harmonisatie wordt verwezenlijkt.
  • (13) 
    De bestaande verschillen in de wetgeving die de werking van de interne markt verstoren, dienen te worden weggenomen, en belet moet worden dat er nieuwe verschillen ontstaan. Verschillen die de werking van de interne markt niet schaden, behoeven niet te worden weggenomen en het ontstaan ervan behoeft ook niet te worden belet.
  • (14) 
    Billijke concurrentievoorwaarden zijn essentieel voor de goede werking van de interne markt. Door verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake het volgrecht ontstaan concurrentieverstoringen en worden verkopingen naar elders binnen de Gemeenschap verplaatst, hetgeen leidt tot een ongelijke behandeling van kunstenaars, afhankelijk van de plaats waar hun werken worden verkocht. Dit vraagstuk behelst derhalve transnationale aspecten die niet voldoende geregeld kunnen worden door de lidstaten. Het uitblijven van maatregelen van de Gemeenschap zou strijdig zijn met de vereiste van het Verdrag dat concurrentieverstoringen en ongelijke behandeling gecorrigeerd moeten worden.
  • (15) 
    Bijgevolg is het, mede gezien de grote verschillen tussen de nationale wetgevingen, noodzakelijk harmonisatiemaatregelen te treffen om de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten weg te nemen waar deze mogelijkerwijs concurrentieverstoringen veroorzaken of in stand houden. Het is evenwel niet nodig alle bepalingen van de wetgevingen van de lidstaten inzake het volgrecht te harmoniseren en er kan worden volstaan met de harmonisatie van die nationale bepalingen die voor de werking van de interne markt het meest rechtstreeks gevolgen hebben, zulks teneinde zoveel mogelijk ruimte te laten voor nationaal beleid.
  • (16) 
    Deze richtlijn voldoet als geheel aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag.
  • (17) 
    Overeenkomstig Richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten(6) strekt de beschermingstermijn van het auteursrecht zich uit tot 70 jaar na het overlijden van de auteur. Voor het volgrecht dient dezelfde termijn te worden vastgesteld. Bijgevolg kunnen alleen oorspronkelijke werken van hedendaagse of van moderne kunst onder het volgrecht vallen. Om nu de lidstaten die bij de aanneming van deze richtlijn het volgrecht nog niet toepassen, in de gelegenheid te stellen dit recht in hun rechtsstelsel op te nemen en om de marktdeelnemers in die lidstaten de mogelijkheid te geven zich geleidelijk en zonder gevaar voor hun economische positie aan dit recht aan te passen, dient die lidstaten een beperkte overgangsperiode te worden toegestaan waarin zij kunnen kiezen het volgrecht niet toe te passen ten behoeve van de rechtsopvolgers van de kunstenaar na diens overlijden.
  • (18) 
    Het volgrecht dient te gelden bij iedere doorverkoop, met uitzondering van rechtstreekse doorverkopen tussen particulieren zonder tussenkomst van de professionele kunsthandel. Het volgrecht dient niet te gelden in geval van doorverkoop door particulieren aan musea die geen winstoogmerk hebben en openstaan voor het publiek. Voor de bijzondere situatie van kunstgaleries die werken rechtstreeks van de kunstenaar verkrijgen, dienen de lidstaten de mogelijkheid te hebben om transacties vrij te stellen indien de verkoper het kunstwerk minder dan drie jaar vóór de doorverkoop van de kunstenaar zelf heeft verworven. Tegelijk dient rekening te worden gehouden met de belangen van de kunstenaar, en wel door deze uitzondering te beperken tot doorverkopen waarvan de prijs maximaal 10000 EUR bedraagt.
  • (19) 
    Het is nuttig te verduidelijken dat harmonisatie ingevolge deze richtlijn niet van toepassing is op oorspronkelijke handschriften van schrijvers en componisten.
  • (20) 
    Er dient te worden voorzien in een doeltreffende regeling die rekening houdt met de ervaringen die inzake het volgrecht reeds op nationaal niveau zijn opgedaan. Het recht dient te worden berekend als een percentage van de verkoopprijs, en niet als een percentage van de meerwaarde van werken waarvan de oorspronkelijke waarde is toegenomen.
