Kabinetscrisis 1955: de huurwetcrisis

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Op 17 mei 1955 kwam het derde kabinet-Drees1 ten val, nadat de ontwerp-Huurwet door de Tweede Kamer was verworpen. Het conflict was het gevolg van een zakelijk geschil tussen vrijwel de gehele Kamer en het kabinet over een huurverhoging en belastingverlaging. Daarnaast ging het om een conflict tussen de PvdA en de andere coalitiepartijen.

Het kabinet had de huurverhoging en belastingverlaging aan elkaar gekoppeld, waardoor de Kamer beide zaken moest accepteren of verwerpen. Veel Tweede Kamerleden voelden zich hierdoor voor het blok gezet. Twee dissidenten bij ARP en CHU en de tegenstem van de gehele PvdA, alsmede van de oppositiepartijen VVD, SGP, KNP2 en CPN deden het voorstel sneuvelen.

Na een succesvolle lijmpoging door PvdA-fractievoorzitter Burger keerde het kabinet na 17 dagen terug. Het zou tot oktober 1956 doorregeren. Daarna volgde echter de tot dan langdurigste formatie uit de parlementaire geschiedenis. Twee jaar later kwam er een einde aan 'Rooms-Rood', de samenwerking van KVP en PvdA.

Inhoudsopgave

  1. Voorgeschiedenis
  2. Huurverhoging en belastingverlaging
  3. De 'kreupele' Huurwet
  4. Voorlopig verslag
  5. Behandeling in de Tweede Kamer
  6. Crisis
  7. Lijmpoging
  8. Het compromis

1.

Voorgeschiedenis

De formatie van het derde kabinet-Drees in 1952 was vrij moeizaam verlopen. Dat was een kabinet van PvdA, KVP3, CHU4 en voor het eerst na 1945 ARP5. De PvdA was in stemmental de KVP voor het eerst voorbij gestreefd. Hoewel het economisch beter ging en op wetgevend gebied de samenwerking goed was, ontstonden er toch spanningen.

De spanningen liepen nog hoger op toen in het voorjaar van 1954 de bisschoppen een Mandement6 afkondigden waarin terugkeer van katholieken in KVP en Katholieke Arbeidersbeweging werd bevolen. Hoewel KVP-leider er formeel afstand van nam, werd in de PvdA toch zeer afwijzend gereageerd. Fractievoorzitter Burger was daarin feller dan PvdA-premier Drees.

2.

Huurverhoging en belastingverlaging

In de troonrede van 1954 werd een huurverhoging aangekondigd, gedeeltelijk in de vorm van een bestemmingsheffing. Vooral de PvdA wilde dat een deel van de huurverhoging zou worden 'afgeroomd'. De opbrengst daarvan moest worden besteed aan woningverbetering en aan financiering van de woningbouw. Verhoging van de huren werd algemeen wenselijk geacht, omdat deze ver waren achtergebleven bij de stijging van de kosten voor huiseigenaren.

Tevens wenste het kabinet een belastingverlaging per 1 januari 1956, omdat de belastingdruk in het eerste naoorlogse decennium sterk was gestegen. Bovendien zou daardoor het nadelige inkomenseffect van de huurverhoging worden gecompenseerd.

Tegen de gedachte van de bestemmingsheffing ontstond bezwaar in de Tweede Kamer (vooral bij de regeringspartijen KVP en ARP en bij oppositiepartij VVD).

3.

De 'kreupele' Huurwet

Op 7 maart 1955 kwamen de ministers Witte7 en Van de Kieft8 met hun wetsvoorstellen. Het kabinet zag af van de bestemmingsheffing, omdat de technische uitwerking daarvan op bezwaren stuitte van KVP, ARP en CHU. De wel voorgestelde huurverhoging zou bovendien alleen gelden voor duurdere woningen (35 procent van alle woningen) en was lager dan de oorspronkelijk voorgestelde verhoging van tien procent. Men sprak wel van de 'kreupele' Huurwet.

