Kiesrecht

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Een democratie1 wordt onder andere gekenmerkt door vrije, geheime en algemene verkiezingen waarbij het volk een volksvertegenwoordiging kiest. Volgens artikel 42 van onze Grondwet mogen dan ook alle Nederlanders kiezen en gekozen worden, behalve bij de wet gestelde beperkingen.

Sinds het begin van de 21e eeuw zijn er ook verschillende experimenten met referenda3. Ook daarvoor geldt het kiesrecht.

Inhoudsopgave

  1. Waarvoor geldt het kiesrecht?
  2. Wie mogen in Nederland kiezen?
  3. Vereisten voor passief kiesrecht
  4. Historische ontwikkeling

1.

Waarvoor geldt het kiesrecht?

Het kiesrecht geldt voor algemeen vertegenwoordigende organen. Dat wil zeggen: vergaderingen waarin vertegenwoordigers van het volk beslissingen nemen die voor het gehele volk van belang (kunnen) zijn. Dit zijn:

  • - 
    de Tweede Kamer der Staten-Generaal4
  • - 
    Provinciale Staten5 (zij kiezen vervolgens de Eerste Kamer der Staten-Generaal6)
  • - 
    gemeenteraden en de eilandraden op de BES-eilanden in Caribisch Nederland
  • - 
    het Europees Parlement7

Voorts hebben inwoners van een waterschap kiesrecht voor het algemeen bestuur daarvan, voor zover het betreft de categorie 'ingezetenen'.

2.

Wie mogen in Nederland kiezen?

Volgens de grondwet mag iedere Nederlander kiezen en gekozen worden. Het begrip 'Nederlander' wordt uitgelegd als 'Nederlandse staatsburger'. Kiesrecht is dus gebonden aan staatsburgerschap, in tegenstelling tot veel andere grondrechten.

Toch mogen niet alle Nederlandse staatsburgers stemmen. Want bij wet zijn uitgezonderd de Nederlanders:

  • - 
    die op de dag van stemming jonger dan 18 jaar zijn;
  • - 
    die van het kiesrecht zijn ontzet bij een rechterlijke uitspraak.

Nederlanders die niet in Nederland wonen, hebben stemrecht voor de Europese en Tweede Kamerverkiezingen8.

Kiesrecht voor niet-Nederlanders

Bij gemeenteraadsverkiezingen komt onder voorwaarden aan niet-Nederlanders het actief en passief kiesrecht toe. Niet-Nederlanders die op de dag van de kandidaatstelling ten minste vijf jaar onafgebroken legaal in Nederland verblijven, hebben onder dezelfde voorwaarden als Nederlanders kiesrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Niet-Nederlanders die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie hebben onder dezelfde voorwaarden als Nederlanders kiesrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Europese verkiezingen

In Nederland gevestigde onderdanen afkomstig uit andere EU-lidstaten kunnen aan Europese verkiezingen deelnemen. Zij moeten zich daarvoor wel als kiezer laten registreren in de gemeenten waar zij gevestigd zijn. Sinds 2009 mogen Nederlanders gevestigd op de Nederlandse Antillen of Aruba stemmen voor het Europees Parlement7. Zij moeten zich wel laten registeren.

3.

Vereisten voor passief kiesrecht

De vereisten voor het passief kiesrecht zijn dezelfde als die van het actief kiesrecht. Met andere woorden, mensen die mogen kiezen, mogen ook gekozen worden.

4.

Historische ontwikkeling

Tot 1919 kenden we in Nederland geen algemeen kiesrecht. Aanvankelijk mochten alleen mannen, die een bepaald bedrag aan belastingen betaalden, stemmen (het zgn. censuskiesrecht). Bij de Grondwetsherziening van 1887 werd die groep uitgebreid. Ook mannen die kentekenen van maatschappelijke welstand (bijv. het feit dat ze huur betaalden) of geschiktheid (kunnen lezen en schrijven) hadden, mochten meestemmen.

Sinds 1896 is de leeftijd waarop mensen mochten stemmen, verlaagd van 25 jaar naar 23 jaar (in 1946) en vervolgens naar 21 jaar (in 1963) en 18 jaar (in 1972).

Tussen 1918 en 1970 kende Nederland een opkomstplicht bij verkiezingen. Voor het niet verschijnen kon men een boete krijgen.

Algemeen kiesrecht

De strijd om uitbreiding heeft in de 19e eeuw en aan het begin van de 20e eeuw de Nederlandse politiek sterk beheerst. Aanvankelijk richtten voorstanders van kiesrechtuitbreiding zich vooral op verlaging van de census, waardoor ook mensen die minder belasting betaalden zouden kunnen meestemmen.

Pas rond 1900 (en vooral na de opkomst van de sociaaldemocraten) werd gestreefd naar algemeen kiesrecht. De socialistische partij (SDAP) organiseerde in 1911 en 1912 op Prinsjesdag in Den Haag massademonstraties (de zgn. Rode Dinsdagen) voor algemeen kiesrecht. Onder het kabinet-Cort van der Linden9 werd dit uiteindelijk in 1917 (vooralsnog alleen voor mannen) gerealiseerd. In 1919 - via een initiatiefvoorstel-Marchant - kregen ook vrouwen kiesrecht.

