Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

32001L0081

Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen

Publicatieblad Nr. L 309 van 27/11/2001 blz. 0022 - 0030

Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 23 oktober 2001

inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 2 augustus 2001 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De algemene benadering en strategie van het vijfde milieuactieprogramma werd goedgekeurd bij de resolutie van de Raad en van de Vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van 1 februari 1993, in het kader van de Raad bijeen, betreffende een beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu en de duurzame ontwikkeling(5) en bevat als doelstelling, dat de kritische belasting en de kritische niveaus inzake verzuring binnen de Gemeenschap niet mogen worden overschreden. Het programma houdt in dat eenieder doeltreffend tegen door luchtverontreiniging veroorzaakte gezondheidsrisico's dient te worden beschermd en dat de milieubescherming dient te worden verzekerd in de toegestane concentraties van luchtverontreinigende stoffen. Het programma houdt voorts in dat de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgestelde richtwaarden bindend worden op het niveau van de Gemeenschap.
  • (2) 
    Alle lidstaten hebben het op 1 december 1999 in Gothenburg overeengekomen Protocol ter bestrijding van verzuring van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, eutrofiëring en ozon op leefniveau bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand ondertekend.
  • (3) 
    Besluit 2179/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 betreffende de herziening van het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling "Op weg naar duurzame ontwikkeling"(6) bevestigt de algemene benadering en strategie van het vijfde milieuactieprogramma en vermeldt, dat bijzondere aandacht zal worden besteed aan de ontwikkeling en uitvoering van een strategie die ervoor moet zorgen dat de kritische belasting voor blootstelling aan verzurende, eutrofiërende en fotochemische luchtverontreinigende stoffen niet wordt overschreden.
  • (4) 
    Richtlijn 92/72/EEG van de Raad van 21 september 1992 betreffende de verontreiniging van de lucht door ozon(7) bepaalt dat de Commissie bij de Raad een verslag zal indienen over de evaluatie van fotochemische verontreiniging in de Gemeenschap, samen met de voorstellen die zij dienstig acht voor de beheersing van de verontreiniging van de lucht door ozon op leefniveau en, zo nodig, de vermindering van de emissies van ozonprecursoren.
  • (5) 
    Grote delen van de Gemeenschap staan bloot aan depositie van verzurende en eutrofiërende stoffen in hoeveelheden die voor het milieu schadelijke gevolgen hebben. De door de WHO vastgestelde richtwaarden ter bescherming van de menselijke gezondheid en de vegetatie tegen fotochemische verontreiniging worden in alle lidstaten in aanzienlijke mate overschreden.
  • (6) 
    Daarom dient aan de overschrijding van de kritische belasting geleidelijk een einde te worden gemaakt en dienen de richtwaarden te worden nageleefd.
  • (7) 
    Het is technisch niet haalbaar te voldoen aan de langetermijndoelstellingen van het wegnemen van de schadelijke gevolgen van verzuring en het terugbrengen van de blootstelling van mens en milieu aan ozon op leefniveau tot de door de WHO vastgestelde richtwaarden. Daarom dienen er tussentijdse milieudoelstellingen betreffende verzuring en verontreiniging door ozon op leefniveau te worden vastgesteld, waarop dan de nodige maatregelen ter vermindering van die verontreiniging zullen worden gebaseerd.
  • (8) 
    Bij de tussentijdse milieudoelstellingen en de maatregelen om daaraan te voldoen dient rekening te worden gehouden met de technische haalbaarheid en de daarmee samenhangende kosten en baten. Die maatregelen moeten garanderen dat alle acties die worden ondernomen voor de Gemeenschap in haar geheel kosteneffectief zijn, en moeten rekening houden met de noodzaak excessieve kosten voor een of meer individuele lidstaten te voorkomen.
  • (9) 
    Grensoverschrijdende verontreiniging draagt bij tot verzuring, bodemeutrofiëring en ozonvorming op leefniveau, die alleen door een gecoördineerd optreden van de Gemeenschap kunnen worden verminderd.
  • (10) 
    Het terugdringen van de verontreinigende stoffen die verzuring en blootstelling aan ozon op leefniveau veroorzaken, vermindert tevens de bodemeutrofiëring.
  • (11) 
    Voor emissies van zwaveldioxide, stikstofdioxiden, vluchtige organische stoffen en ammoniak vormt een reeks nationale emissieplafonds voor iedere lidstaat een kosteneffectieve benadering om aan de tussentijdse milieudoelstellingen te voldoen. Dergelijke emissieplafonds bieden de Gemeenschap en de lidstaten voldoende ruimte om te bepalen op welke wijze zij daaraan zullen voldoen.
  • (12) 
    De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen om aan de nationale emissiemaxima te voldoen, dient bij de lidstaten te berusten. Het is noodzakelijk de voortgang ten aanzien van het bereiken van de emissieplafonds te evalueren. Daarom moeten nationale programma's ter vermindering van de emissies worden opgezet, waarover aan de Commissie wordt gerapporteerd. Deze programma's dienen informatie te bevatten over de vastgestelde of geplande maatregelen om aan de emissieplafonds te voldoen.
