Uitkeringen leden Koninklijk Huis

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Koning Willem Alexander, koningin Maxima, prinses Amalia en prinses Beatrix krijgen jaarlijks een onbelaste uitkering. Zo ontvangt koning Willem-Alexander in 2024 ongeveer € 6,8 miljoen, waarvan ongeveer € 5,7 miljoen als tegemoetkoming voor personeels- en materiële kosten. Daarnaast gelden nog enkele andere voordelen, zowel op belastinggebied als bijvoorbeeld het gebruik van paleizen.

De regels over de uitkeringen aan het koningshuis zijn opgenomen in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis i (Wfskh). Sinds 2009 staan de ontvangsten en uitgaven in de begrotingsstaat 'de Koning'.

1.

Wie krijgen een uitkering?

In de Grondwet is vastgelegd dat de koning(in) jaarlijks een uitkering van het Rijk ontvangt. In de Wfskh is vastgelegd welke leden van het Koninklijk Huis nog meer een jaarlijkse uitkering ontvangen. Het gaat daarbij om de volgende leden:

  • de echtgeno(o)t(e) van de koning(in);
  • de vermoedelijke troonopvolger (vanaf de leeftijd van 18 jaar);
  • de echtgeno(o)t(e) van de vermoedelijke troonopvolger.

Wetten over de uitkering en belastingvrijstellingen van leden van het Koninklijk Huis kunnen volgens de Grondwet alleen aangenomen worden met tweederde meerderheid in zowel de Tweede als Eerste Kamer.

Voormalig staatshoofd

Als de koning(in) afstand van de troon heeft gedaan, blijft deze een uitkering ontvangen zolang de betrokkene lid is van het Koninklijk Huis. Dit is geregeld in de Wfskh.

Gevolgen overlijden koning(in) of vermoedelijke troonopvolger

Indien de Koning overlijdt, ontvangt de overlevende echtgenoot of echtgenote, zolang deze lid is van het koninklijk huis. Dit geldt ook voor de echtgenoot of echtgenote bij overlijden van de vermoedelijke troonopvolger. De hoogte van de uitkering is eveneens geregeld in de Wfskh.

2.

Samenstelling uitkering

De uitkeringen van de leden van het Koninklijk Huis zijn samengesteld uit twee onderdelen, de zgn. 'componenten':

  • een A-component 'het inkomen';
  • een B-component voor personele en materiële uitgaven. Hieronder vallen uitgaven voor het personeel dat direct voor de leden van het Koninklijk Huis werkt en overige kosten, zoals die voor het Koninklijk Huisarchief en kantoordiensten.

3.

Uitkeringen in 2024

In de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2024 zijn de volgende uitkeringen begroot:

 

Uitkeringen in €

A-component

B-component

Totale uitkering

koning Willem-Alexander i

1.086.000

5.709.000

6.795.000

koningin Máxima i

431.000

743.000

1.174.000

prinses Amalia i*

322.000

1.509.000

1.831.000

prinses Beatrix i

614.000

1.226.000

1.840.000

Totaal

2.453.000

9.187.000

11.640.000

De andere leden van het Koninklijk Huis ontvangen geen uitkering.

*Prinses Amalia heeft aangegeven afstand voorlopig afstand te doen van haar uitkering. De onkostenvergoeding stort zij terug zolang ze geen hoge kosten maakt vanuit haar functie als prinses.

4.

Vrijstelling belastingplicht

In de Grondwet is een aantal belastingvrijstellingen vastgelegd:

  • over de uitkeringen van de leden van het Koninklijk Huis hoeven geen persoonlijke belastingen betaald te worden. Met andere woorden over de uitkeringen wordt geen loon- en inkomstenbelasting betaald;
  • de leden van het Koninklijk Huis die een uitkering genieten hoeven geen persoonlijke belastingen te betalen over de vermogensbestanddelen die dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie;
  • wat de koning(in) of vermoedelijke troonopvolger erft of krijgt van een lid van het Koninklijk Huis is vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Koningin Beatrix en prins Willem-Alexander hoeven dus geen successierechten te betalen over hun erfenissen of schenkingen van andere leden van het Koninklijk Huis;
  • er bestaat een mogelijkheid om via de wet verdere belastingvrijstellingen toe te kennen.