Bij de belastingverlaging ging het om een bedrag van in totaal f 502 miljoen. Dat was bijna f 50 miljoen minder dan waaraan aanvankelijk was gedacht. Minister Van de Kieft achtte die vermindering nodig om oververhitting van de economie te voorkomen. De verlaging zou al op 1 juli 1955 kunnen ingaan.

4.

Voorlopig verslag

De eerste reacties in de Tweede Kamer op de voorstellen waren vernietigend. De PvdA bekritiseerde het ontbreken van een voorstel tot afroming en andere partijen vonden de huurverhoging te beperkt. Ook het met f 50 miljoen verminderen van de belastingverlaging stuitte op veel verzet. De PvdA keerde zich tegen de vervroeging van de belastingverlaging.

Als reactie op deze kritiek ging het kabinet ertoe over beide voorstellen aan elkaar te koppelen: zonder belastingverlaging geen huurverhoging en zonder huurverhoging geen belastingverlaging. Het kabinet besefte overigens dat als de Tweede Kamer het voorstel zou aannemen, dat dan met een geringe meerderheid zou zijn.

5.

Behandeling in de Tweede Kamer

In mei 1955 debatteerde de Tweede Kamer over het wetsvoorstel. Vanuit alle fracties kwam er kritiek. Zowel VVD als ARP stelden voor een algemene huurverhoging van tien procent door te voeren. Ook andere fracties, PvdA en CPN uitgezonderd, waren daar voor. Minister Witte wees dat echter af.

De PvdA had op haar beurt grote bedenkingen tegen een huurverhoging zonder afroming. Woordvoerder Bommer9 stelde daarom voor de huurverhoging maar uit te stellen, totdat hierover door het kabinet voorstellen zouden worden gedaan.

Minister Witte verdedigde zijn voorstel zonder al te veel overtuiging. Hij vond het zelf ook geen aantrekkelijk voorstel om te verdedigen, maar hij noemde de huurverhoging wel een stap in de goede richting. Over de bestemmingsheffing moest op een later tijdstip - na aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel - nog maar eens nagedacht worden.

Minister-president Drees wees de Kamer op de gevolgen van verwerping. Daarmee zou niet alleen de belastingverlaging, maar ook het voortbestaan van het kabinet op het spel komen te staan.

6.

Crisis

PvdA-fractievoorzitter Burger probeerde hierna nog een crisis te voorkomen door het indienen van een motie. Daarin werd voorgesteld de huurverhoging en de belastingverlaging weer te scheiden. Het kabinet was daartoe echter niet bereid, waarop Burger zijn motie introk.

Alle oppositiepartijen verklaarden hierna tegen te zullen stemmen. Oppositieleider Oud10 zei niet uit te zijn op een kabinetscrisis, maar zijn fractie kon op zakelijke gronden niet instemmen met het voorstel. PvdA-fractievoorzitter Burger meldde dat zijn fractie niet akkoord kon gaan met een huurverhoging zonder afroming. Hij voegde eraan toe dat die tegenstem geen afkeuring van het beleid van minister Witte inhield.

De fractievoorzitters van KVP, ARP en CHU deelden mee dat hun fracties, op enkele uitzonderingen na, vóór zouden stemmen om een kabinetscrisis te voorkomen. De CHU'er Schmal11 en de antirevolutionaire oud-premier Gerbrandy12 verklaarden echter niet te willen wijken voor de druk van het kabinet. Zij waren niet uit op de val van het kabinet, maar wilden niet vóór een wetsvoorstel stemmen waar zij eigenlijk tegen waren.

Het wetsvoorstel werd vervolgens met 50 tegen 48 stemmen verworpen. De val van het kabinet was een feit.

7.

Lijmpoging

Op 20 mei werd premier Drees gevraagd een lijmpoging te doen, maar daartoe achtte hij zich niet in staat. Dat kwam vooral omdat de KVP niet veel zag in herstel van de breuk. De KVP vond dat de PvdA, die in haar ogen de breuk had veroorzaakt, daarvoor moest 'betalen'. Als een formatiepoging mislukte, dienden er vervroegde verkiezingen te komen.

