Richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

31996L0050

Richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden

Publicatieblad Nr. L 235 van 17/09/1996 blz. 0031 - 0038

RICHTLIJN 96/50/EG VAN DE RAAD van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),

Overwegende dat er gemeenschappelijke bepalingen moeten worden ingevoerd betreffende het besturen van binnenvaartuigen op de binnenwateren van de Gemeenschap en dat een eerste stap in deze richting is gezet met Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren (4);

Overwegende dat, in verband met de verschillen in de nationale wetgevingen op het punt van de voorwaarden voor de afgifte van vaarbewijzen voor binnenvaartuigen en de noodzaak om de veiligheidseisen in de binnenvaartsector geleidelijk aan te scherpen, er communautaire voorschriften voor de afgifte van deze vaarbewijzen moeten worden vastgesteld om aan eventuele concurrentiedistorsies het hoofd te bieden;

Overwegende dat het, tot waarborging van de vereiste uniformiteit en doorzichtigheid, wenselijk is dat de Gemeenschap een model vaststelt voor één enkel nationaal vaarbewijs, dat door alle Lid-Staten erkend wordt en niet behoeft te worden ingewisseld, waarbij met het oog op het subsidiariteitsbeginsel de verantwoordelijkheid voor de afgifte van dit vaarbewijs aan de Lid-Staten zelf wordt overgelaten;

Overwegende dat er op nationale binnenwateren die niet met het waterwegennet van een andere Lid-Staat in verbinding staan geen sprake van internationale concurrentie is en dat er derhalve geen reden bestaat de in de onderhavige richtlijn bedoelde gemeenschappelijke bepalingen voor de afgifte van vaarbewijzen ook hier verplicht te stellen;

Overwegende dat deze gemeenschappelijke bepalingen vooral tot doel moeten hebben de scheepvaart veiliger te maken en de mens beter te beschermen; dat het hiertoe absoluut noodzakelijk is dat met deze bepalingen minimumeisen worden vastgesteld waaraan de aanvrager dient te voldoen om het vaarbewijs voor de binnenvaart te kunnen verkrijgen;

Overwegende dat er ten minste voorwaarden moeten worden gesteld met betrekking tot de minimaal vereiste leeftijd voor het besturen van een vaartuig, de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager en diens beroepservaring en vakkennis op bepaalde met het besturen van een vaartuig samenhangende gebieden; dat de Lid-Staten omwille van de veiligheid van het vaartuig en de zich aan boord bevindende personen met name voor de bekendheid met bepaalde plaatselijke situaties aanvullende eisen kunnen stellen; dat aanvullende vakkennis vereist is voor het besturen van een vaartuig met behulp van radar of voor het besturen van een passagiersvaartuig;

Overwegende dat er in geschikte procedures voor de aanpassing van de bijlagen van de onderhavige richtlijn moet worden voorzien; dat het derhalve juist is de Commissie bij de aanpassing van de bijlagen door het in Richtlijn 91/672/EEG bedoelde comité te laten bijstaan,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen op basis van het in bijlage I beschreven communautaire model, overeenkomstig de bepalingen van de onderhavige richtlijn, een vaarbewijs vast voor het besturen van binnenvaartuigen bij het vervoer van goederen en personen, hierna "vaarbewijs" te noemen.
  • 2. 
    De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen om het gevaar van vervalsing van de vaarbewijzen te vermijden.
  • 3. 
    Het vaarbewijs wordt overeenkomstig het bepaalde in de onderhavige richtlijn afgegeven door de bevoegde instantie van de Lid-Staten. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de in artikel 1 van Richtlijn 91/672/EEG bedoelde waterwegen en vaarbewijzen, namelijk:
  • vaarbewijzen geldig op alle waterwegen van de Lid-Staten met uitzondering van de waterwegen waarop het reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten van toepassing is (groep A);
  • vaarbewijzen geldig op alle waterwegen van de Lid-Staten, met uitzondering van de in bijlage II van Richtlijn 91/672/EEG bedoelde maritieme waterwegen en met uitzondering van de waterwegen waarop het reglement betreffende het verlenen van Rijnschipperspatenten van toepassing is (groep B).
  • 4. 
    Tot groep A of B behorende vaarbewijzen, welke door de Lid-Staten in overeenstemming met het in onderhavige richtlijn bepaalde worden afgegeven, zijn voor alle onder groep A of B vallende waterwegen in de Gemeenschap geldig.
  • 5. 
    Behoudens het bepaalde in artikel 8, lid 2, is het overeenkomstig de herziene Rijnvaartakte afgegeven Rijnschipperspatent op alle waterwegen van de Gemeenschap geldig.
  • 6. 
    In bijlage I van Richtlijn 91/672/EEG genoemde nationale vaarbewijzen die uit hoofde van deze richtlijn wederzijds erkend worden en uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn zijn afgegeven, blijven zonder inwisselverplichting tot de hierop aangegeven uiterste datum geldig.

