Staatscommissie-Cals/Donner

Met dank overgenomen van Parlement.com.

De staatscommissie1-Cals/Donner (1967-1971) moest advies uitbrengen over een algehele herziening van de Grondwet2 en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet3. De commissie werd op 26 augustus 1967 ingesteld door het kabinet-De Jong4 en bracht op 29 maart 1971 haar eindrapport uit.

De Staatscommissie adviseerde onder meer om de Eerste Kamer5 het budgetrecht6 te ontnemen en rechtstreeks te verkiezen. Daarnaast zou de formateur7, die tot dan toe nog door het staatshoofd8 werd benoemd, gekozen moeten worden.

De uiteindelijke resultaten van de commissie waren beperkt. In 1983 kwam wel een algehele herziening van de Grondwet9 tot stand, maar de staatkundige vernieuwingen waren klein.

Inhoudsopgave

  1. Voorgeschiedenis
  2. Samenstelling
  3. Opdracht
  4. Conclusies/aanbevelingen
  5. Resultaten

1.

Voorgeschiedenis

In het midden van de jaren '60 van de twintigste eeuw kwam er van enkele kanten roep om staatkundige vernieuwing. Er was onvrede over het nogal gesloten politieke systeem, waarin een bestuurselite de dienst uitmaakte. Verder leidde de gewoonte om via overleg politieke tegenstellingen zo veel mogelijk glad te strijken, tot onduidelijkheid bij de kiezers. Nieuwe spelregels moesten de invloed van de kiezer vergroten.

  • meer informatie

2.

Samenstelling

naam

functie(s)

politieke kleur

mr. J.M.L.Th. Cals10

oud-minister-president11

KVP12

dr. A.M. Donner13

staatsrechtgeleerde, rechter

ARP14

dr. M. Albrecht

ondernemer

PvdA15

dr. N. Cramer16

oud-parlementariër journalist, lector

PvdA

prof.dr. H. Daudt

hoogleraar

PvdA

A.­ ­Fortanier-de Wit17

oud-Tweede Kamerlid

VVD18

drs. J.P.A. Gruijters19

oud-gemeenteraadslid

D'6620

prof.dr. J. van der Hoeven21

hoogleraar

PvdA

prof.dr. H.J.M. Jeukens

hoogleraar

KVP

mr. J.M. Kan22

topambtenaar

partijloos

mr. D.H.M. Meuwissen

wetenschappelijk medewerker

KVP

drs. J.W. de Pous23

voorzitter SER

CHU

mr. J.H. Prins

directeur wetenschappelijk bureau ARP

ARP

mr. Y. Scholten24

oud-minister

CHU

prof.dr. D. Simons25

hoogleraar

VVD

dr. A.J. Verbrugh26

partijsecretaris

GPV27

ir. H.B.J. Witte28

oud-minister, burgemeester

KVP

3.

Opdracht

De staatscommissie kreeg de opdracht om tot een algehele herziening van de Grondwet te komen. Het ging er dus om dat de commissie zich zou richten op de hele Grondwet. Daarnaast moest worden gekeken naar de wenselijkheid van een wijziging in de Kieswet.

4.

Conclusies/aanbevelingen

De Staatscommissie was op een aantal punten sterk verdeeld. Dat betrof onder meer de positie en rol van de Eerste Kamer, de verkiezing van de formateur, het districtenstelsel29 en het referendum30. Over zaken die geen betrekking hadden op staatkundige vernieuwing bestond meer overeenstemming. Zo sprak de commissie zich uit voor invoering van een Ombudsman31 en voor opneming van sociale grondrechten (zoals het recht op werk, welvaart en zorg voor het milieu) in de Grondwet32.

Eerste Kamer

Afschaffing

Een minderheid van zeven leden spraken zich uit vóór afschaffing van de Eerste Kamer, omdat die volgens hen geen wezenlijke betekenis had. Er was, zo meenden zij, veelal sprake van een herhaling van de behandeling van wetsvoorstellen in de Tweede Kamer33. Een meerderheid achtte de voordelen van de Eerste Kamer echter groter dan de nadelen.

Direct of indirect te kiezen

Een meerderheid sprak zich uit voor rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer. Door de beperkte taak zou angst voor een toenemende politieke betekenis van een rechtstreeks gekozen Eerste Kamer ongegrond zijn.