  • (13) 
    Overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid die in artikel 5 van het Verdrag besloten liggen, en in het bijzonder rekening houdend met het voorzorgsbeginsel, kan de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een beperking van de emissies van verzurende en eutrofiërende verontreinigende stoffen en van precursoren van ozon, onvoldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt wegens het grensoverschrijdende karakter van de verontreiniging, en derhalve beter door de Gemeenschap worden bereikt, overeenkomstig het beginsel van evenredigheid. Deze richtlijn reikt niet verder dan hetgeen daartoe vereist is.
  • (14) 
    De vooruitgang van de lidstaten met het bereiken van de emissieplafonds dient tijdig te worden geëvalueerd, alsook de mate waarin de toepassing van de maxima waarschijnlijk zal beantwoorden aan de tussentijdse milieudoelstellingen voor de Gemeenschap als geheel. Bij een dergelijke evaluatie moet ook worden gekeken naar de vooruitgang op wetenschappelijk en technisch gebied, ontwikkelingen in de communautaire wetgeving en emissiereducties buiten de Gemeenschap, waarbij met name wordt gelet op de vorderingen van onder andere de kandidaat-lidstaten. De Commissie dient met het oog op die evaluatie de kosten en baten van de emissieplafonds nader te onderzoeken, met inbegrip van de kosteneffectiviteit, de marginale kosten en baten en de sociaal-economische consequenties van die maxima, en eventuele effecten op het concurrentievermogen. De evaluatie dient tevens betrekking te hebben op de ten aanzien van de werkingssfeer van deze richtlijn geldende restricties.
  • (15) 
    De Commissie dient daartoe een verslag voor het Europees Parlement en voor de Raad op te stellen, en zo nodig ook passende wijzigingen van deze richtlijn, rekening houdend met de gevolgen van de communautaire regelgeving waarin emissiegrenswaarden en productnormen worden vastgelegd voor de relevante emissiebronnen en van internationale regels inzake emissies van schepen en vliegtuigen.
  • (16) 
    Het zeevervoer draagt in belangrijke mate bij tot de uitstoot van zwaveldioxide en stikstofoxiden, alsmede tot de concentratie en afzetting van luchtverontreinigende stoffen in de Gemeenschap. Deze emissies dienen derhalve te worden teruggedrongen. Artikel 7, lid 3, van Richtlijn 1999/23/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG(8) bepaalt dat de Commissie nagaat welke maatregelen kunnen worden genomen om de mate waarin de verbranding van andere dan de in artikel 2, punt 3, van bedoelde richtlijn genoemde mariene brandstoffen tot de verzuring bijdragen, te verminderen.
  • (17) 
    De lidstaten dienen zich ervoor te beijveren dat bijlage VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL) zo spoedig mogelijk wordt geratificeerd.
  • (18) 
    Gezien de grensoverschrijdende aard van verzuring en ozonverontreiniging dient de Commissie verder na te gaan of het, onverminderd artikel 18 van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(9), noodzakelijk is geharmoniseerde communautaire maatregelen uit te werken teneinde concurrentieverstoring te voorkomen en het evenwicht te bewaren tussen kosten en baten van de betreffende maatregelen.
  • (19) 
    De bepalingen van deze richtlijn dienen van toepassing te zijn onverminderd die van de communautaire wetgeving tot regulering van de emissies van de betrokken verontreinigende stoffen door specifieke bronnen, en onverminderd hetgeen in Richtlijn 96/61/EG is bepaald met betrekking tot emissiegrenswaarden en de toepassing van de beste beschikbare technieken.
  • (20) 
    Emissie-inventarissen zijn noodzakelijk om de voortgang ten aanzien van het bereiken van de emissieplafonds te volgen en de emissies moeten volgens internationaal overeengekomen methoden worden berekend en regelmatig aan de Commissie en het Europees Milieuagentschap (EMA) worden toegezonden.
  • (21) 
    De lidstaten dienen sancties vast te stellen op inbreuken op deze richtlijn en toe te zien op de tenuitvoerlegging ervan. De sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.
  • (22) 
    De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).
  • (23) 
    De Commissie en de lidstaten dienen met het oog op het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn internationaal samen te werken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn heeft tot doel de emissies van verzurende en eutrofiërende verontreinigende stoffen en van precursoren van ozon te beperken om aldus in de Gemeenschap de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid tegen de risico's van schadelijke gevolgen van verzuring, bodemeutrofiëring en ozon op leefniveau te verbeteren, en nader tot het einddoel te komen, namelijk dat de kritische niveaus en de kritische belasting niet worden overschreden en dat eenieder effectief wordt beschermd tegen de bekende gezondheidsrisico's van luchtverontreiniging door het opstellen van nationale emissieplafonds - waarbij de jaren 2010 en 2020 als richtdata worden genomen - en door opeenvolgende herzieningen zoals omschreven in artikel 4 en 10.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn bestrijkt de door menselijke activiteiten veroorzaakte emissies uit alle bronnen van de in artikel 4 vermelde verontreinigende stoffen op het grondgebied van de lidstaten en in hun exclusieve economische zones.