Artikel 2

Voor de toepassing van de onderhavige richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) 
    "bevoegde instantie", de instantie die door de Lid-Staat wordt belast met de taak vast te stellen of de aanvrager aan de gestelde eisen voldoet en vervolgens het vaarbewijs af te geven;
  • b) 
    "schipper", persoon die de nodige geschiktheid en kwalificaties bezit om een vaartuig op de waterwegen van de Lid-Staten te besturen en die aan boord het gezag voert;
  • c) 
    "lid van de dekbemanning", een persoon die regelmatig bij de besturing van een binnenvaartuig betrokken is en aan het roer staat.

Artikel 3

  • 1. 
    De onderhavige richtlijn geldt voor schippers van alle typen binnenvaartuigen: motorschepen, sleep- en duwboten, aken, duwboten (duwvaart in konvooi en als gekoppeld samenstel), die voor het vervoer van goederen of personen zijn bestemd, met uitzondering van:
  • schippers van voor het vervoer van goederen bestemde vaartuigen met een lengte van minder dan 20 m;
  • schippers van voor het vervoer van passagiers bestemde vaartuigen die, naast de bemanning, niet meer dan twaalf personen vervoeren.
  • 2. 
    Een Lid-Staat kan, na overleg met de Commissie, schippers van vaartuigen die uitsluitend gebruik maken van nationale binnenwateren die niet met het waterwegennet van een andere Lid-Staat in verbinding staan van de toepassing van deze richtlijn vrijstellen en hun nationale vaarbewijzen afgeven waarvan de voorwaarden voor afgifte kunnen verschillen van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Deze nationale vaarbewijzen zijn dan alleen op deze waterwegen geldig.

Artikel 4

  • 1. 
    Ter verkrijging van een vaarbewijs moet de aanvrager aan de in de artikelen 5 tot en met 8 bedoelde minimumeisen voldoen. Op het vaarbewijs wordt aangegeven voor welke categorie waterwegen (die van groep A of groep B) de schipper bevoegd is.
  • 2. 
    Door de Lid-Staten afgegeven vaarbewijzen die aan die minimumeisen voldoen, worden wederzijds erkend.

Artikel 5

Om voor een vaarbewijs in aanmerking te komen, dient de aanvrager minstens 21 jaar oud te zijn. Niettemin behouden de Lid-Staten de mogelijkheid een vaarbewijs uit te reiken vanaf 18-jarige leeftijd. Voor de erkenning van een in een andere Lid-Staat uitgereikt vaarbewijs van groep A of B kan een Lid-Staat dezelfde eisen inzake minimumleeftijd hanteren als die welke in die Lid-Staat gelden voor de afgifte van een vaarbewijs van dezelfde groep.

