Kamerontbinding
Als een kabinet1 gevallen is, wordt als regel de Tweede Kamer ontbonden. De regering heeft daar Grondwettelijk het recht toe. Door Kamerontbinding kan de regering bij een conflict een uitspraak van de kiezers vragen. Die 'regel' bestaat sinds 1972. Na een besluit tot Kamerontbinding moeten altijd binnen 40 dagen nieuwe verkiezingen2 worden uitgeschreven.
Formeel kunnen beide Kamers worden ontbonden, maar praktisch komt alleen ontbinding van de Tweede Kamer3 voor. Ontbinding van de Eerste Kamer4 komt niet (meer) voor, omdat die nauwelijks tot een andere samenstelling zou leiden. Sinds 1995 wordt de Eerste Kamer ook niet meer ontbonden vanwege grondwetsherziening5. Afzonderlijke ontbinding van de Eerste Kamer is sinds 1904 niet meer voorgekomen.
Inhoudsopgave
Sinds 1918 is het gebruikelijk dat het kabinet demissionair6 wordt vóór de verkiezingen (uitzondering was 1922). In de negentiende eeuw wachtten kabinetten de verkiezingsuitslag af, alvorens te beslissen of ze aanbleven. De verkiezingsstrijd stond dan geheel in het teken van het conflict, zoals in 1894 bij de strijd over uitbreiding van het mannenkiesrecht tussen voor- en tegenstanders van minister Tak van Poortvliet7.
Aan de ontbinding in 18868 ging het volgende vooraf. De Tweede Kamer verwierp het voorgestelde onderwijsartikel van de Grondwet. In de Kamer hadden links en rechts evenveel zetels, zodat de Kamer zich op het dode punt bevond. Om aan deze patstelling een einde te maken, volgde Kamerontbinding. De verkiezingen brachten de liberalen de parlementaire meerderheid. Het kabinet bleef aan het bewind en voltooide de eerste lezing van de grondwetsherziening.
In 1894 was het laatste voorbeeld van een conflictontbinding van de Tweede Kamer waarbij het kabinet zijn voortbestaan afhankelijk stelde van de verkiezingsuitslag. Vanaf 1917 met invoering van evenredige vertegenwoordiging9 werd de tegenstelling tussen de liberaal-socialistische linkerzijde en de confessionele rechterzijde groter. In plaats van met stembusakkoorden gingen politieke partijen nu gescheiden de verkiezingsstrijd in.
Vanaf 1917 vindt ontbinding-op-termijn plaats. Dat betekent dat de Kamer wel wordt ontbonden, maar pas nadat er verkiezingen zijn geweest. Daarmee wordt voorkomen dat er een parlementsloze periode ontstaat. In 1894 werd de Tweede Kamer bijvoorbeeld op 20 maart ontbonden, terwijl de nieuw gekozen Kamer pas op 16 mei weer bijeenkwam.
In de periode vóór 1945 waren er Kamerontbindingen in 185310, 1866 en 186711, 1886, 189412 en 1933. In 1850, 1888 en 1918 was invoering van een nieuw kiesstelsel reden voor ontbinding. In 1897, 1901, 1905, 1909, 1913, 1925 en 1929 werd de Tweede Kamer niet ontbonden en eindigde de parlementaire periode op de derde dinsdag van september van het laatste zittingsjaar.
Ná 1945 is de Tweede Kamer tien keer ontbonden na een crisis, namelijk in 1959, 1967, 1972, 1977, 1982, 1989, 2003, 2006, 2010 en 2012. In 2006 en 2010 was formeel ook voltooiing van de eerste lezing van wetsvoorstel reden voor ontbinding. Er is discussie over de vraag of er niet een vaste periode van vier jaar moet komen voor de Tweede Kamer. Na een conflict in de coalitie moet er dan een nieuw kabinet worden gevormd, dat de vierjarige periode vol maakt.
Tot 1917 had Kamerontbinding overigens grotere gevolgen dan nu, omdat tot dat jaar alle werkzaamheden van de Tweede Kamer vervielen. Dat betekende bijvoorbeeld dat wetsvoorstellen opnieuw ingediend en behandeld moesten worden. Ook het werk van een parlementaire enquête kwam stil te liggen. Dat was bijvoorbeeld in 1887 het geval met de Arbeidsenquête13.