Deze richtlijn bestrijkt niet:

  • a) 
    emissies van de internationale zeevaart;
  • b) 
    emissies van vliegtuigen, buiten de landings- en startcyclus;
  • c) 
    voor Spanje: emissies op de Canarische eilanden;
  • d) 
    voor Frankrijk: emissies in de overzeese departementen;
  • e) 
    voor Portugal: emissies op Madeira en de Azoren.

Artikel 3

Definities

Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) 
    "AOT 40": de som van het verschil tussen de uurgemiddelde ozonconcentraties op leefniveau boven 80 μg/m3 en 80 μg/m3 (= 40 ppb) tijdens uren met daglicht, opgeteld gedurende de maanden mei, juni en juli van elk jaar;
  • b) 
    "AOT 60": de som van het verschil tussen de uurgemiddelde ozonconcentraties op leefniveau boven 120 μg/m3 en 120 μg/m3 (= 60 ppb), opgeteld gedurende het gehele jaar;
  • c) 
    "kritische belasting": de kwantitatieve schatting van een blootstelling aan een of meer verontreinigende stoffen waarbeneden volgens de huidige kennis geen significante schadelijke gevolgen op nader gespecificeerde kwetsbare milieucomponenten optreden;
  • d) 
    "kritisch niveau": de concentratie van verontreinigende stoffen in de atmosfeer waarboven er volgens de huidige kennis voor receptoren als mensen, planten, ecosystemen of materialen rechtstreekse schadelijke gevolgen kunnen zijn;
  • e) 
    "emissie": het vrijkomen van stoffen uit een puntbron of een diffuse bron in de atmosfeer;
  • f) 
    "roostervak": een vierkant van 150 x 150 km, overeenkomend met de resolutie die gehanteerd wordt bij de kartering van de kritische belasting op Europese schaal en eveneens bij de bewaking van de uitstoot en depositie van luchtverontreinigende stoffen in het kader van het Programma voor samenwerking inzake de bewaking en evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa (EMEP);
  • g) 
    "landings- en startcyclus": een cyclus waarvan de onderscheiden fasen de volgende duur hebben: aanvliegen 4,0 minuten; taxiën/stationair draaien 26,0 minuten; starten 0,7 minuten; opstijgen 2,2 minuten;
  • h) 
    "nationaal emissiemaximum": de maximumhoeveelheid van een stof, uitgedrukt in kiloton, die in een kalenderjaar door een lidstaat mag worden uitgestoten;
  • i) 
    "stikstofoxiden"(NOx): stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide;
  • j) 
    "ozon op leefniveau": ozon in het laagste gedeelte van de toposfeer;
  • k) 
    "vluchtige organische stoffen"(VOS): alle organische stoffen van antropogene aard, met uitzondering van methaan, die onder de invloed van zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische oxidantia kunnen produceren.