Artikel 6

  • 1. 
    De aanvrager dient aan te tonen dat hij de vereiste lichamelijke en geestelijke geschiktheid heeft en moet hiertoe een geneeskundig onderzoek ondergaan bij een door de bevoegde instantie erkende arts. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder gekeken naar gehoor en gezichtsvermogen, naar het kleurenonderscheidingsvermogen, de motoriek van de bovenste en onderste ledematen, alsmede naar de neurologische en psychische gesteldheid van de aanvrager en de toestand van diens hart en bloedvaten.
  • 2. 
    Houders van een vaarbewijs die de 65-jarige leeftijd hebben bereikt, dienen zich, binnen de drie daaropvolgende maanden en verder ieder jaar, aan het in lid 1 bedoelde geneeskundige onderzoek te onderwerpen; de bevoegde instantie tekent op het vaarbewijs aan dat de schipper aan deze verplichting heeft voldaan.

Artikel 7

  • 1. 
    De aanvrager dient te kunnen aantonen dat hij minimaal vier jaar beroepservaring heeft als lid van de dekbemanning van een binnenvaartuig.
  • 2. 
    Om in aanmerking te kunnen worden genomen, moet de beroepservaring door de bevoegde instantie van de Lid-Staat met een aantekening op het persoonlijke dienstboekje worden gevalideerd. Deze ervaring mag op alle waterwegen van de Lid-Staten worden opgedaan. Wat waterwegen betreft die de buitengrens van de Gemeenschap overschrijden, zoals de Donau, de Elbe en de Oder, zal de op alle trajecten van deze waterwegen opgedane ervaring in aanmerking worden genomen.
  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde minimumberoepservaring kan met maximaal drie jaar worden verminderd:
  • a) 
    wanneer de aanvrager houder is van een door de bevoegde instantie erkend diploma ter afsluiting van een gespecialiseerde binnenvaartopleiding met praktijkstages voor het besturen van een vaartuig; de vermindering mag de duur van de gespecialiseerde opleiding niet te boven gaan; of
  • b) 
    wanneer de aanvrager kan aantonen als lid van de dekbemanning beroepservaring op een zeeschip te hebben opgedaan; voor de maximale vermindering met drie jaar moet de aanvrager kunnen aantonen minstens vier jaar ervaring in de zeevaart te hebben.
  • 4. 
    De in lid 1 bedoelde minimumberoepservaring kan met ten hoogste drie jaar worden verminderd wanneer de aanvrager een praktijkexamen heeft afgelegd voor het besturen van een vaartuig; dit vaarbewijs is dan slechts geldig voor vaartuigen waarvan de vaareigenschappen vergelijkbaar zijn met die van het schip waarvoor het praktische examen werd afgelegd.

Artikel 8

  • 1. 
    De aanvrager dient ook met gunstig gevolg een examen af te leggen om aan te tonen dat hij de nodige vakkennis heeft; dit examen dient minstens de in bijlage II, hoofdstuk A, beschreven algemene stof te bestrijken.
  • 2. 
    Onder voorbehoud van raadpleging van de Commissie, kan een Lid-Staat van de schipper verlangen dat hij, voor de vaart op bepaalde waterwegen, met uitzondering van de in bijlage II van Richtlijn 91/672/EEG bedoelde maritieme waterwegen, aan aanvullende eisen inzake bekendheid met de plaatselijke situatie voldoet.

Onder hetzelfde voorbehoud kan een Lid-Staat verlangen dat de schipper van een passagiersvaartuig, waarmee bepaalde trajecten met beperkte manoeuvreerruimte worden bevaren, een diepergaande kennis heeft van specifieke bepalingen betreffende de veiligheid van de passagiers en, in het bijzonder, van bij ongevallen, brand en schipbreuk te volgen procedures.

Artikel 9

  • 1. 
    Om een vaartuig met behulp van radar te mogen besturen, dient de schipper in het bezit te zijn van een speciaal getuigschrift dat door de bevoegde autoriteit is afgegeven als bewijs dat hij met gunstig gevolg een examen over de in bijlage II, hoofdstuk B, genoemde stof heeft afgelegd.

De Lid-Staten erkennen het diploma dat werd afgegeven volgens het reglement inzake de afgifte van diploma's voor het besturen van vaartuigen op de Rijn met behulp van radar.