Opmerkelijk was dat Tweede Kamervoorzitter Kortenhorst13 (tevens lid van de KVP-fractie) die door de koningin werd aangesteld als rapporteur, een andere opvatting had dan zijn eigen fractievoorzitter. Hij wilde wél dat er een serieuze poging zou worden ondernomen het kabinet te redden.

Op 25 mei werd Burger benoemd tot formateur met als opdracht de breuk te lijmen. Hij wist tot veler verrassing een compromis te bereiken, waarmee de regeringspartijen op 3 juni instemden.

8.

Het compromis

Het compromis dat werd gevonden, was een algemene huurverhoging van vijf procent voor vooroorlogse woningen, en een kleine verlaging van de grondbelasting en van de inkomstenbelasting voor huiseigenaren. De huurverhoging zou vervallen als huiseigenaren onvoldoende onderhoud pleegden. De algemene belastingverlaging werd teruggebracht van acht naar zes procent. De huurverhoging en belastingverlaging zouden al op 1 september 1955 ingaan.

De nieuwe voorstellen werden op 8 juli en 10 augustus aangenomen door resp. Tweede en Eerste Kamer.

De politieke wil om door te regeren was groter gebleken dan die om een breuk in de rooms-rode coalitie te veroorzaken. KVP-leider Romme14 durfde dat uiteindelijk toch niet aan. Bovendien was het compromis van Burger een knap stukje werk. De PvdA-fractie kreeg uiteindelijk weliswaar niet haar zin over de afroming, maar de clausule over woningverbetering werd door haar als winst gezien. En de PvdA-fractie had de eigen premier weerstaan, hetgeen haar politieke gezag ten goede kwam.

 

Meer over

  • kabinetscrisis15

  • 1. 
    Na de verkiezingen van 1952 kwam dit derde kabinet op brede basis tot stand. Het kabinet onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees bestond uit ministers van de PvdA, KVP, ARP en CHU en telde verder een partijloze minister. Het was een van de rooms-rode coalities. De VVD, deel van het voorgaande kabinet-Drees II, werd als regeringspartij vervangen door de ARP.
     
  • 2. 
    De Katholiek Nationale Partij ontstond op 11 december 1948 als voortzetting van de lijst-Welter (Comité van Actie). Deze lijst behaalde bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 één zetel. De aanhangers van Welter keerden zich tegen het kabinetsbeleid inzake Nederlands-Indië. Later zette zij zich vooral af tegen de koers van de KVP, die samenwerkte met de PvdA.
     
  • 3. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 4. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 5. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 6. 
    Op 30 mei 1954 brachten de Nederlandse bisschoppen, met aan het hoofd Johannes kardinaal de Jong een herderlijk schrijven (Mandement) uit over de katholiek in het openbare leven. Kernpunten van het Mandement waren een verbod voor katholieken om lid te zijn van de socialistische vakbeweging NVV en om regelmatig socialistische vergaderingen bij te wonen, socialistische pers te lezen of naar de VARA te luisteren.
     
  • 7. 
    Deskundig KVP-minister van Volkshuisvesting in de jaren vijftig die het nodige gezag had. Was voor zijn ministerschap in de kabinetten-Drees waterstaatkundig ingenieur en directeur van gemeentewerken en burgemeester van Bergen op Zoom. Tijdens zijn ambtsperiode als minister maakte de bouwsector een flinke groei door. Hij nam verder de voorbereiding van de Wet op de ruimtelijke ordening en een omvangrijke herziening van de Woningwet ter hand. Keerde in 1959 terug naar het burgemeestersambt (in Eindhoven) en onderbrak dit kortstondig toen hij minister werd in het kabinet-Zijlstra. Voortvarend en welbespraakt magistraat met een scherp intellect. Had in de Staatscommissie-Cals/Donner een waardevolle inbreng als wijze ervaren bestuurder.
     