Artikel 4

Nationale emissieplafonds

  • 1. 
    De lidstaten beperken uiterlijk in 2010 hun jaarlijkse nationale emissies van de verontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak (NH3) tot hoeveelheden die niet groter zijn dan de emissieplafonds van bijlage I, rekening houdend met eventuele wijzigingen die worden voorgeschreven door communautaire maatregelen welke naar aanleiding van de in artikel 9 bedoelde verslagen worden genomen.
  • 2. 
    De lidstaten dragen er zorg voor dat de in bijlage I aangegeven emissieplafonds na het jaar 2010 niet worden overschreden.

Artikel 5

Tussentijdse milieudoelstellingen

De nationale emissieplafonds van bijlage I hebben tot doel dat de Gemeenschap als geheel in 2010 in grote lijnen de volgende tussentijdse milieudoelstellingen haalt:

  • a) 
    Verzuring

Vergeleken met de situatie in 1990 moet het areaal, waar de kritische belasting inzake verzuring wordt overschreden in ieder roostervak met ten minste 50 % zijn teruggebracht.

  • b) 
    Gezondheidsgerelateerde blootstelling aan ozon op leefniveau

In alle roostervakken waar de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting hoger is dan het gezondheidsgerelateerde criterium (AOT 60=0), moet zij ten opzichte van de situatie in 1990 met twee derde worden teruggebracht. Bovendien mag de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting in geen enkel roostervak de absolute grens van 2,9 ppm.h overschrijden.

  • c) 
    Vegetatiegerelateerde blootstelling aan ozon op leefniveau

In alle roostervakken waar de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting hoger is dan het kritische niveau voor landbouwgewassen en halfnatuurlijke vegetatie (AOT 40=3 ppm.h) moet deze ten opzichte van de situatie in 1990 met een derde worden teruggebracht. Bovendien mag de door ozon op leefniveau veroorzaakte belasting in geen enkel roostervak de absolute grens van 10 ppm.h, uitgedrukt als een overschot boven het kritische niveau van 3 ppm.h, overschrijden.

Artikel 6

Nationale programma's

  • 1. 
    De lidstaten stellen uiterlijk op 1 oktober 2002 programma's op voor een geleidelijke reductie van de nationale emissies van de in artikel 4 vermelde verontreinigende stoffen, teneinde uiterlijk in 2010 aan de nationale emissieplafonds van bijlage I te voldoen.
  • 2. 
    De nationale programma's bevatten informatie over vastgestelde en geplande beleidsopties en maatregelen alsmede kwantitatieve schattingen van de gevolgen van die beleidsopties en maatregelen voor de uitstoot van de verontreinigende stoffen in 2010. Verwachte aanzienlijke veranderingen in de geografische spreiding van de nationale emissies worden aangegeven.
  • 3. 
    De nationale programma's worden zo nodig voor 1 oktober 2006 door de lidstaten bijgesteld en herzien.
  • 4. 
    De lidstaten stellen de overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 opgestelde programma's beschikbaar voor het publiek en de relevante organisaties, zoals milieuorganisaties. De aldus beschikbaar gestelde informatie dient helder, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk te zijn.

Artikel 7

Emissie-inventarissen en -prognoses

  • 1. 
    Voor de in artikel 4 vermelde verontreinigende stoffen stellen de lidstaten voor 2010 nationale emissie-inventarissen en -prognoses op en werken die jaarlijks bij.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de emissie-inventarissen en -prognoses op volgens de methoden van bijlage III.
  • 3. 
    De Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, stelt in samenwerking met de lidstaten en op grond van de door hen aangeleverde informatie inventarissen en prognoses op voor de verontreinigende stoffen van artikel 4. De inventarissen en prognoses worden voor het publiek beschikbaar gesteld.
  • 4. 
    De methoden van bijlage III worden bijgewerkt volgens de procedure van artikel 13, lid 2.