  • 2. 
    Indien de aanvrager aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoet, geeft de bevoegde instantie door middel van een aantekening op het vaarbewijs aan dat de houder bevoegd is tot het besturen van een vaartuig met radar.

Artikel 10

Om een passagiersvaartuig op de binnenwateren van de Lid-Staten te mogen besturen, dient de schipper of een ander lid van de bemanning in het bezit te zijn van een speciaal getuigschrift dat door de bevoegde autoriteit is afgegeven als bewijs dat hij met goed gevolg een examen over de in bijlage II, hoofdstuk C, genoemde stof heeft afgelegd.

Artikel 11

Overeenkomstig de in artikel 12 genoemde procedure kan de Commissie de nodige initiatieven nemen tot aanpassing van het in bijlage I opgenomen model-vaarbewijs en met het oog op de ontwikkeling van de in bijlage II genoemde vakkennis die voor het verkrijgen van het vaarbewijs vereist is.

Artikel 12

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 11 wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG ingestelde comité.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    a) De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn.
  • b) 
    Indien deze maatregelen evenwel niet in overeenstemming zijn met het door het comité uitgebrachte advies, worden deze onverwijld door de Commissie aan de Raad medegedeeld. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de door haar vastgestelde maatregelen tot maximaal één maand, te rekenen vanaf de datum van deze mededeling, opschorten. De Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, kan binnen die termijn een andersluidend besluit nemen.

Artikel 13

  • 1. 
    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

  • 2. 
    De Lid-Staten delen de Commissie onverwijld de tekst mee van de bepalingen die zij op de onder deze richtlijn vallende gebieden vaststellen.
  • 3. 
    De Lid-Staten zijn elkaar bij de toepassing van deze richtlijn zo nodig wederzijds behulpzaam.

Artikel 14

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 23 juli 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • I. 
    YATES
  • (1) 
    PB nr. C 280 van 6. 10. 1994, blz. 5.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 25 januari 1995 (PB nr. C 102 van 24. 4. 1995, blz. 5).
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 2 maart 1995 (PB nr. C 68 van 20. 3. 1995, blz. 41), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 december 1995 (PB nr. C 356 van 30. 12. 1995, blz. 66) en besluit van het Europees Parlement van 9 mei 1996 (PB nr. C 152 van 27. 5. 1996, blz. 46).
  • (4) 
    PB nr. L 373 van 31. 12. 1991, blz. 29.

BIJLAGE I

MODEL-VAARBEWIJS VOOR DE BINNENVAART (85 × 54 mm - achtergrond lichtblauw)

Het materiaal van de kaart moet voldoen aan ISO-norm 78.10.

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

VAARBEWIJS VOOR BINNENVAARTUIGEN: A/B NEDERLAND 1. xxx

  • 2. 
    xxx
  • 3. 
    01. 01. 1996 - NL-Amsterdam
  • 4. 
    02. 01. 1996

6.

7.

  • 8. 
    AB
  • 9. 
    R, ton, kW, xx
  • 10. 
    01. 01. 2061

11.

  • 5. 
    xxx

>EIND VAN DE GRAFIEK>

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

VAARBEWIJS VOOR BINNENVAARTUIGEN VOOR HET VERVOER VAN GOEDEREN EN PERSONEN

  • 1. 
    Naam van de houder
  • 2. 
    Voornaam (namen)
  • 3. 
    Datum en plaats van geboorte
  • 4. 
    Datum van afgifte van het vaarbewijs
  • 5. 
    Nummer van afgifte
  • 6. 
    Foto van de houder
  • 7. 
    Handtekening van de houder
  • 8. 
    A. Alle waterwegen uitgezonderd de Rijn
  • B. 
    Alle waterwegen uitgezonderd maritieme waterwegen en de Rijn
  • 9. 
    - R: radar
  • Categorie en capaciteit van het vaartuig (ton, kW of aantal passagiers)
  • 10. 
    Datum waarop het vaarbewijs verloopt
  • 11. 
    Aantekening(en)