  • (21) 
    De categorieën kunstwerken waarvoor het volgrecht geldt dienen te worden geharmoniseerd.
  • (22) 
    Door het volgrecht niet toe te passen beneden een minimumdrempel worden heffings- en beheerskosten die onevenredig zijn met de opbrengst voor de kunstenaar, vermeden. Ingevolge het subsidiariteitsbeginsel dienen de lidstaten evenwel de mogelijkheid te worden gelaten om in het belang van beginnende kunstenaars nationale drempels vast te stellen die lager zijn dan de communautaire drempel. Aangezien het om lage bedragen gaat, zal deze afwijking waarschijnlijk geen noemenswaardige invloed hebben op de goede werking van de interne markt.
  • (23) 
    De in de verschillende lidstaten geldende tarieven met betrekking tot het volgrecht lopen sterk uiteen. Doelmatige werking van de interne markt van hedendaagse en van moderne kunstwerken vergt voor dat aspect een zo ruim mogelijke uniforme benadering.
  • (24) 
    Om de verschillende belangen op de markt van oorspronkelijke kunstwerken met elkaar te verzoenen, is het wenselijk een stelsel van degressieve tarieven naar prijstranche vast te stellen. De risico's van verlegging van de verkoop en ontduiking van de communautaire regelgeving met betrekking tot het volgrecht dienen te worden verminderd.
  • (25) 
    Het uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedrag dient in principe door de verkoper te worden betaald. De lidstaten moet de mogelijkheid worden geboden af te wijken van dit principe ten aanzien van aansprakelijkheid voor het betalen. De verkoper is de persoon of onderneming namens wie of welke de koop wordt gesloten.
  • (26) 
    Het ware wenselijk dat de drempel en de tarieven periodiek kunnen worden bijgesteld. Daartoe dient de Commissie ermee te worden belast periodiek te rapporteren over de daadwerkelijke toepassing van het volgrecht in de lidstaten en de gevolgen hiervan voor de kunstmarkt in de Gemeenschap, en in voorkomend geval voorstellen te doen tot wijziging van deze richtlijn.
  • (27) 
    Er dient vastgesteld te worden aan wie het recht verschuldigd is, zonder voorbij te gaan aan het subsidiariteitsbeginsel. Het is wenselijk dat deze richtlijn het erfrecht van de lidstaten onverlet laat. Doch uiterlijk na het verstrijken van bovenbedoelde overgangsperiode dienen de rechtsopvolgers van de auteur zich na diens overlijden ten volle op het volgrecht te kunnen beroepen.
  • (28) 
    Het is de taak van de lidstaten de uitoefening van het volgrecht te regelen, in het bijzonder het beheer ervan. Beheer door een maatschappij voor collectief auteursrechtenbeheer is slechts één van de mogelijkheden. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de werking van deze maatschappijen transparant en efficiënt is. De lidstaten dienen er tevens voor te zorgen dat bedragen die bestemd zijn voor auteurs die onderdaan zijn van een andere lidstaat worden geïnd en verdeeld. Deze richtlijn laat regelingen van de lidstaten voor de inning en verdeling onverlet.
  • (29) 
    Het volgrecht dient te worden gereserveerd voor auteurs die onderdaan zijn van een lidstaat en voor auteurs die onderdaan zijn van een derde land dat een vergelijkbare bescherming toekent aan auteurs die onderdaan zijn van een lidstaat. De lidstaten dienen het recht te kunnen uitbreiden tot auteurs van een derde land die hun gewone verblijfplaats in die lidstaat hebben.
  • (30) 
    Er dienen adequate controleprocedures te komen die in de praktijk verzekeren dat de lidstaten het volgrecht effectief toepassen. Dit impliceert het recht van de auteur, of diens vertegenwoordiger, om van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht verschuldigd is, alle nodige inlichtingen te verlangen. De lidstaten die in collectief beheer van het volgrecht voorzien, kunnen bepalen dat alleen de maatschappijen voor het collectief beheer gerechtigd zijn informatie te verlangen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Voorwerp van het volgrecht