Unaniem was de commissie voorstander van het verdwijnen van het in twee gedeelten vernieuwen van de Eerste Kamer. De Eerste Kamerleden zouden niet langer voor zes, maar voor vier jaar moeten worden gekozen, waarbij alle leden tegelijk dienden af te treden.

Bevoegdheden

Op één lid na wilden de commissie de Eerste Kamer het budgetrecht ontnemen, omdat behandeling van begrotingen in de Eerste Kamer niet zinvol werd geacht.

Gekozen formateur

Een meerderheid sprak zich uit voor een gekozen kabinetsformateur. De verkiezing van de formateur diende gelijk met de Tweede Kamerverkiezingen34 plaats te vinden. Als geen enkele kandidaat een volstrekte meerderheid zou behalen, zou de koning(in) de formateur moeten aanwijzen.

Beperkt districtenstelsel

Als uitgangspunt voor het kiesstelsel35 werd de evenredige vertegenwoordiging36 aanvaard. Wel werd voorgesteld de mogelijkheid open te laten het land in afzonderlijke kiesgebieden op te delen, waarbinnen ten minste tien leden dienden te worden gekozen.

Herzieningsprocedure Grondwet

De commissie wilde vasthouden aan de versterkte meerderheid in de tweede lezing. De tweede lezing zou echter in Verenigde Vergadering dienen plaats te vinden, zodat niet langer een derde van de Eerste Kamerleden een voorstel zouden kunnen blokkeren.

Indien de Eerste Kamer, anders dan de commissie voorstelde, niet rechtstreeks zou worden gekozen, dan diende de eis van tweederde meerderheid in de Senaat te vervallen. De representativiteit van de Eerste Kamer zou dan niet hoger zijn dan die van de Tweede Kamer. Ontbinding van de Eerste Kamer na de eerste lezing kon achterwege blijven.

5.

Resultaten

Gezien de verdeeldheid over de staatkundige vernieuwing heeft het eindrapport niet veel invloed gehad op de uiteindelijke algehele herziening. Zo bleef de procedure voor Grondwetsherziening bleef tot 1998 ongewijzigd.

Een wetsvoorstel van PvdA, D66 en PPR (initiatief-Van Thijn/Goudsmit/Aarden) om tegelijk met de Tweede Kamer een kabinetsformateur te kiezen, werd in 1970 ingetrokken nadat gebleken was dat er geen meerderheid voor was.

In zijn nota over de Grondwetsherziening stelde het kabinet-Den Uyl37 in 1974 wel voor de Eerste Kamer rechtstreeks te laten kiezen, en haar het budgetrecht te ontnemen. De Tweede Kamer verwierp dit door aanneming in januari 1975 van de motie-De Kwaadsteniet, die uitsprak dat er geen wijziging mocht komen in de positie van de Eerste Kamer.

De algehele herziening van de Grondwet in 1983 leidde wel tot de invoering van sociale grondrechten en tot enkele beperkte staatkundige vernieuwingen. Zo wordt de Eerste Kamer sinds 1983 voor vier in plaats van zes jaar gekozen en vindt er niet langer vernieuwing in twee delen plaats.


Meer over

  • Grondwetscommissie1
  • Staatscommissie-Cals/Donner (website Huygens.ING)
  • Eindrapport staatscommissie
  • De Nederlandse Grondwet
 

  • 1. 
    Een grondwetscommissie houdt zich bezig met mogelijke Grondwetsherzieningen. Vaak is een grondwetscommissie een staatscommissie: een niet-permanent adviesorgaan dat bij Koninklijk Besluit wordt ingesteld door de regering.
     
  • 2. 
    Om de Nederlandse Grondwet te wijzigen, moet een voorstel tot wijziging worden ingediend. De wijziging moet twee keer in de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. Zo’n behandeling van een wetsvoorstel in het parlement wordt een lezing genoemd. Er zijn dus twee lezingen nodig voor de Grondwet kan worden gewijzigd. Vóórdat de tweede lezing plaatsvindt, moeten Tweede Kamerverkiezingen worden gehouden. In theorie moeten kiezers zich zo over de wijziging(en) kunnen uitspreken. Bij de tweede lezing is er in beide Kamers een tweederdemeerderheid vereist.
     
  • 3. 
    Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij de wet geregeld.
     
  • 4. 
    Het kabinet-De Jong regeerde aan het einde van de roerige jaren zestig. Er was tijdens deze kabinetsperiode veel onrust in de maatschappij onder meer als gevolg van de democratiseringsgolf bij universiteiten en hogescholen. Ook vrouwen, dienstplichtigen en werknemers vroegen om hervormingen en in 1970 was er een groot loonconflict met de vakbeweging.
     