Beperking(en)

Model van de Europese Unie

>EIND VAN DE GRAFIEK>

BIJLAGE II

VEREISTE VAKKENNIS VOOR HET VERKRIJGEN VAN HET VAARBEWIJS VOOR DE BINNENVAART

HOOFDSTUK A

Algemene vakkennis voor het vervoer van goederen en personen

DEEL 1: VAARBEWIJS VAN GROEP A

  • 1. 
    Navigatie
  • a) 
    Nauwkeurige kennis van de verkeersregels op de binnenwateren en maritieme waterwegen, met name van het Europees Reglement voor binnenlandse waterwegen (Cevni) en de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, inclusief de markering en betonning van waterwegen.
  • b) 
    Kennis van de algemene kenmerken van de voornaamste binnenlandse en maritieme waterwegen uit geografisch, hydrografisch, meteorologisch en morfologisch oogpunt.
  • c) 
    Zichtnavigatie, waaronder bepaling van de route, peilingen en posities van het vaartuig, nautische drukwerken en publikaties, het gebruik van zeekaarten, navigatiehulpmiddelen en betonningssystemen, procedures voor het controleren van het kompas, basiskennis inzake getijdenwerking.
  • 2. 
    Hanteren en besturen van het vaartuig
  • a) 
    Besturen van het vaartuig, met inachtneming van het effect van wind, stroming, turbulentie en diepgang met het oog op voldoende drijfvermogen en stabiliteit.
  • b) 
    Rol en werking van roer en schroef.
  • c) 
    Ankeren en aanleggen in alle omstandigheden.
  • d) 
    Manoeuvres in een sluis of haven en manoeuvres bij tegengestelde en oplopende koersen.
  • 3. 
    Constructie en stabiliteit van het vaartuig
  • a) 
    Kennis van de grondbeginselen van de scheepsbouw, vooral in verband met de veiligheid van passagiers, bemanning en schip.
  • b) 
    Elementaire kennis van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (1).
  • c) 
    Elementaire kennis van de hoofdzaken van de scheepsconstructie.
  • d) 
    Theoretische kennis van de regels betreffende stabiliteit en drijfvermogen en de praktische toepassing daarvan, met name de bevaarbaarheid.
  • e) 
    Aanvullende voorschriften, met name wat betreft aanvullende uitrusting, op maritieme waterwegen.
  • 4. 
    Machines van het vaartuig
  • a) 
    Elementaire kennis van de constructie en de werking van de scheepsmotoren om ervoor te zorgen dat deze goed functioneren.
  • b) 
    Bediening en controle van het functioneren van hoofd- en hulpmotoren en te volgen procedures in geval van nood.
  • 5. 
    Laden en lossen
  • a) 
    Gebruik van diepgangschalen.
  • b) 
    Bepaling van het gewicht van een lading met behulp van de meetbrief.
  • c) 
    Laden en lossen van het vaartuig, stuwing van de lading (stuwplan).
  • 6. 
    Gedrag in bijzondere omstandigheden
  • a) 
    Basisprincipes van het voorkomen van ongevallen.
  • b) 
    Te nemen maatregelen bij averij, aanvaring of stranding, met inbegrip van het dichten van gaten in de scheepsromp.
  • c) 
    Gebruik van gereedschap en reddingsmateriaal.
  • d) 
    Eerste hulp bij ongelukken.
  • e) 
    Brandpreventie en gebruik van brandbestrijdingsinrichtingen en -apparaten.
  • f) 
    Voorkomen van vervuiling van de waterwegen.
  • g) 
    Bijzondere omstandigheden bij het redden van personen, van het vaartuig en van de lading op maritieme waterwegen, overleven op zee.