Ontbinding van de Eerste Kamer heeft weinig zin, omdat het kiescollege daarvan, de Provinciale Staten, niet ontbonden kan worden. Ontbinding leidt dan ook niet tot andere krachtsverhoudingen. Tot 1919 werden de Statenleden voor zes jaar gekozen en vonden er periodieke tussentijdse verkiezingen plaats, waardoor er wel zetelverschuivingen waren.
Ontbinding van de Eerste Kamer vanwege een politiek conflict was er alleen in 1904. Dat gebeurde na de verwerping van de ontwerp-Hogeronderwijswet van het kabinet-Kuyper. In die tijd was het nog wel mogelijk dat ontbinding leidde tot een andere politieke samenstelling. In 1904 verloren de liberalen hun meerderheid aan katholieken en antirevolutionairen.
In 1904 was ontbinding nog wel zinvol, omdat de zittingsduur van de Eerste Kamerleden negen jaar was (iedere drie jaar werd eenderde vernieuwd), Eerste Kamerleden via een meerderheidsstelsel werden gekozen, en er dus uitzicht bestond op een andere politieke samenstelling van de Eerste Kamer.
Ontbinding van de Tweede Kamer is voorgeschreven als een voorstel tot Grondwetsherziening in eerste lezing is aangenomen. Zo'n ontbinding valt als regel samen met het einde van de vierjarige zittingsperiode van de Kamer. Dat was het geval in 1946, 1948, 1952, 1956, 1963, 1971, 1981, 1986, 1994, 1998, 2017 en 2021. De laatste keer dat dit niet gebeurde, was in 1948, toen de (nieuwe) verhouding met Indonesië centraal stond.
De Eerste Kamer werd tot 1995 ook ontbonden na aanneming van een voorstel tot Grondwetsherziening in eerste lezing. Dat was het geval in 1948, 1952, 1956, 1963, 1971, 1981, 1986 en 1995. De laatste keer (1994) werd de ontbinding van de Eerste Kamer een jaar uitgesteld, zodat deze samenviel met het einde van de normale zittingsperiode van vier jaar.
Het recht van Kamerontbinding bestaat sinds 1848. Sinds 1972 bestaat de conventie dat een breuk in de coalitie14 nieuwe verkiezingen nodig maakt. Kiezers kunnen zich dan uitspreken over de samenstelling van de Tweede Kamer, voordat een nieuw kabinet wordt gevormd. Een staatsrechtelijke verplichting tot ontbinding na een conflict is er echter niet.
In onderstaand overzicht zijn voorbeelden opgenomen van Kamerontbindingen. Neem contact op met de redactie van PDC voor een volledig overzicht.
Jaar |
Reden |
Grondwetherziening |
---|---|---|
2023 |
ontbonden na crisis |
1 voorstel |
2021 |
regulier |
7 voorstellen |
2017 |
regulier |
3 voorstellen |
2012 |
ontbonden na crisis |
|
2010 |
ontbonden na crisis |
1 voorstel |
Meer over
- 1.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 2.De leden van de Tweede Kamer worden in principe eens in de vier jaar gekozen op basis van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Ook na de val van een kabinet worden bijna altijd verkiezingen gehouden. Kiesgerechtigd zijn alle Nederlanders die op de dag van de kandidaatstelling 18 jaar of ouder zijn, mits niet het kiesrecht vanwege een veroordeling is ontnomen.
- 3.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 4.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 5.Om de Nederlandse Grondwet te wijzigen, moet een voorstel tot wijziging worden ingediend. De wijziging moet twee keer in de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. Zo’n behandeling van een wetsvoorstel in het parlement wordt een lezing genoemd. Er zijn dus twee lezingen nodig voor de Grondwet kan worden gewijzigd. Vóórdat de tweede lezing plaatsvindt, moeten Tweede Kamerverkiezingen worden gehouden. In theorie moeten kiezers zich zo over de wijziging(en) kunnen uitspreken. Bij de tweede lezing is er in beide Kamers een tweederdemeerderheid vereist.
- 6.Als een kabinet of minister ontslag heeft gevraagd aan de Koning(in), maar dit ontslag nog niet is verleend, noemen we dat demissionair. Het is na 1922 gebruikelijk dat een kabinet op de dag van de verkiezingen zijn ontslag aanbiedt, tenzij het dat eerder al had gedaan vanwege een kabinetscrisis.