  • 5. 
    De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
     
  • 6. 
    Het samenstel van parlementaire rechten op het gebied van de Rijksbegroting wordt budgetrecht of begrotingsrecht genoemd. Zo moeten begrotingswetsvoorstellen (wijzigingsvoorstellen daarvoor) worden goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer. Het kabinet is het parlement ook achteraf verantwoording schuldig over het gevoerde begrotingsbeleid. In tegenstelling tot de Eerste Kamer kan de Tweede Kamer de begrotingen ook zelf wijzigen (amenderen).
     
  • 7. 
    Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.
     
  • 8. 
    Nederland is een koninkrijk. Dat betekent dat een koning het staatshoofd is of eigenlijk: het 'onschendbare deel' van de regering. Het Statuut voor het Koninkrijk bepaalt dat de Kroon van het Koninkrijk wordt gedragen door de erfgenamen van koningin Juliana. Sinds 30 april 2013 is Willem-Alexander koning der Nederlanden.
     
  • 9. 
    In 1983 werd de Grondwet ingrijpend herzien. De hoofdstukindeling werd gewijzigd, teksten werden gemoderniseerd, overbodig geachte artikelen werden geschrapt, en er kwamen bepalingen over sociale grondrechten en een algemene antidiscriminatiebepaling.
     
  • 10. 
    Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Begon zijn loopbaan als advocaat. Na twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer staatssecretaris van jeugd en cultuur (en omroep). Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere over het kleuteronderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Was vooral de man van de 'Mammoetwet', een wet tot regeling van het gehele voortgezet onderwijs. Verdedigde dit omvangrijke voorstel in een urendurend betoog. Het in 1965 door hem gevormde ambitieuze kabinet viel in de Nacht van Schmelzer. Hij leidde daarna met Donner een staatscommissie over staatkundige vernieuwing. Gewiekst politicus en debater, die als 'beste jongetje van de klas' ook wel weerstanden opriep. Behoorde in de KVP tot de linkervleugel, maar bleef wel zijn partij trouw. Had een enorme werklust wat ten koste ging van zijn gezondheid.
     
  • 11. 
    De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
     
  • 12. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 13. 
    Vooraanstaand staatsrechtgeleerde uit een bekend gereformeerd geslacht van juristen. Hoogleraar aan de Vrije Universiteit en daarna rechter in het Europese Hof van Justitie. Leidde met Cals in de jaren zestig een grondwetscommissie en onderzocht in 1976 samen met Peschar en Holtrop de Lockheedaffaire. Bewerkte het door Van der Pot geschreven gezaghebbende leerboek over staatsrecht. Zijn vader en zoon waren minister.
     
  • 14. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 15. 
    De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
     
  • 16. 
    Parlementair historicus die in zijn werkzame leven actief was op de scheidslijn van journalistiek en wetenschap. Na de oorlog een gezagvol parlementair redacteur van 'Het Parool'. Had veel oog voor de historische context van gebeurtenissen. Speelde een belangrijke rol bij de oprichting van perscentrum Nieuwspoort. In 1967 benoemde het kabinet-De Jong hem tot lid van de Staatscommissie-Cals/Donner. Later maakte hij deel uit van een commissie over overheidsvoorlichting. Stapte in 1969 over naar de wetenschap en was vanaf 1971 hoogleraar parlementaire geschiedenis. Als vaderlijke figuur, die zijn colleges verlevendigde met anekdotes, zeer gezien bij zijn studenten. Stimuleerde studie naar staatkundige elites en het parlement, en richtte, samen met Prof. Daalder, het Parlementair Documentatiecentrum op.
     
  • 17. 
    Charmante liberale afgevaardigde voor de PvdV en VVD in de Tweede Kamer, die zeer gewaardeerd werd door haar medeleden en de parlementaire pers. Kampioene van het openbaar onderwijs. Was zelf in Rotterdam werkzaam geweest in het onderwijs. Hield zich verder bezig hield met Koninkrijkszaken, de omroep en sociale vraagstukken. Lid van diverse (Staats)commissies, waaronder de Staatscommissie-Cals/Donner (maar dat was na haar Kamerlidmaatschap).
     