  • 8. 
    Studiegenoot van Drees, die in 1952 op 68-jarige leeftijd Lieftinck opvolgde als minister van Financiën. Was aanvankelijk accountant en later directeur van de Arbeiderspers. Actief lidmaat van de Protestantenbond. Vanaf 1947 fractievoorzitter van de PvdA in de Eerste Kamer. Moest als minister het hoofd bieden aan de financiële gevolgen van de watersnoodramp van 1953. Slagvaardige, charmante en welsprekende bewindspersoon. Kreeg soms wel het verwijt te weinig tegenspel te bieden aan het parlement. Dat kwam echter vooral doordat hij een andere, opgewektere stijl had dan zijn voorganger en er minder reden was tot zuinigheid.
     
  • 9. 
    Volkshuisvestingsspecialist van de PvdA-Tweede Kamerfractie in de jaren vijftig en zestig en op dat gebied een autoriteit. Voor de oorlog secretaris van de Nationale Woningraad, de koepelorganisatie van woningbouwcorporaties en in 1939 Kamerlid voor de SDAP. Lange tijd ondervoorzitter van de Tweede Kamer en in die functie had hij een belangrijk aandeel in de vernieuwing van het Reglement van Orde in 1966. Welsprekend autodidact. Was ook actief in de Amsterdamse gemeentepolitiek, onder meer als wethouder.
     
  • 10. 
    Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
     
  • 11. 
    Op de rechtervleugel van de CHU opererend Tweede Kamerlid, dat zich vooral keerde tegen de naoorlogse dekolonisatie politiek en daarmee tegenover fractieleider Tilanus kwam te staan. Was voor hij Tweede Kamerlid werd ambtenaar op het ministerie van Handel. Was tevens lange tijd gedeputeerde van Zuid-Holland. In de Kamer vooral specialist op het gebied van economische zaken en middenstandszaken. Promoveerde tijdens de Tweede Wereldoorlog op een dissertatie over de Reveilbeweging. Had nauwe banden met Finland, van welk land hij consul was. Erudiete man die elf talen sprak.
     
  • 12. 
    Fries, jurist, hoogleraar, maar bovenal oorlogspremier. Was gedeputeerde in Friesland en hoogleraar handels- en procesrecht aan de VU en al in 1929 kandidaat-minister. Trad in 1939 tegen de zin van zijn partij toe tot het tweede kabinet-De Geer en werd in september 1940 door de koningin aangezocht als premier, omdat hij, anders dan De Geer, krachtdadiger streed voor herwinning van de vrijheid. Inspireerde vanuit Londen met zijn kenmerkende stemgeluid in radiopraatjes het verzet. Trad als premier vaak zonder overleg met collega's op, hetgeen tot de nodige conflicten leidde. Na de oorlog fel opposant tegen de Indiëpolitiek van de kabinetten-Drees. Trok zich als Kamerlid vaak weinig aan van de lijn die door de fractie was uitgestippeld. Zette zich in voor een gelijkwaardige positie van de Friese taal. Solist, eigengereid, maar ook standvastig en oprecht.
     
  • 13. 
    Katholieke Tweede Kamervoorzitter, die dat ambt vijftien jaar bekleedde. Was advocaat in Amsterdam en secretaris van katholieke werkgeversorganisatie en behoorde tot de vooraanstaande leden van de RKSP- en KVP-fracties, waarvan hij enige tijd secretaris was. Verdedigde als advocaat het 'foute' dagblad De Telegraaf en Pieter Menten. Was ook actief als schrijver en politiek commentator van De Volkskrant. Tijdens zijn voorzitterschap werd onder meer de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd. Was voorstander van levendige debatten. Kwam in december 1958 in conflict met de PvdA-fractie toen hij tegen de zin van de PvdA en het demissionaire kabinet afhandeling van een wetsvoorstel doorzette. Zijn charme zorgde er overigens voor dat die 'aanvaring' niet de persoonlijke verhoudingen verstoorde.
     
  • 14. 
    Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
     
  • 15. 
    Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.