Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III (1929-1933)
Dit kabinet bestond uit ministers van de RKSP1, ARP2 en CHU3 met Ruijs de Beerenbrouck net als tussen 1918 en 1925 als kabinetsleider, maar het was geen parlementair coalitiekabinet. De partijen konden het niet eens worden over binding aan een programma. Besloten werd een extraparlementair4 kabinet te vormen, zonder directe band met de Kamerfracties.
Tijdens deze kabinetsperiode brak, na de beurskrach van oktober 1929, een economische wereldcrisis uit. Ook Nederland kreeg hiermee in sterke mate te maken. Het kabinet was genoodzaakt een krachtig bezuinigingsbeleid te voeren en allerlei crisismaatregelen te nemen. De crisis vertaalde zich in groeiende onrust in de samenleving en opkomst van extremistische partijen.
Het kabinet trad aan op 10 augustus 1929. Na een conflict met de Kamer in februari 1933 vervroegde het kabinet de Tweede Kamerverkiezingen met twee maanden. Op de verkiezingsdag, 26 april 1933, werd het kabinet demissionair en zijn opvolger, het tweede kabinet-Colijn5, trad op 26 mei aan.
Inhoudsopgave
Hoewel Colijn vanuit de Eerste Kamer terugkeerde naar de Tweede Kamer, maakte hij nog niet de stap naar het kabinet. De katholieke Tweede Kamervoorzitter Ruijs de Beerenbrouck werd tot formateur benoemd. Hij stuurde aan op herstel van de rechtse coalitie van RKSP, ARP en CHU.
Een door hem opgesteld regeringsprogramma stuitte echter af op de onwil van de CHU om zich daaraan te binden. De CHU koos voor een lossere band tussen kabinet en parlement.
Ruijs stuurde hierna noodgedwongen aan op een extraparlementair kabinet. Het eerder gesloten regeerakkoord was basis voor dat kabinet, en de ministers waren vrijwel allen afkomstig uit de drie christelijke partijen. CHU-voorman De Geer6 behield Financiën. De kandidaat voor Onderwijs, professor Woltjer7, aarzelde net iets te lang. Nadat de formateur een andere hoogleraar, Gerbrandy8, telefonisch niet had kunnen bereiken, besloot hij zijn derde kandidaat te vragen, mr. Terpstra.
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
3 juli 1929 |
||||
12 juli 1929 |
benoeming formateur |
29 juli 1929 |
18 |
|
3 augustus 1929 |
benoeming formateur |
jhr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck |
9 augustus 1929 |
7 |
10 augustus 1929 |
beëdiging (nieuwe) ministers |
25 april 1933 |
1355 |
|
26 april 1933 |
kabinet demissionair |
25 mei 1933 |
30 |
|
26 mei 1933 |
ontslag verleend |
koningin Wilhelmina |
minister: Jhr.Mr. F. Beelaerts van Blokland (CHU) (10 augustus 1929 - 20 april 1933)
minister a.i.: Jhr.Mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck (RKSP) (20 april 1933 - 26 mei 1933)
Justitie
minister: Mr.Dr. J. Donner (ARP)
Binnenlandse Zaken
minister: Jhr.Mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck (RKSP) (1 mei 1932 - 26 mei 1933)
Binnenlandse Zaken en Landbouw
minister: Jhr.Mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck (RKSP) (10 augustus 1929 - 1 mei 1932)
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
minister: Mr. J. Terpstra (ARP)
Financiën
minister: Jhr.Mr. D.J. de Geer (CHU)
Defensie
minister: Mr.Dr. L.N. Deckers (RKSP)
Arbeid, Handel en Nijverheid
minister: Mr. T.J. Verschuur (RKSP) (10 augustus 1929 - 1 mei 1932)
Economische Zaken en Arbeid
minister: Mr. T.J. Verschuur (RKSP) (1 mei 1932 - 26 mei 1933)
Koloniën
minister: S. de Graaff (Conservatief (protestants))
Voortijdig vertrek Beelaerts van Blokland
Minister Beelaerts van Blokland van Buitenlandse Zaken werd kort voor het einde van de kabinetsperiode benoemd tot vicepresident van de Raad van State, nadat minister De Geer die functie had geweigerd. Minister-president Ruijs de Beerenbrouck nam gedurende vier maanden Buitenlandse Zaken erbij.