  • 1. 
    De lidstaten stellen ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het kunstwerk na de eerste overdracht door de auteur wordt doorverkocht, een op de doorverkoopprijs berekend recht te ontvangen.
  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde recht is van toepassing op elke doorverkoop waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgaleries of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper, of tussenpersoon.
  • 3. 
    De lidstaten mogen bepalen dat het in lid 1 bedoelde recht niet van toepassing is op een doorverkoop waarbij de verkoper het werk minder dan drie jaar voor de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf en de doorverkoopprijs maximaal 10000 EUR bedraagt.
  • 4. 
    Het recht komt ten laste van de verkoper. De lidstaten kunnen bepalen dat een van de in lid 2 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen, maar niet de verkoper, alleen dan wel samen met de verkoper aansprakelijk is voor de betaling van het recht.

Artikel 2

Kunstwerken die onder het volgrecht vallen

  • 1. 
    In deze richtlijn wordt onder "oorspronkelijk kunstwerk" verstaan, een werk van grafische of beeldende kunst, zoals afbeeldingen, collages, schilderingen, tekeningen, gravures, prenten, lithografieën, beeldhouwwerk, tapisserieën, keramische werken, glaswerk en foto's, voorzover dit werk een schepping is van de kunstenaar zelf, of het gaat om een exemplaar dat als oorspronkelijk kunstwerk wordt aangemerkt.
  • 2. 
    Kopieën van kunstwerken die onder deze richtlijn vallen en die door de kunstenaar zelf of in zijn opdracht in beperkte oplage zijn vervaardigd, worden als oorspronkelijk kunstwerk in de zin van deze richtlijn beschouwd. Dergelijke kopieën zijn in de regel genummerd, gesigneerd of door de kunstenaar op andere wijze als authentiek gemerkt.

HOOFDSTUK II

BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 3

Toepassingsdrempel

  • 1. 
    De lidstaten zijn bevoegd een minimumverkoopprijs vast te stellen waarboven de in artikel 1 bedoelde verkopen onder het volgrecht vallen.
  • 2. 
    Deze minimumverkoopprijs mag in geen geval hoger liggen dan 3000 EUR.

Artikel 4

Tarieven

  • 1. 
    Het in artikel 1 bedoelde recht wordt vastgesteld op:
  • a) 
    4 % van het deel van de verkoopprijs tot en met 50000 EUR;
  • b) 
    3 % van het deel van de verkoopprijs van 50000,01 EUR tot en met 200000 EUR;
  • c) 
    1 % van het deel van de verkoopprijs van 200000,01 EUR tot en met 350000 EUR;
  • d) 
    0,5 % van het deel van de verkoopprijs van 350000,01 EUR tot en met 500000 EUR;
  • e) 
    0,25 % van het deel van de verkoopprijs boven 500000 EUR.

Het maximumbedrag van het recht mag evenwel niet hoger liggen dan 12500 EUR.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten een tarief van 5 % toepassen op het in lid 1, onder a), bedoelde deel van de verkoopprijs.
  • 3. 
    Stelt een lidstaat de minimumverkoopprijs vast onder 3000 EUR, dan stelt hij tevens het tarief vast voor het deel van de verkoopprijs tot 3000 EUR; dit tarief bedraagt ten minste 4 %.

Artikel 5

Berekeningsgrondslag

De in de artikelen 3 en 4 bedoelde verkoopprijzen zijn de prijzen exclusief belasting.

Artikel 6

Rechthebbenden

  • 1. 
    Het in artikel 1 bedoelde recht is verschuldigd aan de auteur van het werk en, behoudens artikel 8, lid 2, na diens overlijden aan zijn rechtsopvolgers.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen bepalen dat het beheer van het in artikel 1 bedoelde recht verplicht of vrijwillig collectief gebeurt.

Artikel 7

Rechthebbenden uit derde landen

  • 1. 
    De lidstaten bepalen dat auteurs die onderdaan zijn van een derde land en - behoudens artikel 8, lid 2 - hun rechtsopvolgers, alleen dan op het volgrecht overeenkomstig deze richtlijn en de wetgeving van de betrokken lidstaat aanspraak kunnen maken, wanneer de wetgeving van het land waarvan de auteur of zijn rechtsopvolger onderdaan is, de bescherming van het volgrecht erkent ten behoeve van auteurs uit de lidstaten en hun rechtsopvolgers.
  • 2. 
    Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie publiceert de Commissie zo spoedig mogelijk een niet-verbindende lijst van derde landen die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarde. Deze lijst wordt voortdurend bijgewerkt.
  • 3. 
    De lidstaten mogen auteurs die geen onderdaan zijn van een lidstaat maar die wel in die lidstaat hun gewone verblijfplaats hebben, voor de bescherming van het volgrecht op dezelfde wijze behandelen als hun eigen onderdanen.

