Parlementaire enquête: besmettelijke longziekte onder rundvee (1877-1878)

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Rond 1865 brak er ziekte onder rundvee uit. Het kostte de nodige moeite om die epidemie te beteugelen. Dat gebeurde onder meer door vee te slachten. Daarna werden er in 1870 wettelijke maatregelen genomen, zoals invoering van veeartsenijkundig toezicht. Door vijf liberale Kamerleden werd in 1876 voorgesteld een enquête in te stellen naar de werking van deze nieuwe wetgeving.

Vragen bij het onderzoek waren:

  • - 
    hoe is de gezondheidstoestand van het rundvee in Nederland met betrekking tot de besmettelijke longziekte;
  • - 
    wat is de invloed geweest van de wettelijke maatregelen;
  • - 
    waarom zijn er verschillen per gewest;
  • - 
    kunnen er van overheidswege maatregelen worden genomen om de ziekte te beteugelen zonder de veehandel en scheepvaart te veel te benadelen?

Voorzitter van de enquêtecommissie was de eerste initiatiefnemer, Klaas de Jong1.

In haar 17 pagina's tellende verslag deed de commissie vier aanbevelingen.

  • - 
    het staatstoezicht moest worden versterkt
  • - 
    snelle aangifte van een ziekteuitbraak moest wettelijk worden bevorderd
  • - 
    inenting moest worden aangemoedigd
  • - 
    in Zuid-Holland diende naleving van de wet beter te worden afgedwongen

Leden

Begram2 (conservatief)

Bersgma3 (liberaal)

De Jong1 (liberaal)

De Jonge4 (antirevolutionair)

Schepel5 (liberaal)

Wybenga6 (liberaal)

 

Meer over

  • recht van enquête7
  • parlementaire enquête: overzicht 1851 - heden8

  • 1. 
    Noord-Hollandse herenboer, kaashandelaar en plattelandsburgemeester uit West-Friesland. Tweede Kamerlid voor de liberalen (Kappeyniaan), die naam maakte als voorzitter van de enquêtecommissie besmettelijke longziekte onder rundvee. Was zelf mede-initiatiefnemer van die enquête. 'Boerenverschijning' en echte landman met een blozend gelaat, die met kennis van zaken en in eenvoudige taal sprak en vaak ook met de nodige humor.
     
  • 2. 
    Conservatief Tweede Kamerlid voor het district Gorinchem en grootgrondbezitter en waterschapsbestuurder. Was in zijn woonplaats wethouder. Als Kamerlid vooral actief bij debatten op landbouw- en waterstaatkundig gebied. Lid van de enquêtecommissie besmettelijke longziekte onder rundvee. Kwam sterk op voor de belangen van zijn eigen district. Tegenstander van de antirevolutionairen, en met name tegenstander van bijzonder onderwijs. Was een algemeen geacht lid.
     
  • 3. 
    Fries die lange tijd actief was in de Haagse politiek. Na de advocatuur en het burgemeesterschap van een plattelandsgemeente afgevaardigde voor het district Dokkum. Kwam daar vooral op voor de Friese belangen en maakte deel uit van de enquêtecommissie besmettelijke longziekte. Sloot zich aan bij de factie der Kappeynianen (jong- of vooruitstrevend liberalen). In 1884 werd hij vervangen door een gematigde liberaal. In 1894 werd hij Eerste Kamerlid en hij bleef dat tot zijn dood in 1901. Bewegelijke, drukke, levenslustige man.
     
  • 4. 
    Orthodox-protestantse reder en wethouder uit Zierikzee, die antirevolutionair afgevaardigde voor het district Middelburg was. Vurig bestrijder van sterke drank. Speelde in 1881 dan ook een vrij prominente rol bij de behandeling van de ontwerp-Drankwet. Verruilde zijn Kamerlidmaatschap later voor een functie bij een waterschap, een sector waarin hij voordien ook al bestuursposten had. Daarnaast actief bij de armenzorg, op kerkelijk gebied en in onderwijsbesturen. Kleine, ineengedrongen man. Sprak op een wat prekende toon en gebruikte vaak Bijbelse beeldspraak.
     
  • 5. 
    Plattelandsafgevaardigde in de tweede helft van de negentiende eeuw. Vertegenwoordigde in de Tweede Kamer de liberale Groningse herenboeren. Zette zich in voor verbetering van de landbouw en voor betere spoorwegverbindingen met Noord-Nederland. Antimilitarist, die met een wetsvoorstel kwam om de verdediging van Nederland te beperken tot de Stelling van Amsterdam. Vrij lang; had meer het postuur van een officier dan van een landbouwer. Stond bekend als bescheiden en eenvoudig, met praktische kennis van de veeteelt.
     
  • 6. 
    Friese afgevaardigde die in de dertig jaar dat hij Tweede Kamerlid was allengs opschoof van de conservatieven naar de liberalen. Was zevenendertig jaar secretaris van de grietenij (gemeente) Wymbritseradeel. Geen veelspreker, maar wel een lid dat trouw de vergaderingen bezocht. Als oudste in jaren leidde hij enkele malen de eerste vergadering van de Tweede Kamer na Prinsjesdag. Als doopsgezinde een verklaard antimilitarist. Na zijn overlijden werden vooral zijn eenvoud, plichtsbesef en opgewektheid gememoreerd.
     
  • 7. 
    De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben een grondwettelijk recht van enquête. Het recht houdt in dat Kamers een onderzoek kunnen instellen naar een specifiek onderwerp, om op die manier de regering te controleren. In de praktijk wordt het recht vooral door de Tweede Kamer gebruikt. De Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben het middel nog nooit gebruikt, hoewel er in de Eerste Kamer wel eens pogingen toe zijn gedaan.
     
  • 8. 
    De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben een grondwettelijk recht van enquête. Het recht komt er op neer dat de Kamers een onderzoek kunnen instellen naar een specifiek onderwerp om op die manier de regering te controleren. Bij een parlementaire enquête zijn getuigen, in tegenstelling tot bij een 'gewoon' onderzoek, verplicht te verschijnen en vinden de verhoren onder ede plaats.