DEEL 2: VAARBEWIJS VAN GROEP B

  • 1. 
    Navigatie
  • a) 
    Nauwkeurige kennis van de verkeersregels op de binnenwateren, met name van het Europees Reglement voor binnenlandse waterwegen (Cevni), inclusief de markering en betonning van waterwegen.
  • b) 
    Kennis van de algemene kenmerken van de voornaamste binnenlandse waterwegen uit geografisch, hydrografisch, meteorologisch en morfologisch oogpunt.
  • c) 
    Routebepaling, nautische drukwerken en publikaties, betonningssystemen.
  • 2. 
    Hanteren en besturen van het vaartuig
  • a) 
    Besturen van het vaartuig, met inachtneming van het effect van wind, stroming, turbulentie en diepgang met het oog op voldoende drijfvermogen en stabiliteit.
  • b) 
    Rol en werking van roer en schroef.
  • c) 
    Ankeren en aanleggen in alle omstandigheden.
  • d) 
    Manoeuvres in een sluis of haven en manoeuvres bij tegengestelde en oplopende koersen.
  • 3. 
    Constructie en stabiliteit van het vaartuig
  • a) 
    Kennis van de grondbeginselen van de scheepsbouw, vooral in verband met de veiligheid van passagiers, bemanning en schip.
  • b) 
    Elementaire kennis van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.
  • c) 
    Elementaire kennis van de hoofdzaken van de scheepsconstructie.
  • d) 
    Theoretische kennis van de regels betreffende stabiliteit en drijfvermogen en de praktische toepassing daarvan.
  • 4. 
    Machines van het vaartuig
  • a) 
    Elementaire kennis van de constructie en de werking van de scheepsmotoren om ervoor te zorgen dat deze goed functioneren.
  • b) 
    Bediening en controle van het functioneren van hoofd- en hulpmotoren en te volgen procedures in geval van nood.
  • 5. 
    Laden en lossen
  • a) 
    Gebruik van diepgangschalen.
  • b) 
    Bepaling van het gewicht van een lading met behulp van de meetbrief.
  • c) 
    Laden en lossen van het vaartuig, stuwing van de lading (stuwplan).
  • 6. 
    Gedrag in bijzondere omstandigheden
  • a) 
    Basisprincipes van het voorkomen van ongevallen.
  • b) 
    Te nemen maatregelen bij averij, aanvaring of stranding, met inbegrip van het dichten van gaten in de scheepsromp.
  • c) 
    Gebruik van gereedschap en reddingsmateriaal.
  • d) 
    Eerste hulp bij ongelukken.
  • e) 
    Brandpreventie en gebruik van brandbestrijdingsinrichtingen en -apparaten.
  • f) 
    Voorkomen van vervuiling van de waterwegen.

HOOFDSTUK B

Verplichte aanvullende vakkennis voor het besturen van een vaartuig met behulp van radar

  • a) 
    Kennis van de radartheorie: algemene kennis van radiogolven en beginselen van het functioneren van radarapparatuur.
  • b) 
    Gebruik van radarapparatuur, interpretatie van beelden op het radarscherm, analyse van de door het apparaat verschafte informatie en kennis van de beperkingen van het werken met radar.
  • c) 
    Gebruik van de draaisnelheidsaanwijzer.
  • d) 
    Kennis van hetgeen in het Europees Reglement voor binnenlandse waterwegen (Cevni) ten aanzien van het varen op radar wordt bepaald.

HOOFDSTUK C

Verplichte aanvullende vakkennis voor het personenvervoer

  • 1. 
    Summiere kennis van de technische voorschriften met betrekking tot de stabiliteit van passagiersschepen in geval van averij, waterdichte schotten, niveau van de grootste diepgang.
  • 2. 
    EHBO.
  • 3. 
    Brandpreventie en brandbestrijdingsinrichtingen.
  • 4. 
    Omgaan met reddingsmiddelen en -materieel.
  • 5. 
    Maatregelen voor de bescherming van passagiers in het algemeen en met name in geval van evacuatie, averij, aanvaring, stranding, brand, explosie of andere panieksituaties.
  • 6. 
    Kennis van de veiligheidsvoorschriften (nooduitgangen, valreep, gebruik van het noodroer).
  • (1) 
    PB nr. L 301 van 28. 10. 1982, blz. 1.

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.