Artikel 8

Beschermingsduur van het volgrecht

  • 1. 
    De duur van de bescherming van het volgrecht komt overeen met die van artikel 1 van Richtlijn 93/98/EEG.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 behoeven de lidstaten die op [de in artikel 13 bedoelde datum van inwerkingtreding] het volgrecht niet toepassen, gedurende een termijn die uiterlijk verstrijkt op 1 januari 2010, het volgrecht niet toe te passen ten behoeve van rechtsopvolgers van een kunstenaar na diens overlijden.
  • 3. 
    Een lidstaat als bedoeld in lid 2 beschikt over een extra termijn van ten hoogste twee jaar alvorens hij het volgrecht ten behoeve van rechtsopvolgers van een kunstenaar na diens overlijden moet toepassen indien zulks nodig is om de economische actoren in die lidstaat in staat te stellen zich geleidelijk aan het volgrechtstelsel aan te passen en hun economische levensvatbaarheid toch in stand te houden. Ten minste 12 maanden voor het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn, deelt de lidstaat de Commissie onder opgave van redenen mede dat hij van de extra termijn gebruik wil maken, zodat de Commissie na passend overleg binnen drie maanden na ontvangst van die mededeling advies kan uitbrengen. Indien de lidstaat het advies van de Commissie niet volgt, stelt hij de Commissie daarvan onder opgave van redenen in kennis. De kennisgeving en de motivering van de lidstaat en het advies van de Commissie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en aan het Europees Parlement toegezonden.
  • 4. 
    Worden binnen de in artikel 8, leden 2 en 3, bedoelde termijnen internationale onderhandelingen over de internationale uitbreiding van het volgrecht met succes afgerond, dan dient de Commissie passende voorstellen in.

Artikel 9

Het recht op inlichtingen

De lidstaten bepalen dat de in artikel 6 bedoelde rechthebbenden gedurende een periode van drie jaar na de doorverkoop, van een in artikel 1, lid 2, genoemde actor uit de professionele kunsthandel alle inlichtingen kunnen verlangen die noodzakelijk zijn om de betaling van het recht in verband met de doorverkoop veilig te stellen.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Toepassing in de tijd

Deze richtlijn is van toepassing ten aanzien van alle oorspronkelijke kunstwerken in de zin van artikel 2, die op 1 januari 2006 nog beschermd zijn krachtens de wetgeving van de lidstaten op het gebied van auteursrecht of op die datum voldoen aan de criteria voor bescherming krachtens deze richtlijn.

Artikel 11

Herzieningsbepaling

  • 1. 
    De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité uiterlijk 1 januari 2009 en vervolgens om de vier jaar een verslag voor over de toepassing en de gevolgen van deze richtlijn, waarin zij in het bijzonder aandacht schenkt aan de concurrentiepositie van de markt van moderne en hedendaagse kunst in de Gemeenschap, in het bijzonder aan de positie van de Gemeenschap ten opzichte van belangrijke markten die het volgrecht niet toepassen, aan de bevordering van de kunst en aan de wijze van beheer van de lidstaten. Zij onderzoekt met name de gevolgen van de richtlijn voor de interne markt en de effecten van de invoering van het volgrecht in de lidstaten waar dit recht voor de inwerkingtreding van deze richtlijn niet werd toegepast. De Commissie doet in voorkomend geval voorstellen om de minimumdrempel en de tarieven van het recht aan de ontwikkelingen in de sector aan te passen, zij doet ook voorstellen in verband met het maximumbedrag van artikel 4, lid 1, alsmede alle andere voorstellen die zij noodzakelijk acht om de doeltreffendheid van de richtlijn te verbeteren.
  • 2. 
    Bij deze richtlijn wordt een contactcomité opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het comité komt bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de vertegenwoordiging van een lidstaat.
  • 3. 
    Het comité heeft tot taak:
  • overleg te organiseren over alle vraagstukken die voortvloeien uit de toepassing van de richtlijn;
  • de uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten over relevante ontwikkelingen op de kunstmarkt in de Gemeenschap te vergemakkelijken.

Artikel 12

Uitvoering

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallend gebied vaststellen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 september 2001.

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

  • N. 
    Fontaine

Voor de Raad

De voorzitter

  • C. 
    Picqué
  • (1) 
    PB C 178 van 21.6.1996, blz. 16 en PB C 125 van 23.4.1998, blz. 8.
  • (2) 
    PB C 75 van 10.3.1997, blz. 17.
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 9 april 1997 (PB C 132 van 28.4.1997, blz. 88) bevestigd op 27 oktober 1999, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 19 juni 2000 (PB C 300 van 20.10.2000, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 13 december 2000 (PB C 232 van 17.8.2001, blz. 173). Besluit van het Europees Parlement van 3 juli 2001 en besluit van de Raad van 19 juli 2001.
  • (4) 
    Jurisprudentie 1993, blz. I-5145.
  • (5) 
    PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/85/EG (PB L 277 van 28.10.1999, blz. 34).
  • (6) 
    PB L 290 van 24.11.1993, blz. 9.

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.