- 7.Liberale Zeeuwse staatsman in de tweede helft van de negentiende eeuw. Begon als commies-griffier van de Tweede Kamer en was vanaf 1870 een actief Kamerlid, die onder andere de aanzet gaf tot twee enquêtes. Werd in het kabinet-Kappeyne van de Coppello minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Behoorde tot de vooruitstrevende liberalen en streefde in zijn tweede ministersperiode (van Binnenlandse Zaken) in het kabinet-Van Tienhoven naar kiesrechtuitbreiding. Ontbond in 1894 de Kamer vanwege het verzet tegen dat voorstel. De verkiezingen stonden geheel in het teken van zijn kiesrechtvoorstel. Was na zijn nederlaag een gebroken man, wiens rol was uitgespeeld. Hem werd wel eens gebrek aan tact en plooibaarheid verweten.
- 8.Dit conservatief-liberale kabinet wist in 1887 een grondwetsherziening tot stand te brengen, die leidde tot kiesrechtuitbreiding en de weg opende voor het oplossen van de onderwijskwestie en de legerorganisatie. Op andere gebieden, met name op financieel terrein, kon het kabinet niet veel bereiken. Behalve formateur Heemskerk waren de ministers geen van allen politieke figuren. Veel ministers moesten voortijdig het veld ruimen na parlementaire nederlagen.
- 9.Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
- 10.De Aprilbeweging van 1853 was het protestantse en conservatieve protest tegen het herstel door de paus van de bisschoppelijk hiërarchie in Nederland. De bisschoppelijke hiërarchie is de indeling van de Rooms-Katholieke kerk in Nederland in (toen vijf) kerkprovincies, met aan het hoofd een bisschop. De beweging richtte zich tevens tegen het kabinet-Thorbecke, dat de RK-kerk geen strobreed in de weg legde, op grond van de scheiding van kerk en staat.
- 11.In de periode 1866-1868 ontstonden diverse conflicten tussen kabinet en Tweede Kamermeerderheid. Het kabinet ontbond na nederlagen twee keer de Tweede Kamer in de hoop na verkiezingen te kunnen doorregeren. In 1866 lukte dat, maar in 1868 dolf het kabinet uiteindelijk het onderspit.
- 12.De verkiezingsstrijd in april 1894 stond geheel in het teken van de uitbreiding van het kiesrecht. De vooruitstrevende liberalen en een deel van de antirevolutionairen wilden daarbij verder gaan dan de oud-liberalen en het conservatieve deel van de ARP. Bij de Katholieken was de overgrote meerderheid tegen al te vergaande kiesrechtuitbreiding.
- 13.Nadat een wetsvoorstel om overmatige arbeid en verwaarlozing van kinderen door de regering was ingetrokken, namen Goeman Borgesius en tien andere Tweede Kamerleden het initiatief voor een parlementaire enquête naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen. Deze 'Arbeidsenquête' kon wegens ontbinding van de Kamer niet voltooid worden, maar door de verhoren werden wel vele misstanden aan het licht gebracht. De enquête gaf mede de aanzet tot een wet om overmatige en gevaarlijke arbeid door jongeren en vrouwen tegen te gaan.
- 14.We spreken van een coalitie als twee of meer partijen in de Tweede Kamer het kabinet steunen. Dat is nodig omdat het kabinet het vertrouwen van de Tweede Kamer moet hebben om goed te kunnen functioneren. Dat noemt men het parlementair stelsel. De bewindslieden in een kabinet zijn afkomstig uit de partijen die de coalitie vormen. In Nederland worden meestal coalities gevormd met een ruime meerderheid in de Tweede Kamer.
- 15.Nederland heeft een parlementair stelsel met twee Kamers, die echter in hoge mate een zelfde positie hebben. Zo stemmen ze over alle wetsvoorstellen en begrotingen. Wel heeft de Tweede Kamer meer rechten dan de Eerste Kamer. Zij beschikt over het recht van initiatief en het recht van amendement.
- 16.De regering bestaat uit de Koning en ministers, terwijl het kabinet bestaat uit ministers en staatssecretarissen. De Koning is het staatshoofd maar in de praktijk heeft hij geen macht. Het kabinet bepaalt in gezamenlijkheid het beleid en alle ministers zijn daarvoor verantwoordelijk.