  • 18. 
    De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) is een rechtse liberale partij, met op onder meer ethisch gebied progressievere standpunten. Politiek leider is sinds 14 augustus 2023 Dilan Yesilgöz-Zegerius. De partij werd opgericht in 1948 als opvolger van de Partij van de Vrijheid (PvdV), die weer een voortzetting was van de vooroorlogse Liberale Staatspartij (LSP).
     
  • 19. 
    Uit de VVD-afkomstige politicus en bestuurder van D66. Non-conformistische Brabander die in zijn studententijd Amsterdammer werd en aldaar gemeenteraadslid. Weigerde als raadslid een receptie voor Beatrix en Claus bij te wonen en maakte zich daarmee onmogelijk in de VVD. Verliet in 1966 die partij en hielp mee D'66 op te richten. Journalist van 'Het Handelsblad', tevens eigenaar van enkele cafés. Als minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kabinet-Den Uyl diende hij de Verstedelijkingsnota in. De neergang van zijn partij in de jaren 1974-1977 tastte zijn positie als minister aan. Later burgemeester van Lelystad. Zeer belezen. Scherp en geestig debater, maar ook erg overtuigd van zijn eigen gelijk en daardoor soms weerstand opwekkend.
     
  • 20. 
    Democraten 66 (D66) is een hervormingsgezinde sociaal-liberale partij. De huidige politiek leider is Rob Jetten. De partij werd opgericht op 14 oktober 1966 door 44 'homines novi', waarvan er 25 eerder bij andere politieke partijen actief waren geweest. Belangrijkste initiatiefnemer en voorman (tot 1998) was de oud-journalist Hans van Mierlo.
     
  • 21. 
    Amsterdamse staatsrechtgeleerde, die voor de PvdA in de gemeenteraad zat en na een hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam een vooraanstaand lid van de Raad van State werd. Leidde zes jaar de afdeling rechtspraak van die Raad. Lid van de Staatscommissie-Cals/Donner over de Grondwetsherziening. Was tevens ambtenarenrechter en vicevoorzitter van de Kiesraad. In 1980 gepasseerd voor het vicevoorzitterschap van de Raad van State.
     
  • 22. 
    Topambtenaar op Binnenlandse Zaken en staatsraad. Secretaris en lid van enkele staatscommissies. Vervulde verder enige functies op het gebied van de luchtvaart. In de bezettingstijd een loyaal medewerker van secretaris-generaal Frederiks en na de oorlog steun en toeverlaat van Beel. Vooraanstaand publicist over staats- en administratief recht. Zoon van minister J.B. Kan en broer van cabaretier Wim Kan.
     
  • 23. 
    Bekwame, hardwerkende minister van Economische Zaken, die zeer ingesteld was op het bereiken van consensus. Zoon van een Aalsmeerse bloemenkweker. Werd na een lectorschap aan de Vrije Universiteit op relatief jeugdige leeftijd lid van de Raad van State. Als minister van Economische Zaken in het kabinet-De Quay mede verantwoordelijk voor het invoeren van de vrije loonpolitiek. Zijn beleid werd begunstigd door een hoogconjunctuur en de vondst van aardgas in Groningen. Na zijn ministerschap was hij ruim twintig jaar voorzitter van de SER. Weigerde enkele malen een hernieuwd ministerschap; bleef invloedrijk door zijn SER-voorzitterschap en door vele functies in het bedrijfsleven.
     
  • 24. 
    Uit de advocatuur afkomstige CHU-politicus. Staatssecretaris van onder meer kunsten in het kabinet-De Quay die toen een Monumentenwet en een nieuwe Archiefwet tot stand bracht. Had toen ook bemoeienis met de mogelijke komst van commerciële omroep. Werd in 1963 minister van Justitie in het kabinet-Marijnen en zorgde voor een nieuwe wettelijke regelingen voor de kansspelen en voor het toelaten van vreemdelingen. Verbood in 1964 de tv-uitzendingen vanaf het REM-eiland in de Noordzee. Verliet in 1965 de politiek, maar trad in 1972 nog wel op als bemiddelaar na de val van het kabinet-Biesheuvel. Zoon van de hoogleraar Paul Scholten. Pragmatisch politicus en bekwame jurist.
     