Herindeling ministeries
In 1932 werd het departement van Binnenlandse Zaken en Landbouw gesplitst, waarbij Landbouw overging naar Arbeid, Handel en Nijverheid, dat als nieuwe naam 'Economische Zaken en Arbeid' kreeg. Volksgezondheid ging tegelijkertijd over van Arbeid, Handel en Nijverheid naar Binnenlandse Zaken.
Tweede Kamer tot 17 september 1929 | Tweede Kamer van 17 september 1929 tot 9 mei 1933 | Tweede Kamer vanaf 9 mei 1933 | |
---|---|---|---|
Algemeene Bond (RK) | 30 | - | - |
ARP | 13 | 12 | 14 |
CHU | 11 | 11 | 10 |
RKSP | - | 30 | 28 |
Vrijheidsbond | - | - | 7 |
partijloos | - | - | - |
totaal |
54 (54%) |
53 (53%) |
59 (59%) |
Eerste Kamer tot 15 september 1929 | Eerste Kamer van 17 september 1929 tot 7 mei 1932 | Eerste Kamer vanaf 20 september 1932 | ministerraad | |
---|---|---|---|---|
Algemeene Bond (RK) | - | - | - | - |
ARP | 7 | 6 | 6 | 2 |
CHU | 7 | 7 | 7 | 2 |
RKSP | 16 | 16 | 16 | 5 |
Vrijheidsbond | - | - | - | - |
partijloos | - | - | - | 1 |
totaal |
30 (60%) |
29 (58%) |
29 (58%) |
-
-Het kabinet kreeg te maken met de in 1929 uitgebroken economische wereldcrisis en nam naar aanleiding daarvan een groot aantal crisismaatregelen (Crisis-Tarwewet, Crisis-Zuivelwet, Crisis-Pachtwet, verhoging van invoertarieven, contingentering van buitenlandse producten). De crisismaatregelen waren erop gericht de boeren te steunen en de Nederlandse markt te beschermen tegen de import van goedkopere buitenlandse producten.
-
-In 1930 voerde minister Slotemaker de Bruïne de door hem gewijzigde Ziektewet uit 1913 in. De wet had alleen betrekking op werknemers in loondienst. De uitvoering ervan werd overgelaten aan bedrijfsverenigingen in plaats van aan Raden van Arbeid.
-
-In oktober 1931 devalueerden Groot-Brittannië en Japan hun munt, waardoor de handelspositie van Nederland verder werd aangetast.
-
-Een door de regering benoemde bezuinigingscommissie-Welter stelde in 1932 drastische bezuinigingen voor op onder meer de ambtenarensalarissen en het onderwijs.
-
-Minister Reymer bracht in 1931 het Zendtijdbesluit tot stand, waarbij de radiozendtijd over de omroepen werd verdeeld. De vier grote omroepen, AVRO, KRO, NCRV en VARA, kregen daarbij allemaal evenveel zendtijd, hoewel de AVRO veel meer leden had.
-
-In februari 1933 besloot de regering tot het bombarderen van de kruiser 'De Zeven Provinciën' in de Indische wateren, nadat aan boord daarvan muiterij was uitgebroken vanwege salarisverlaging van het marinepersoneel. Bij het bombardement kwamen 18 schepelingen om.
-
-Op 22 mei werd het aan ambtenaren verboden lid te zijn van verenigingen met een revolutionaire gezindheid. Om welke verenigingen het precies ging, zou later worden vastgesteld. Tevens werden linkse dagbladen bij het leger en de marine in de ban gedaan: die mochten daar niet worden gelezen.
De belangrijkste wetten waren:
-
-Ambtenarenwet (1929)
Via deze wet werd voor geschillen tussen ambtenaren en de overheid een aparte rechtspraak ingevoerd. Er kwamen ambtenarengerechten en een Centrale Raad van Beroep.
-
-de Wegenwet (1930)
In deze wet staan regels over onder meer het onderhoud van openbare wegen en bruggen en over het heffen van tol op bruggen.
