Kabinetscrisis 1951: Nieuw-Guineacrisis

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Op 23 januari 1951 viel het kabinet-Drees/Van Schaik1, nadat de VVD-fractie met een motie van wantrouwen was gekomen, die was gericht tegen het regeringsbeleid inzake Nieuw-Guinea. Het feit dat de VVD die motie steunde, was voor VVD-minister Stikker2 reden om zijn ontslag aan te bieden, en dat leidde tot een kabinetscrisis.

De VVD verweet haar eigen minister Stikker dat hij zich in het kabinet niet had verzet tegen het voorstel van minister Van Maarseveen3 om de soevereiniteit over Nieuw-Guinea over te dragen aan de Nederlands-Indonesische Unie.

Nadat pogingen om een vijfpartijenkabinet te vormen waren mislukt, keerde het kabinet-Drees in enigszins gewijzigde samenstelling terug. De kwestie-Nieuw-Guinea werd voorlopig 'in de ijskast' gezet.

Inhoudsopgave

  1. Soevereiniteitsoverdracht
  2. De Nederlands-Indonesische Unie
  3. Onderhandelingen over Nieuw-Guinea
  4. Stikker
  5. De motie-Oud
  6. Formatie kabinet-Drees II
  7. Nieuw-Guinea

1.

Soevereiniteitsoverdracht

Op de Ronde-Tafelconferentie in 1949 waarop de overdracht van de soevereiniteit over Nederlands-Indië werd geregeld, was overeengekomen dat Nieuw-Guinea buiten die overdracht zou blijven. Binnen een jaar zou een nieuwe Ronde-Tafelconferentie worden gehouden tussen Nederland en Indonesië over Nieuw-Guinea.

De reden voor die aparte status was dat CHU en VVD dit als voorwaarde stelden voor hun steun aan het wetsvoorstel over de soevereiniteitsoverdracht. Voor het aannemen van dat voorstel was een tweederde meerderheid - en dus de steun van CHU en VVD - noodzakelijk.

Nieuw-Guinea werd gezien als een uitwijkplaats voor Indische Nederlanders die Indonesië mogelijk moesten verlaten. Bovendien woonde er geen Indonesische bevolking en was de bevolking van Nieuw-Guinea zeer primitief. Nederland werd beter dan Indonesië in staat geacht om te helpen bij haar ontwikkeling. Tevens kon Nederland zo nog een stukje van zijn vroegere koloniale rijk behouden.

De tweederde meerderheid was in december 1949 overigens maar ternauwernood gehaald, omdat in de Tweede Kamer de meerderheid van de CHU-fractie, en in de Eerste Kamer zelfs de gehele CHU-fractie tegenstemde. De VVD stemde slechts vóór nadat in de wet betere waarborgen waren opgenomen voor het zelfbeschikkingsrecht van minderheden in Indonesië.

2.

De Nederlands-Indonesische Unie

De soevereiniteit over Nederlands-Indië was overgedragen aan de Nederlands-Indonesische Unie, waarvan het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Indonesië deel uitmaakten, met koningin Juliana formeel aan het hoofd.

De Verenigde Staten van Indonesië was een federatie, waarvan de Republik Indonesia (Java, Sumatra en Madoera) onderdeel was. In de loop van 1950 werd die federatie door de Republiek echter omgevormd tot een eenheidsstaat. Verzet daartegen kwam er onder andere op de Zuid-Molukken, maar dat was tevergeefs geweest.

In de ogen van de VVD-fractie stelde het Nederlandse kabinet zich bij die ontwikkeling te passief op. VVD-minister Stikker meende echter dat dit een zaak van Indonesië zelf was. De VVD-fractie diende hierop in mei 1950 een motie van afkeuring in, die evenwel - ondanks steun van VVD en CHU - werd verworpen.

3.

Onderhandelingen over Nieuw-Guinea

De onderhandelingen over Nieuw-Guinea werden door de vorming van de eenheidsstaat bemoeilijkt, omdat er daardoor in Nederland steeds meer verzet kwam tegen soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië. Er werd bovendien pas laat met de onderhandelingen begonnen door een vertragingstactiek van de Indonesische regering.

Soekarno, de president van Indonesië, stelde zich op het standpunt dat Nieuw-Guinea vóór 1 januari 1951 bij Indonesië moest behoren.

Minister Stikker van Buitenlandse Zaken wilde vasthouden aan het voortbestaan van de Nederlands-Indonesische Unie en maakte de positie van Nieuw-Guinea daaraan ondergeschikt. Hij was bereid de soevereiniteit over dat gebied over te dragen aan Indonesië. De andere leden van het kabinet wilden niet verder gaan dan soevereiniteitsoverdracht aan de Unie. Dat wees Indonesië evenwel af.