  • 25. 
    Rechtsgeleerde die een belangrijk aandeel had in de behandeling van de in 1983 voltooide grondwetsherziening. Stond daarbij de ministers De Gaay Fortman, Wiegel, Van Thijn en Rietkerk ter zijde. Liberaal van Joodsen huize, die de Duitse kampen overleefde. Werd na advocaat te zijn geweest hoogleraar staats- en administratief recht in Rotterdam. Leidde commissies over herziening van de Comptabiliteitswet en over de belastingvrijdom van het Koninklijk Huis. Als 70-plusser regeringscommissaris en in het parlement met zijn grijs-wit haar, magere, kleine gestalte een wat broze verschijning. Formuleerde zorgvuldig en sprak met veel gezag, zodat met respect naar hem werd geluisterd. Kenner bij uitstek van de grondwetsgeschiedenis.
     
  • 26. 
    GPV-voorman. Scheikundige die werkzaam was in Nederlands-Indië en tijdens de Japanse bezetting in een kamp zat. Na de oorlog leraar fysische chemie aan een HTS in Dordrecht en later adjunct-directeur van die school. Jarenlang secretaris van het GPV. Kwam in 1971 als tweede GPV'er naast Jongeling in de Tweede Kamer en volgde hem in 1977 op als fractieleider. Had minder 'het gehoor' van de Kamer dan zijn veel bekendere voorganger. Maakte deel uit van de Staatscommissie-Cals/Donner.
     
  • 27. 
    Het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) was een in 1948 gevormde protestants-christelijke partij, die zich baseerde op bijbelse normen. De partij was sterk verbonden met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).
     
  • 28. 
    Deskundig KVP-minister van Volkshuisvesting in de jaren vijftig die het nodige gezag had. Was voor zijn ministerschap in de kabinetten-Drees waterstaatkundig ingenieur en directeur van gemeentewerken en burgemeester van Bergen op Zoom. Tijdens zijn ambtsperiode als minister maakte de bouwsector een flinke groei door. Hij nam verder de voorbereiding van de Wet op de ruimtelijke ordening en een omvangrijke herziening van de Woningwet ter hand. Keerde in 1959 terug naar het burgemeestersambt (in Eindhoven) en onderbrak dit kortstondig toen hij minister werd in het kabinet-Zijlstra. Voortvarend en welbespraakt magistraat met een scherp intellect. Had in de Staatscommissie-Cals/Donner een waardevolle inbreng als wijze ervaren bestuurder.
     
  • 29. 
    Bij een districtenstelsel wordt het land in twee of meer districten verdeeld, waarin afgevaardigden worden gekozen. Het aantal districten kan variëren en het is denkbaar dat per district meerdere afgevaardigden worden gekozen.
     
  • 30. 
    Een referendum is een volksstemming over een bepaalde politieke kwestie. Over referenda wordt in Nederland al decennialang gediscussieerd. Voorstanders vinden deze volksstemmingen een goede manier om burgers meer invloed te geven. Tegenstanders zeggen dat in een representatieve democratie volksvertegenwoordigers zijn gekozen om zorgvuldige belangenafwegingen te maken.
     
  • 31. 
    De Nationale ombudsman is een onafhankelijk Hoog College van Staat dat klachten van burgers over onbehoorlijk gedrag van organen en ambtenaren van de centrale overheid en politie onderzoekt. Burgers kunnen met klachten naar de ombudsman stappen, en de ombudsman kan ook op eigen initiatief onderzoek doen naar mogelijk onrechtmatig gedrag van de overheid.
     
  • 32. 
    De Grondwet is het belangrijkste staatsdocument en hoogste nationale wet van Nederland. Zij bevat de regels voor onze staatsinstellingen en de grondrechten van de burgers. Daarnaast bevat de Grondwet regels over bestuur, wetgeving en rechtspraak. De Grondwet telt acht hoofdstukken. Artikel 5.2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt dat de Grondwet de bepalingen daarvan in acht neemt.
     
  • 33. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 34. 
    De leden van de Tweede Kamer worden in principe eens in de vier jaar gekozen op basis van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Ook na de val van een kabinet worden bijna altijd verkiezingen gehouden. Kiesgerechtigd zijn alle Nederlanders die op de dag van de kandidaatstelling 18 jaar of ouder zijn, mits niet het kiesrecht vanwege een veroordeling is ontnomen.
     
  • 35. 
    De wijze waarop de volksvertegenwoordiging wordt gekozen, noemen we het kiesstelsel. Dit stelsel is medebepalend voor het type volksvertegenwoordiging en het type bestuur dat een land heeft. In Nederland hebben we evenredige vertegenwoordiging. Landen zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten hebben een meerderheidsstelsel.
     
  • 36. 
    Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
     
  • 37. 
    Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.