Artikel 8

Verslagen van de lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten brengen aan de Commissie en aan het Europees Milieuagentschap uiterlijk op 31 december en overeenkomstig artikel 7 verslag uit over hun emissie-inventarissen en hun emissieprognoses voor 2010. Zij doen verslag van de definitieve emissie-inventarissen over het op een na laatste jaar, en van de voorlopige emissie-inventarissen over het voorafgaande jaar. De emissieprognoses bevatten informatie voor een goed kwantitatief begrip van de belangrijkste sociaal-economische vooronderstellingen die voor de prognoses zijn gebruikt.
  • 2. 
    Uiterlijk op 31 december 2002 stellen de lidstaten de Commissie van de overeenkomstig artikel 6, leden 1 en 2, opgestelde programma's op de hoogte.

Uiterlijk op 31 december 2006 stellen de lidstaten de Commissie van de overeenkomstig artikel 6, lid 3, opgestelde bijgewerkte programma's op de hoogte.

  • 3. 
    De Commissie zendt de door haar ontvangen nationale programma's binnen een maand na ontvangst aan de andere lidstaten toe.
  • 4. 
    De Commissie treft volgens de procedure van artikel 13, lid 2, voorzieningen om voor een consistente en transparante verslaglegging van de nationale programma's zorg te dragen.

Artikel 9

Verslagen van de Commissie

  • 1. 
    In 2004 en 2008 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad verslag uit over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de nationale emissieplafonds van bijlage I, over de mate waarin de tussentijdse milieudoelstellingen van artikel 5 in 2010 naar verwachting zullen zijn bereikt en over de mate waarin de langetermijndoelstellingen van artikel 1 in 2020 zouden kunnen zijn bereikt. Deze verslagen omvatten een economische evaluatie, met inbegrip van de kosteneffectiviteit, de baten, een evaluatie van de marginale kosten en baten en de sociaal-economische consequenties van de toepassing van de nationale emissieplafonds voor specifieke lidstaten en sectoren. Zij omvatten ook een toetsing van het toepassingsgebied van deze richtlijn als omschreven in artikel 2 en een evaluatie van de verdere emissiereductie die nodig is om aan de in artikel 5 vervatte tussentijdse milieudoelstellingen te voldoen. Zij houden rekening met de verslagen van de lidstaten volgens artikel 8, leden 1 en 2, alsook met onder meer:
  • a) 
    nieuwe communautaire regelgeving waarin emissiegrenswaarden en productnormen voor de relevante emissiebronnen zijn vastgelegd;
  • b) 
    ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken in het kader van de informatie-uitwisseling uit hoofde van artikel 16 van Richtlijn 96/61/EG;
  • c) 
    emissiedoelstellingen voor 2008 met betrekking tot emissies van zwaveldioxide en stikstofoxiden door bestaande grote verbrandingsinstallaties, door de lidstaten gerapporteerd krachtens Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties(11);
  • d) 
    door derde landen verwezenlijkte emissiereducties en de terzake aangegane verplichtingen, met bijzondere nadruk op in de kandidaat-landen te nemen maatregelen, en de mogelijkheid van verdere emissiereducties in regio's in de nabijheid van de Gemeenschap;
  • e) 
    nieuwe communautaire en internationale regelgeving betreffende emissies van schepen en vliegtuigen;
  • f) 
    ontwikkeling van het vervoer en eventuele verdere acties om emissies uit het vervoer te beheersen;
  • g) 
    landbouwontwikkelingen, nieuwe veestapelprognoses en verbeterde methoden van emissiereductie in de landbouwsector;
  • h) 
    grote verschuivingen op de energiemarkt binnen een lidstaat en nieuwe energieprognoses, gebaseerd op de acties van de lidstaten om aan hun internationale verplichtingen in verband met de klimaatsverandering te voldoen;
  • i) 
    een beoordeling van de huidige en de verwachte overschrijding van de kritische belasting en van de richtwaarden van de WHO voor ozon op leefniveau;
  • j) 
    mogelijke vaststelling van een voorgestelde tussentijdse doelstelling ter vermindering van de bodemeutrofiëring;
  • k) 
    nieuwe technische en wetenschappelijke gegevens, met inbegrip van een beoordeling van de onzekerheden in:
  • i) 
    de nationale emissie-inventarissen;
  • ii) 
    de ingevoerde referentiegegevens;
  • iii) 
    de kennis omtrent grensoverschrijdend transport en depositie van verontreinigende stoffen;
  • iv) 
    de kritische belastingwaarden en niveaus;
  • v) 
    het gebruikte model;

