Het Flexakkoord van 1996 - Hoofdinhoud
In 1996 kwam het Flexakkoord (ook wel 'Akkoord van Haarlem' of 'keukentafelakkoord' genoemd) tot stand. Dit sociaal akkoord in de vorm van een unaniem advies van de sociale partners legde de basis voor de in 1999 in werking getreden Wet Flexibiliteit en zekerheid. Hierdoor kreeg zittend personeel te maken met meer flexibiliteit en minder zekerheid, en flexibel personeel met minder flexibiliteit en meer zekerheid.
Inhoudsopgave
In 1996 kwamen de sociale partners in de Stichting van de Arbeid unaniem tot het zogenaamde 'Flexakkoord'. Omdat het akkoord volgens de overlevering aan de keukentafel van FNV-voorzitter Lodewijk de Waal in Haarlem is gesloten, staat het ook wel bekend als het 'Akkoord van Haarlem' en het 'keukentafelakkoord'. Het unanieme advies van de sociale partners werd op 3 april 1996 vastgelegd in de nota 'Flexibiliteit en zekerheid' van de Stichting van de Arbeid.
In de jaren '90 van de twintigste eeuw was flexibele arbeid (zoals free lance- en uitzendwerk), waarbij het betreffende personeel minder sociale zekerheden (ten aanzien van zaken als de proeftijd, ontslagbescherming en recht op uitkeringen) genoot dan zittend, vast personeel. De flexibilisering was een antwoord op de dichtgereguleerde arbeidsmarkt, die tot grote werkloosheid had geleid.
Het akkoord kwam tot stand omdat de sociale partners bang waren voor wetgeving van het eerste paarse kabinet op het gebied van flexibilisering van arbeid en het scheppen van bijbehorende (sociale) zekerheid. Binnen het kabinet, dat hierover op 4 december 1995 de nota 'Flexibiliteit en zekerheid' uitbracht, bestond hierover trouwens onenigheid op een aantal onderdelen.
In het Flexakkoord maakten de sociale partners afspraken over een uitruil waarbij zittend personeel te maken kreeg met meer flexibiliteit en minder zekerheid, en flexibel personeel te maken kreeg met minder flexibiliteit en meer zekerheid.
Het Flexakkoord werd gesloten tussen de werknemerscentrales (FNV, CNV en Unie mhp) en de werkgeverscentrales (VNO-NCW, MKB Nederland en LTO) in de Stichting van de Arbeid. Dit waren echter niet de enige betrokken organisaties.
Het akkoord bevatte ook een convenant tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties in de uitzendsector. Namens de werkgevers waren dat ABU, NBBU en Start, en namens de werknemers de Dienstenbond CNV, de FNV Dienstenbond, De Unie en OVB. Afgesproken werd het Flexakkoord binnen een jaar toe te passen in een CAO voor de uitzendbranche.
Het advies van de Stichting van de Arbeid werd grotendeels door het kabinet overgenomen en door minister Melkert i verwerkt in de Wet flexibiliteit en zekerheid. Deze wet, waarin regels zijn geformuleerd ten aanzien van arbeidscontracten, de proeftijd, oproep- en uitzendkrachten, trad op 1 januari 1999 in werking.
Meer over