-
-Winkelsluitingswet 1930
Deze wet voerde onder andere een verplichte zondagssluiting in voor de meeste winkels. Tot de uitzonderingen behoorden onder meer apothekers, benzinestations, rijwielherstellers, maar ook winkels waarin bederfelijke waren werden verkocht, zoals banket, melk, vis of fruit. Gemeentebesturen kregen de bevoegdheid om op grond van bijzondere omstandigheden afwijkende regelingen te maken voor de zondagsopenstelling. Winkels van joden (die op Sabbath gesloten zijn) mochten op zondag na 14.00 uur geopend zijn.
-
-Wijziging van de Gemeentewet (1931)
Een wijziging van de Gemeentewet maakte gemeenschappelijke regelingen van meerdere gemeenten mogelijk, de ambten van burgemeester en gemeentesecretaris werden opengesteld voor vrouwen, geestelijken mochten raadslid worden en verwijdering van raadsleden bij ordeverstoring werd mogelijk. Gemeenten van minder dan 5000 inwoners konden de gemeentepolitie vervangen door rijkspolitie.
Het kabinet ontbond op 15 februari 1933 de Tweede Kamer en schreef vervroegde verkiezingen uit. Aanleiding hiervoor was het ontbreken van bereidheid bij de Tweede Kamer om nog voor de verkiezingen mee te werken aan een bezuiniging bij de rechterlijke macht. Een motie-Boon (liberalen) keerde zich tegen het voorstel van minister Donner over het terugbrengen van het aantal kantongerechten en rechtbanken en schorstte het debat. Alleen RKSP en ARP stemden op 9 februari tegen de motie-Boon.
- 1.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 2.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 3.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 4.Er zijn verschillende manieren om een kabinet te typeren. Kan een kabinet rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer dan spreken we van een meerderheidskabinet. Is dat niet het geval dan wordt het kabinet aangeduid als een minderheidskabinet.
- 5.Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.
- 6.Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
- 7.Antirevolutionair Eerste Kamerlid, dat tweemaal werd aangezocht als minister van Onderwijs. Was net als zijn vader hoogleraar aan de Vrije Universiteit; zeer belezen, arbeidzaam en geliefd bij de studenten. Vervulde diverse functies op onderwijskundig gebied, waarvan het voorzitterschap van de Onderwijsraad (drieëntwintig jaar) de belangrijkste was. In 1929 stond zijn naam al in de krant als nieuwe minister, maar er ontstond op het allerlaatste moment een probleem met de Vrije Universiteit. Was als Eerste Kamerlid een kampioen in het opsporen van fouten in wetsvoorstellen.
- 8.Fries, jurist, hoogleraar, maar bovenal oorlogspremier. Was gedeputeerde in Friesland en hoogleraar handels- en procesrecht aan de VU en al in 1929 kandidaat-minister. Trad in 1939 tegen de zin van zijn partij toe tot het tweede kabinet-De Geer en werd in september 1940 door de koningin aangezocht als premier, omdat hij, anders dan De Geer, krachtdadiger streed voor herwinning van de vrijheid. Inspireerde vanuit Londen met zijn kenmerkende stemgeluid in radiopraatjes het verzet. Trad als premier vaak zonder overleg met collega's op, hetgeen tot de nodige conflicten leidde. Na de oorlog fel opposant tegen de Indiëpolitiek van de kabinetten-Drees. Trok zich als Kamerlid vaak weinig aan van de lijn die door de fractie was uitgestippeld. Zette zich in voor een gelijkwaardige positie van de Friese taal. Solist, eigengereid, maar ook standvastig en oprecht.
- 9.De Tweede Kamerverkiezingen van 1929 waren op 3 juli en kunnen worden getypeerd als de rustigste van het Interbellum. Het waren reguliere verkiezingen. Er traden nauwelijks verschuivingen op ten opzichte van 1925. De RKSP was zodoende wederom de grootste partij. Na de verkiezingen formeerden RKSP, ARP en CHU het extraparlementaire kabinet Ruijs de Beerenbrouck III.
- 10.Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
- 11.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.