4.

Stikker

Stikker overwoog hierna om af te treden. Hij stond namelijk ook lijnrecht tegenover zijn geestverwanten in de Tweede Kamer, die helemaal niets voelden voor soevereiniteitsoverdracht; niet aan de Unie en zeker niet aan Indonesië. De VVD-fractie meende dat Stikker zich achter dat standpunt moest scharen. Uiteindelijk besloot Stikker echter om aan te blijven, omdat zijn aftreden tot een kabinetscrisis zou leiden.

De VVD-fractie raakte nog meer ontstemd toen bleek dat Stikker in informeel overleg met zijn geestverwanten niet duidelijk had aangegeven dat hij zich toch achter het standpunt van het kabinet zou scharen.

5.

De motie-Oud

De VVD-fractie betreurde bij monde van haar fractievoorzitter Oud de opstelling van het kabinet, en die van Stikker in het bijzonder. Oud noemde het zonder overleg met de Tweede Kamer wijzigen van het beleid inconstitutioneel en diende hierover op 23 januari 1951 een motie in. Er kon volgens hem beter een nieuw kabinet komen, omdat het zittende kabinet te zwak was en bovendien steeds van koers was veranderd.

De motie werd weliswaar een dag later met 59 tegen 33 stemmen verworpen, maar Stikker had tevoren al meegedeeld dat hij zou aftreden als de VVD vóór zou stemmen. CHU-fractieleider Tilanus4 had de dreiging van Stikker inconstitutioneel genoemd. Volgens hem moest een minister zich alleen laten leiden door de vraag of hij het vertrouwen had van de Tweede Kamer. Een minister was in de eerste plaats 'dienaar van de Kroon' (hoe dichter bij de Kroon, hoe minder partijman). Noch de overige fracties, noch minister-president Drees deelden evenwel die mening.

Na de ontslagaanvrage door minister Stikker ontviel de basis aan het kabinet, en hierop stelden ook de andere ministers hun portefeuille ter beschikking. Het kabinet was daarmee gevallen.

  • Fragment uit de Handelingen
  • Polygoon-journaal over crisis

6.

Formatie kabinet-Drees II

Kabinetscrisis 1951 - Drees legt een verklaring af
© Beeldbank Nationaal Archief
Achter de regeringstafel v.l.n.r.: Wemmers, Albregts, Joekes, Van den Brink, Lieftinck, Struycken, Drees, Stikker, Mulderije, Van Maarseveen, Rutten, In 't Veld en Staf.

Gedurende zeven weken werd geprobeerd een nieuw kabinet te vormen. Daarbij deed zich het unicum voor dat eerst een informateur (namelijk Stikker) optrad. Na hem poogden Drees en Van Schaik5 en oud-minister Steenberghe6 (KVP) zonder succes een kabinet te vormen.

Uiteindelijk wist KVP-leider Romme7 op 2 maart een akkoord te bereiken tussen KVP, PvdA, ARP, VVD en CHU. De ARP haakte uiteindelijk echter toch af, omdat zij ontevreden was met de haar toebedeelde ministersposten (Defensie en Verkeer en Waterstaat). Daarop kon op 13 maart een nieuw (gereconstrueerd) kabinet-Drees8 worden gepresenteerd.

In het nieuwe kabinet werd Van Maarseveen (KVP) als minister van Uniezaken en Overzeese Gebiedsdelen vervangen door zijn partijgenoot Peters9. Van Maarseveen werd minister van Binnenlandse Zaken. Stikker keerde eveneens terug.

7.

Nieuw-Guinea

De kwestie-Nieuw-Guinea werd 'bevroren': het Nederlandse kabinet zou geen stappen over de positie van dat gebied zetten zonder voorafgaand overleg met het parlement. De Nederlands-Indonesische Unie zou overigens in 1954 eenzijdig door Indonesië worden opgezegd.

Pas in 1962 werd - na bemiddeling door de Verenigde Naties - een oplossing voor Nieuw-Guinea gevonden. Nieuw-Guinea werd onder beheer van de Verenigde Naties overgedragen aan Indonesië en kwam in 1969, na een omstreden volksstemming, definitief bij dat land.

 

Meer over

  • Polygoonjournaal over de val
  • kabinetscrisis10
  • Kabinet-Drees I (1948-1951)1

  • 1. 
    Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 kwam een coalitie van KVP, PvdA, CHU en VVD tot stand onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees. In het kabinet zaten naast de ministers uit de coalitiepartijen ook twee partijloze ministers. Er was geen formele binding van de fracties aan een regeringsprogramma, maar die hadden wel daarmee ingestemd. Het kabinet volgde vanaf 7 augustus 1948 het kabinet-Beel I op.
     