en een beoordeling van de daaruit voortvloeiende onzekerheid omtrent de nationale emissieplafonds om aan de tussentijdse milieudoelstellingen van artikel 5 te voldoen;

  • l) 
    de vraag of voor een bepaalde lidstaat buitensporige kosten moeten worden vermeden;
  • m) 
    een vergelijking van modelberekeningen met gegevens over verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau, teneinde betere modellen te kunnen opstellen.
  • n) 
    het mogelijke gebruik, waar van toepassing, van relevante economische instrumenten.
  • 2. 
    In 2012 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad verslag uit over de inachtneming van de emissieplafonds van bijlage I, over de voortgang met betrekking tot de tussentijdse milieudoelstellingen van artikel 5 en over de langetermijndoelstellingen van artikel 1. Zij houdt in haar verslag rekening met de door de lidstaten krachtens artikel 8, leden 1 en 2, opgestelde verslagen en de in lid 1, onder a) tot en met n), vermelde punten.

Artikel 10

Herziening

  • 1. 
    In de verslagen van artikel 9 wordt met de factoren van artikel 9, lid 1, rekening gehouden. Ter voorbereiding van elk verslag onderwerpt de Commissie deze richtlijn aan een herzieningsonderzoek dat in het licht staat van deze factoren, van de voortgang bij het bereiken van de emissielimieten voor het jaar 2010, van de wetenschappelijke en technische vooruitgang, en van de situatie ten aanzien van de voortgang bij het bereiken van de tussentijdse doelstellingen van deze richtlijn en de langetermijndoelstellingen van de niet-overschrijding van de kritische belastingwaarden en niveaus en de richtwaarden van de WHO voor de luchtkwaliteit.
  • 2. 
    In het herzieningsonderzoek dat in 2004 moet zijn afgerond wordt overgegaan tot een evaluatie van de indicatieve emissieplafonds van bijlage II, die zijn vastgesteld voor de Gemeenschap in haar geheel. Met de evaluatie van deze indicatieve plafonds wordt rekening gehouden bij de analyse van verdere kosteneffectieve acties die kunnen worden ondernomen ter vermindering van de emissies van alle relevante verontreinigende stoffen, met het doel de tussentijdse milieudoelstellingen van artikel 5 te bereiken voor de Gemeenschap in haar geheel vóór 2010.
  • 3. 
    Alle herzieningsonderzoeken gaan ook dieper in op de geraamde kosten en baten van nationale emissieplafonds, berekend aan de hand van de meest actuele modellen en gebruik makend van de best beschikbare gegevens om onzekerheden zoveel mogelijk uit te sluiten, en rekening houdend met de voortgang van de uitbreiding van de Europese Unie en met de verdiensten van alternatieve methodes, in het licht van de factoren van artikel 9.
  • 4. 
    Onverminderd artikel 18 van Richtlijn 96/61/EG zal de Commissie, om concurrentieverstoring te voorkomen en rekening houdend met de balans tussen baten en kosten van actie, nader onderzoeken of geharmoniseerde communautaire maatregelen moeten worden getroffen voor de meest relevante economische sectoren en producten die bijdragen aan verzuring, eutrofiëring en ozonvorming op leefniveau.
  • 5. 
    Voorzover nodig gaan de in artikel 9 genoemde verslagen vergezeld van voorstellen:
  • a) 
    tot wijziging van de in bijlage I genoemde nationale emissieplafonds met het doel de tussentijdse doelstellingen van artikel 5 te verwezenlijken en/of tot wijziging van deze tussentijdse milieudoelstellingen;
  • b) 
    voor eventuele verdere emissiereducties, met het doel de langetermijndoelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken bij voorkeur vóór 2020;
  • c) 
    voor maatregelen om te zorgen dat aan de emissieplafonds wordt voldaan.