Over andere inkomsten dan de uitkering en over privé-vermogen moeten de betreffende leden van het Koninklijk Huis wel belasting betalen.

De belastingvrijdom stond al in 1815 in de Grondwet. Bij de partiële grondwetsherziening in 1972 is de kwestie uitvoerig besproken (Kamerdossier 10.683). Basis daarvoor was een advies van een commissie-Simons (rapport kamerstuk 10.173). Die commissie onder voorzitterschap van prof. D. Simons i adviseerde de belastingvrijdom op te heffen voor het privé-inkomen en privé-vermogen, maar die te handhaven voor de rijksbijdragen, voor inkomsten uit het Kroondomein en voor de successiebelasting.

Uitgangspunt was dat de belastingvrijdom slechts kon vervallen voor zover leden van het Koninklijk Huis daardoor in de toekomst niet het privé-vermogen of privé-inkomsten zouden moeten aanspreken voor het uitoefenen van hun functie. Vanuit de Tweede Kamer vroegen enkele leden om over het deel dat als inkomen moet worden beschouwd, wel belasting te heffen. Een meerderheid en het kabinet wezen dat af. Zij achtten het niet mogelijk een duidelijke scheiding aan te brengen tussen 'functionele kosten' en 'inkomen'.

In maart 2008 verwierp de Tweede Kamer een motie-Brinkman (PVV) waarin gevraagd werd de grondwettelijke belastingvrijdom te schrappen. Voor stemden PVV, SP, Partij voor de Dieren en GroenLinks.

Bij de begrotingsbehandeling in oktober 2016 van de begroting van de Koning werd een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht een voorstel te doen hoe de belastingvrijstellingen van de Koning, de Koningin en de voormalige Koningin ongedaan kunnen worden gemaakt.

5.

Emolumenten

Naast de uitkering en de belastingvrijstelling geniet de koning(in) nog enkele voordelen:

  • het Rijk stelt paleizen voor gebruik ter beschikking;
  • het genot van de jacht op Staatsdomeinen behorend tot of voortvloeiend uit het Kroondomein.

6.

Declarabele kosten

Voor het Koninklijk Huis worden verder zogenaamde 'functionele kosten' gemaakt die worden betaald uit de begrotingen van de ministeries. Voor deze declaraties is in 2023 zo'n € 32,1 miljoen gereserveerd. Het gaat hier om de kosten van hofpersoneel voor zover die niet zijn opgenomen in de B-component van de uitkering, en om algemene kosten in verband met onder meer het gebruik van paleizen, auto's, paarden en rijtuigen.

 

Raming functionele kosten 2024 in €

 

Personeel Dienst van het Koninklijk Huis

21.369.000

Materieel Dienst van het Koninklijk Huis

12.399.000

Donaties bestemmingsreserves

 

2.900.000

Totaal

36.668.000

7.

Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen

Naast deze declaraties zijn in de rijksbegroting voor 2024 ook doorbelaste uitgaven van andere begrotingen opgenomen. Het gaat hierbij om uitgaven voor communicatie door de RVD, de taken van het Militaire Huis van het Koninklijk Huis voor ceremonieel en begeleiding en de ambtelijke ondersteuning van het staatshoofd door het Kabinet der Koning.

 

Raming over 2023 in €

 

Doorbelaste personele uitgaven

6.154.000

Doorbelaste materiële uitgaven

1.439.000

Totaal

7.593.000

waarvan RVD

2.041.000

waarvan Militair Huis

2.501.000

waarvan Kabinet der Koning

3.051.000


Meer over