  • 2. 
    Liberale naoorlogse voorman met een nuchtere, zakelijke inslag. Zoon van een Groningse herenboer. Begon als bankier en was later directeur van bierbrouwerij Heineken. Legde als organisator van de Stichting van de Arbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog de basis voor de naoorlogse overlegeconomie. In 1946 medeoprichter van de Partij van de Vrijheid en in 1948 van de VVD. Werd in dat jaar als minister van Buitenlandse Zaken opgenomen in het kabinet-Drees I. Tijdens zijn ministerschap werd de NAVO opgericht en de aanzet gegeven voor Europese samenwerking. Hijzelf was vooral atlanticus en tegenstander van Europees federalisme. Kwam in 1951 in conflict met partijleider Oud over Nieuw-Guinea. Na zijn vertrek uit de politiek ambassadeur en daarna secretaris-generaal van de NAVO. Stond bekend als tamelijk ijdel.
     
  • 3. 
    Katholieke staatsman die in de eerste naoorlogse jaren een belangrijke rol speelde als minister. Was voor 1945 advocaat en daarna Tweede Kamerlid en secretaris van de RKSP. Kreeg als minister van Justitie in het kabinet-Beel I te maken met de bestraffing van politieke delinquenten en het gratiebeleid. Stapte als minister in het kabinet-Drees I in 1949 over van Binnenlandse Zaken naar Overzeese Gebiedsdelen. Nam in 1949 een realistische houding aan ten aanzien van de wensen van de Republiek Indonesië en leidde de onderhandelingen over de Soevereiniteitsoverdracht. Nadien weer korte tijd minister van Binnenlandse Zaken. Overleed in die functie. Wat stille, teruggetrokken man die zichzelf niet op de voorgrond plaatste. Hoffelijke, welbespraakte rechtsgeleerde, vol advocatentrucjes. Gewaardeerd als minister.
     
  • 4. 
    Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
     
  • 5. 
    Vooraanstaande katholieke politicus, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog. Was advocaat. Behoorde als Kamerlid tot de linkervleugel van zijn fractie en was in 1923 aanvoerder van de dissidenten die de Vlootwet torpedeerden. Werd in 1929 Tweede Kamervoorzitter en in 1933 minister van Justitie in het kabinet-Colijn II. Kreeg te maken met de problemen rond de instroom van Duitse (deels Joodse) vluchtelingen en voerde een restrictief toelatingsbeleid. Werd in 1937 weer Kamervoorzitter. Protesteerde op 10 mei 1940 kort, maar krachtig tegen de Duitse inval. Formeerde in 1948 met Drees een kabinet op brede basis en gaf daaraan als vicepremier mede leiding. Bracht een nieuwe staatsregeling voor Suriname tot stand. Geen boeiend spreker, wel bekwaam jurist en algemeen geacht.
     
  • 6. 
    Katholieke werkgever, die op jonge leeftijd minister van Economische Zaken werd. Trad in 1935 uit het kabinet, omdat hij vond dat Nederland de gulden moest devalueren. In het vierde kabinet-Colijn koos hij de zijde van Romme tegenover Colijn en De Wilde. Weigerde als minister in het kabinet-De Geer II in mei 1940 aanvankelijk met zijn collega's uit Den Haag te vertrekken en deed dat pas nadat hij zelfstandig de bestuursoverdracht aan generaal Winkelman had geregeld. Verliet in 1941 na een conflict het Londonse kabinet. Na de oorlog gold hij als voorman van een naar hem genoemde conservatieve groep in de KVP. Stond bekend als een harde, zakelijke en loyale werker; meer ondernemer dan politicus.
     
  • 7. 
    Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
     
  • 8. 
    Dit kabinet van de PvdA, KVP, CHU, VVD en een partijloze minister was een voorzetting van het eerste kabinet-Drees. Wel verschenen op enkele ministeries nieuwe gezichten en kreeg de CHU één ministerspost extra. PvdA-leider Willem Drees werd wederom premier. De ARP kon zich vinden in het programma, maar behield een voorbehoud bij de uitwerking daarvan en leverde geen ministers.
     
  • 9. 
    Minister van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen in het kabinet-Drees II. Landbouweconoom uit Midden-Limburg die kort na zijn studie in Wageningen landbouwattaché werd in Washington. Speelde in de VS tijdens de Wereldoorlog een belangrijke rol als lid van de Nederlandse economische missie. Na de oorlog enkele jaren Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Tijdens zijn bewind als minister vestigden zich 12.000 Ambonezen in Nederland. Na zijn aftreden, net als eerder zijn vader en grootvader, burgemeester. Bescheiden maar zelfverzekerd man, die als minister echter weinig indruk maakte.
     
  • 10. 
    Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.