Artikel 11

Samenwerking met derde landen

Om het doel van artikel 1 beter te bereiken, zetten de Commissie en eventueel de lidstaten, onverminderd artikel 300 van het EG-Verdrag, de bilaterale en multilaterale samenwerking met derde landen en relevante internationale organisaties - zoals de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE), de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart (ICAO) - voort; de samenwerking omvat uitwisseling van informatie op het gebied van technisch en wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, om aldus een betere basis te verkrijgen voor de reductie van de emissies.

Artikel 12

Verslagen

  • 1. 
    Vóór eind 2002 zal de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de mate waarin de emissies van de internationale zeevaart bijdragen tot verzuring, bodemeutrofiëring en ozonvorming op leefniveau in de Gemeenschap.
  • 2. 
    Vóór eind 2004 zal de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de mate waarin de emissies van vliegtuigen, buiten de landings- en startcyclus, bijdragen tot verzuring, bodemeutrofiëring en ozonvorming op leefniveau in de Gemeenschap.
  • 3. 
    In elk verslag wordt een actieprogramma opgesteld dat op internationaal en communautair niveau zou kunnen worden uitgevoerd om de emissies van de betrokken sector te beperken, en dat als basis dient voor verdere behandeling door het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 13

Comitologie

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 12 van Richtlijn 96/62/EG ingestelde comité (hierna "het comité").
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 14

Sancties

De lidstaten stellen sancties vast op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 15

Omzetting in nationaal recht

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 27 november 2002 aan de richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 17

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 23 oktober 2001.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitster

  • N. 
    Fontaine

Voor de Raad

De Voorzitter

  • A. 
    Neyts-Uyttebroeck
  • (1) 
    PB C 56 E van 29.2.2000, blz. 34.
  • (2) 
    PB C 51 van 23.2.2000, blz. 11.
  • (3) 
    PB C 317 van 6.11.2000, blz. 35.
  • (4) 
    Advies van het Europees Parlement van 15 maart 2000 (PB C 377 van 29.12.2000, blz. 159), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 7 november 2000 (PB C 375 van 28.12.2000, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2001 (nog niet verschenen in het PB). Besluit van het Europees Parlement van 20 september 2001 en besluit van de Raad van 27 september 2001.
  • (5) 
    PB C 138 van 17.5.1993, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 275 van 10.10.1998, blz. 1.
  • (7) 
    PB L 297 van 13.10.1992, blz. 1.
  • (8) 
    PB L 121 van 11.5.1999, blz. 13.
  • (9) 
    PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.
  • (10) 
    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
  • (11) 
    Zie blz. 1 van dit Publicatieblad.

BIJLAGE I

Uiterlijk in 2010 te bereiken nationale emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS en NH3(1)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • (1) 
    Deze nationale emissieplafonds hebben tot doel dat in grote lijnen de tussentijdse milieudoelstellingen van artikel 5 worden bereikt. Het bereiken van die doelstellingen leidt naar verwachting tot een zodanige reductie van de bodemeutrofiëring, dat het communautaire areaal waar de depositie van voedingsstikstof de kritische belasting overschrijdt, vergeleken met de situatie in 1990 met ongeveer 30 procent zal afnemen.

BIJLAGE II

Emissieplafonds voor SO2, NOx en VOC

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze nationale emissieplafonds hebben ten doel dat de tussentijdse milieudoelstellingen van artikel 5 uiterlijk in 2010 worden bereikt voor de Gemeenschap in haar geheel.

BIJLAGE III

Methoden voor emissie-inventarissen en prognoses

De lidstaten stellen emissie-inventarissen en -prognoses op met de methoden die in het kader van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand zijn overeengekomen. Zij maken daarbij bij voorkeur gebruik van de gemeenschappelijke handleiding van EMEP/CORINAIR(1).

  • (1) 
    Door het Europees Milieuagentschap opgestelde inventaris van emissies in de atmosfeer.

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.