Demissonair of niet?

5 juli 2006, column J.Th.J. van den Berg

Wat is eigenlijk het verschil tussen een demissionair kabinet en een normaal functionerend kabinet, dat sinds kort, ook officieel, missionair wordt genoemd? Het belangrijkste verschil is dat een demissionair kabinet - een gezelschap dus in staat van ontslag - wettelijk gehouden is binnen 83 dagen na zijn ontslagaanvrage de Tweede Kamer te ontbinden.

Is een demissionair kabinet daardoor tot minder beslissingen bevoegd dan een normaal kabinet? Formeel niet. Elke minister en het kabinet als geheel zijn bevoegd alle besluiten te nemen die moeten worden genomen zoals dat ook voor normale tijden geldt. Aan de bevoegdheid van regering en ministers verandert dus niets evenmin als aan de ministeriële verantwoordelijkheid voor hun doen en nalaten.

Het hangt van de politieke context af - en het daarbij horende fatsoen - hoe vrij kabinet en ministers in hun handelen in werkelijkheid zijn. Een kabinet dat expliciet geen vertrouwen meer geniet in de Tweede Kamer zal zijn handelen drastisch moeten beperken. Een kabinet dat door een intern conflict is uiteengevallen maar tot de verkiezingen bijeen blijft (zoals gebeurde in 1977 en in 2002), zal zijn handelingsvermogen evenzeer drastisch zien beperkt. Ministers zullen elkaar immers nauwgezet op de vingers kijken. In beide situaties zal vooral de Tweede Kamer geen geintjes aanvaarden.

De omstandigheden waaronder het tweede kabinet-Balkenende demissionair is geworden - net als in het geval van zijn eerste kabinet, trouwens - laten het echter nogal wat ruimte tot politiek handelen. In beide gevallen heeft immers één der partners het kabinet verlaten, wat verder intern conflict voorkomt. Voorts is er nog steeds sprake van een parlementaire meerderheid die het kabinet bereid is te steunen of te gedogen. In zulk een situatie kan ook een demissionair kabinet belangrijke politieke beslissingen nemen, zolang de Kamermeerderheid steun blijft geven. Het is dan zuiver een kwestie van politiek fatsoen (waarvoor geen vaste definitie bestaat) hoe ver het kabinet zijn ruimte oprekt.

Overigens neemt een demissionair kabinet tegenwoordig, vóór en na de verkiezingen, noodgedwongen meer gewichtige beslissingen dan pakweg dertig jaar geleden nog het geval was. Internationale politieke en economische ontwikkelingen kunnen snel handelen vereisen. Dat geldt a fortiori voor Europese besluiten waaraan ook demissionaire ministers moeten blijven meewerken en voor de implementatie waarvan zij dienen in te staan. Europese Richtlijnen, bijvoorbeeld, dienen binnen twee jaar in het nationale recht te zijn verwerkt.

Waarom is er dan toch besloten formeel een nieuw kabinet samen te stellen en toe te werken naar een missionaire status? De belangrijkste reden is dat dan de termijn van 83 dagen voor de Kamerontbinding kan worden verruimd. Bijvoorbeeld tot, wat nu de opzet is, ongeveer 150 dagen. Er kan dan niet slechts een begroting worden ingediend, er kan ook door de Tweede Kamer over worden besloten. Urgente wetsvoorstellen kunnen worden afgewerkt, al is de tijd kort. Met dat laatste kan een kabinet, missionair of demissionair, beter voorzichtig zijn. Als het als een stoomwals te keer gaat, kan het gemakkelijk zijn meerderheid verliezen. Er is immers geen sprake van een echt regeerakkoord. Voorts wordt de oppositie verleid tot alle mogelijke vertragingstactieken. Dat kan het klimaat in de Tweede Kamer ernstig bederven. Omdat niemand weet wie met wie na de verkiezingen moet of kan samenwerken, kan zulk klimaatbederf tot ver voorbij de verkiezingen schade aanrichten.

Onder die omstandigheden is een interim-kabinet de beste vorm om een politieke time out te organiseren. Er kan een bestellijstje worden opgemaakt van af te werken taken, waar ook de oppositie iets over te zeggen heeft in zijn verkeer met de informateur. Het kabinet kan, mits prudent optredend, zijn parlementaire meerderheid uitbaten. Niettemin, zo weet eenieder, zullen er spoedig Tweede Kamerverkiezingen volgen, die de politieke verhoudingen grondig kunnen doen veranderen. Wat ooit, eind 1958, door toenmalig formateur L.J.M. Beel1 min of meer als een politieke truc was bedacht om de KVP na de breuk met Drees2 over haar ademnood heen te helpen, is intussen tot een keurige standaardpraktijk geworden.

Het verschil tussen een interimkabinet en een demissionair kabinet is derhalve gradueel, maar het biedt meer ruimte de najaarsdrukte aan kant te brengen en het geeft meer vrijheid de datum van de verkiezingen te bepalen.


  • 1. 
    Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
     
  • 2. 
    'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.