  • meer over vrouwenkiesrecht10

Passief kiesrecht

Om verkozen te mogen worden, gold lange tijd als voornaamste vereiste de leeftijd. Die was tot 1963 dertig jaar. Bij de grondwetsherziening van 1963 werd de leeftijd verlaagd naar 25 jaar, en in 1971 naar 21 jaar. De grondwetsherziening van 198311 bracht de minimumleeftijd op 18 jaar.

Behalve dat de gekozene Nederlander moest zijn en niet uit het kiesrecht mocht zijn gezet of niet geestesziek mocht zijn verklaard, gold tussen 1887 en 1922 als bijzondere vereiste dat je niet in staat van faillissement mocht verkeren. In 1903 kwam op grond daarvan een einde aan het Kamerlidmaatschap van de Limburgse afgevaardigde Arnoldts12.

  • meer over de historische ontwikkeling van kiesstelsels en kiesrecht
 

Meer over

  • Kandidaatstelling13
  • Stemmen14

  • 1. 
    Het woord 'democratie' stamt af van de Griekse woorden 'demos' ('volk') en 'krateo' ('heersen' of 'regeren'). Letterlijk vertaald betekent het dus 'volksheerschappij'. De eerste democratie ontstond in het oude Griekenland. In de Griekse stadstaten werden belangrijke beslissingen door de burgers genomen. Omdat het volk direct mee besloot over staatszaken noemen we dit een directe democratie.
     
  • 2. 
    Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze organen te worden verkozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen.
     
  • 3. 
    Een referendum is een volksstemming over een bepaalde politieke kwestie. Over referenda wordt in Nederland al decennialang gediscussieerd. Voorstanders vinden deze volksstemmingen een goede manier om burgers meer invloed te geven. Tegenstanders zeggen dat in een representatieve democratie volksvertegenwoordigers zijn gekozen om zorgvuldige belangenafwegingen te maken.
     
  • 4. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 5. 
    De gekozen volksvertegenwoordiging van een provincie wordt Provinciale Staten genoemd. De Provinciale Staten stellen het beleid van de provincie vast en controleren de uitvoering daarvan door de Gedeputeerde Staten. Het aantal leden van Provinciale Staten hangt af van het aantal inwoners van de provincie. Dit is geregeld in artikel 8 van de Provinciewet.
     
  • 6. 
    De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
     
  • 7. 
    Het Europees Parlement (EP) vertegenwoordigt ruim 450 miljoen Europeanen en bestaat momenteel uit 720 afgevaardigden (inclusief voorzitter). Nederland heeft 31 zetels in het Europees Parlement. Het Europees Parlement wordt geacht een stem te geven aan de volkeren van de 27 landen die aan de Unie deelnemen, en vooral te letten op het belang van de Unie in zijn geheel.
     
  • 8. 
    De leden van de Tweede Kamer worden in principe eens in de vier jaar gekozen op basis van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Ook na de val van een kabinet worden bijna altijd verkiezingen gehouden. Kiesgerechtigd zijn alle Nederlanders die op de dag van de kandidaatstelling 18 jaar of ouder zijn, mits niet het kiesrecht vanwege een veroordeling is ontnomen.
     
  • 9. 
    Het liberale extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden loodste Nederland door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Hierdoor werden de kiesrecht- en schoolstrijd beëindigd. Het meerderheidsstelsel (districtenstelsel) werd vervangen door de evenredige vertegenwoordiging. Onder de negen ministers waren slechts twee oud-Kamerleden.
     
  • 10. 
    Op 10 juli 1919 nam de Eerste Kamer het initiatiefwetsvoorstel-Marchant over het vrouwenkiesrecht aan. Daardoor kregen vrouwen het recht om te stemmen voor Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden.
     
  • 11. 
    In 1983 werd de Grondwet ingrijpend herzien. De hoofdstukindeling werd gewijzigd, teksten werden gemoderniseerd, overbodig geachte artikelen werden geschrapt, en er kwamen bepalingen over sociale grondrechten en een algemene antidiscriminatiebepaling.
     
  • 12. 
    Katholiek Tweede Kamerlid uit Sittard, in welke plaats hij sigarenfabrikant was. Zoon van het Tweede Kamerlid J.H. Arnoldts. Was in zijn woonplaats op vele terreinen actief, maar speelde als Kamerlid nauwelijks een rol. Verloor in 1903 zijn Kamerzetel ten gevolge van faillissement en vertrok daarna naar de Verenigde Staten.
     
  • 13. 
    Bij de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer bepalen de kiezers hun voorkeur aan de hand van kandidatenlijsten. Deze staan op het stembiljet waarop door de kiezer zijn stem wordt uitgebracht. De kandidaatstelling en de vermelding van partijen is aan regels gebonden. Die staan in de Kieswet.
     
  • 14. 
    Alle Nederlandse staatsburgers van 18 jaar en ouder hebben stemrecht bij verkiezingen en referenda, tenzij bij rechterlijk vonnis het kiesrecht is ontzegd. Men kan stemmen voor: