Kabinetscrisis 1965: de omroepcrisis
Op 27 februari 1965 kwam er een voortijdig einde aan het in 1963 gevormde kabinet-Marijnen1. De exacte geschilpunten bleven duister, maar duidelijk was wel dat de ministers in het kabinetsberaad geen overeenstemming hadden kunnen bereiken over het omroepbeleid. De vragen die daarbij speelden, waren: op grond van welke criteria moeten nieuwe omroeporganisaties worden toegelaten, en hoe moet het met reclame op de televisie.
De vraag of er commerciële omroep moest komen, speelde al lang en kwam in augustus 1964 in een stroomversnelling toen er uitzendingen vanaf de Noordzee (REM-eiland) begonnen. Bij de formatie 1963 was een 'pacificatie'commissie ingesteld, maar de Tweede Kamer drong in 1964 aan op spoed. Minister Bot2 had de Kamer beloofd dat het kabinet vóór 1 maart 1965 met een voorstel zou komen. En dat lukte niet.
Na een merkwaardig Kamerdebat, waarin oppositieleider Vondeling3 (PvdA) om inlichtingen vroeg en (demissionair) premier Marijnen4 zweeg, werd aan de formatie van een nieuw kabinet begonnen. In recordtempo (46 dagen) timmerde de KVP'er Cals5 een kabinet van KVP, PvdA en ARP in elkaar. En nog voor de verkiezingen van 1967 was er een Omroepwet.
Inhoudsopgave
Het kabinet-De Quay6 kwam in 1961 met een nota over het reclame-tv. Die nota was opgesteld door de staatssecretarissen Veldkamp7 (KVP) en Scholten8 (CHU). Het kabinet sprak zich er in uit voor invoering van commerciële televisie, naast de bestaande publieke omroep.
In 1963 wees een meerderheid van de Tweede Kamer (ARP, KVP en PvdA) de nota af. Zij verdedigden de belangen van hun geestverwante omroepen (KRO, NCRV en VARA). Er diende eerst duidelijkheid te komen over het toelaten van nieuwe omroepen, voordat sprake kon zijn van een 'open bestel'.
Tijdens de formatie van het kabinet-Marijnen was het omroepbeleid één van de voornaamste geschilpunten tussen enerzijds KVP en ARP en anderzijds VVD en CHU. In het door informateur Beel9 gesloten Akkoord van Wassenaar (de basis voor het regeerakkoord) was bepaald dat er een tweede tv-net zou komen, dat gevuld zou worden door de bestaande omroepen.
Daarnaast zou er een Pacificatiecommissie worden ingesteld die zich voor 1 juli 1965 moest uitspreken over de definitieve vulling van het tweede net en over het nieuwe omroepbestel. In de Pacificatiecommissie zaten onder meer enkele fractievoorzitters en omroepvoorzitters, maar ook vertegenwoordigers van potentiële nieuwe (commerciële) zenders.
Inmiddels was begin 1964 toch een nieuwe omroep van start gegaan: TV Noordzee. De omroep werd geëxploiteerd door de NV Reclame Exploitatie Maatschappij (REM). Deze omroep zond uit vanaf een olieplatform (in de volksmond REM-eiland geheten) van de scheepsbouwer Verolme. Het REM-eiland bevond zich buiten de territoriale wateren. In korte tijd was de zender, waarvoor wel een speciale antenne nodig was om haar te kunnen ontvangen, razend populair geworden.
De bestaande omroepen en de regeringspartijen KVP en ARP zagen dit als een bedreiging. De Pacificatiecommissie eiste bovendien van het kabinet dat de uitzendingen vanaf het REM-eiland zouden worden verboden. Het kabinet stemde daarin toe en minister Scholten kwam met een zgn. anti-REM-wet.
De VVD en een deel van de CHU, alsmede enkele KVP'ers moesten niets van die wet hebben. Onder druk van het kabinet stemden de gehele CHU en KVP uiteindelijk voor. De VVD bleef echter tegen. Het REM-eiland werd ontmanteld.
In oktober 1964 bracht de Pacificatiecommissie een interim-rapport uit. Daaruit bleek dat de commissie verdeeld was. De meerderheid wilde dat er een aparte organisatie kwam voor de exploitatie van tv-reclame, die de opbrengsten evenredig zou verdelen onder de bestaande omroepen. Een minderheid wilde de reclamegelden direct ten goede laten komen aan de omroepen.
De Tweede Kamermeerderheid van KVP, PvdA en ARP greep het meerderheidsstandpunt aan om het kabinet tot actie te dwingen. Zij wilden haast maken om ervoor te zorgen dat de omroepkwestie vóór de verkiezingen van 1967 was geregeld. Van strijd over commerciële omroep tijdens de verkiezingen verwachtten KVP en ARP (en PvdA) niet veel goeds.
De KVP'er Baeten10 kwam in dit debat namens de Kamercommissie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk met een motie. Het kabinet moest voor 1 maart 1965 zijn visie kenbaar maken op de criteria voor toelating en op het (voorlopig) toelaten van reclame. De VVD sprak zich bij monde van woordvoerster Haya van Someren11 uit voor het direct legaliseren van de uit de REM-organisatie voortgekomen TROS. Minister Bot voelde daar niets voor. Hij kon wel leven met de motie-Baeten. Het kabinet liep per brief weten de motie te zullen uitvoeren.
Het kabinet verspeelde hierna veel tijd, omdat minister-president Marijnen begin februari een bezoek bracht aan Suriname en de Nederlandse Antillen. De discussies in de ministerraad begonnen dan ook relatief kort voor 1 maart.
De ontwerpnota die minister Bot had opgesteld, werd bovendien slecht ontvangen in het kabinet, met name bij de VVD-ministers. Zij voelden, na de anti-REM-wet, niets voor een nieuwe aanvaring met de eigen fractie.
Op 27 februari bleek dat de geschillen onoverbrugbaar waren. Minister-president Marijnen kon niets anders dan het ontslag van zijn kabinet aanbieden.
Oppositieleider Vondeling wilde op 1 maart 1965 weten wat de redenen van de breuk waren geweest. Hij stelde dat hij advies moest uitbrengen aan de koningin over de kabinetscrisis, en dat hij daarom wel moest weten wat zich had afgespeeld in het kabinet. Namens zijn fractie vroeg hij daarom in een Kamerdebat en via de Voorzitter vroeg hij premier Marijnen om naar de Tweede Kamer komen.
Uiteindelijk kwam de premier, maar via de Voorzitter deelde deze mee dat hij zou zwijgen. Wat zich in het kabinet had afgespeeld was geheim en hij voelde zich niet geroepen daarover iets mee te delen.
Als dit de bedoeling had een eventuele lijmpoging niet bij voorbaat kansloos te maken dan was dat tevergeefs, want al snel moest geconcludeerd worden dat lijmen er niet in zat. Behalve de omroepkwestie waren er namelijk ook wrijvingen in het kabinet over het financiële beleid. VVD-minister Witteveen moest constateren dat er sprake was van een gat in de begroting ('het gat van Witteveen').
Zonder verkiezingen werd daarom aangestuurd op een andere regeringscombinatie. De VVD werd in het (nieuwe) kabinet-Cals12 ingeruild voor de PvdA. Die partij was in 1958 uit de regering verdwenen en wilde graag weer eens meedoen. Vondeling had Luns willen opvolgen als minister van Buitenlandse Zaken, maar daar voelde de KVP niet voor. Uiteindelijk werd Vondeling minister van Financiën.
Over de omroepkwestie werden de partijen het snel eens. Overigens haakte mede daardoor ook de CHU af.
De nieuwe minister belast met omroepzaken, de PvdA'er Vrolijk13, kwam met een ontwerp-Omroepwet. Hoewel het kabinet-Cals in het najaar van 1966 ten val kwam, slaagde de meerderheid (KVP, ARP en PvdA) er toch in nog voor de verkiezingen van 1967 (die zelfs enkele maanden vervroegd waren) de Omroepwet in het Staatsblad te brengen.
Uiteindelijk was het minister Klompé14 (KVP) die het wetsvoorstel door beide Kamers loodste. De VVD en een meerderheid van de CHU stemden, met SGP, GPV, Boerenpartij, CPN, PSP, Vredeling (PvdA) en Moorman (KVP), tegen.
Meer over
- 1.Het centrumrechtse kabinet-Marijnen was als voortzetting van het kabinet-De Quay te beschouwen. De coalitie van KVP, ARP, CHU en VVD behield na de Tweede Kamerverkiezingen van 1963 zijn meerderheid. Minister-president namens de KVP werd echter niet Jan de Quay, maar Victor Marijnen - in het vorige kabinet minister van Landbouw en Visserij.
- 2.Acht jaar KVP-bewindsman in diverse kabinetten. Werd na een bestuurlijk-ambtelijke loopbaan in Indonesië en op Buitenlandse Zaken staatssecretaris voor Nieuw-Guinea in het kabinet-De Quay. Als minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het kabinet-Marijnen was hij het middelpunt van het conflict over de omroepkwestie. Werd naderhand onder meer door KVP-fractievoorzitter Schmelzer bekritiseerd vanwege de wijze waarop hij die kwestie had behandeld. Werd in het kabinet-Cals niettemin verrassend (de eerste) minister voor Ontwikkelingshulp en bleef dat in het kabinet-Zijlstra. Na zijn politieke loopbaan diplomaat.
- 3.PvdA-voorman, minister en Kamervoorzitter. Markante politicus uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Werd in 1946 als vrijzinnig-democraat op jonge leeftijd Tweede Kamerlid voor de PvdA en in 1958 minister van Landbouw. Volgde in 1962 Burger op als partijleider en werd een populair politicus. Verspeelde die populariteit echter grotendeels weer door zijn optreden als minister van Financiën in het kabinet-Cals. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en werd in 1972 Kamervoorzitter. Was een krachtig pleitbezorger voor een Tweede Kamer die volgens hem als 'leeuw' in plaats van als 'lam' moest optreden. Rechtlijnig, onafhankelijk en gerespecteerd Kamervoorzitter. Behendig politicus en scherpzinnig opmerker. Verongelukte - hij was inmiddels Europarlementariër - in 1979 in België.
- 4.KVP-minister, minister-president en bestuurder. Had een ambtelijke achtergrond en was secretaris van twee katholieke werkgeversorganisaties. Werd minister van Landbouw en Visserij in het kabinet-De Quay en in 1963 vrij verrassend minister-president, nadat De Quay zich niet meer beschikbaar stelde en de ARP'er Zijlstra op een veto van de KVP stuitte. Zijn kabinet kreeg te maken met de kwestie-Irene en struikelde al na anderhalf jaar na een intern conflict over de omroepkwestie. Zweeg in de Kamer toen oppositieleider Vondeling hem vroeg naar de reden van de crisis. Hij werd daarna voorzitter van de Rijnmondraad en burgemeester van 's-Gravenhage. Aimabele persoon, maar niet zo krachtig als minister-president.
- 5.Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Begon zijn loopbaan als advocaat. Na twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer staatssecretaris van jeugd en cultuur (en omroep). Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere over het kleuteronderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Was vooral de man van de 'Mammoetwet', een wet tot regeling van het gehele voortgezet onderwijs. Verdedigde dit omvangrijke voorstel in een urendurend betoog. Het in 1965 door hem gevormde ambitieuze kabinet viel in de Nacht van Schmelzer. Hij leidde daarna met Donner een staatscommissie over staatkundige vernieuwing. Gewiekst politicus en debater, die als 'beste jongetje van de klas' ook wel weerstanden opriep. Behoorde in de KVP tot de linkervleugel, maar bleef wel zijn partij trouw. Had een enorme werklust wat ten koste ging van zijn gezondheid.
- 6.Dit centrumrechtse kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1959 als opvolger van het kabinet-Beel II. Het was het eerste naoorlogse kabinet zonder de PvdA. Minister-president De Quay kwam van de KVP. Het kabinet trad op 19 mei 1959 aan.
- 7.Krachtdadig KVP-minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid die belangrijke wetgeving tot stand bracht, zoals de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet, de Wet sociaal minimum, de Wet op de Arbeidsongeschiktheid en de Wet Werkloosheidsvoorziening. Was na leraar, ambtenaar en raadslid te zijn geweest als 31-jarige al staatssecretaris van Economische Zaken. Bracht in die functie de eerste Middenstandsnota uit. In 1961 volgde hij de zwakke minister Van Rooy op en loodste hij direct bekwaam de Kinderbijslag door het parlement. Had goede banden met de vakbeweging, maar weinig vrienden in de kabinetten waarvan hij deel uitmaakte. Voorstander van samenwerking met de PvdA. Zeer bekwame wetgever, maar ook een onbehouwen doordouwer in discussies en regelmatig het middelpunt van kabinetsruzies.
- 8.Uit de advocatuur afkomstige CHU-politicus. Staatssecretaris van onder meer kunsten in het kabinet-De Quay die toen een Monumentenwet en een nieuwe Archiefwet tot stand bracht. Had toen ook bemoeienis met de mogelijke komst van commerciële omroep. Werd in 1963 minister van Justitie in het kabinet-Marijnen en zorgde voor een nieuwe wettelijke regelingen voor de kansspelen en voor het toelaten van vreemdelingen. Verbood in 1964 de tv-uitzendingen vanaf het REM-eiland in de Noordzee. Verliet in 1965 de politiek, maar trad in 1972 nog wel op als bemiddelaar na de val van het kabinet-Biesheuvel. Zoon van de hoogleraar Paul Scholten. Pragmatisch politicus en bekwame jurist.
- 9.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 10.Maastrichtse advocaat en wethouder, die als KVP-Tweede Kamerlid bekendheid kreeg door zijn motie over het omroepbeleid in 1964, die indirect de val van het kabinet-Marijnen tot gevolg had. Was zelf bestuurslid van de KRO en daarnaast lid van het fractiebestuur. Werd na zijn Kamerlidmaatschap burgemeester van Maastricht, de gemeente waar hij eerder raadslid en wethouder was. Zette zich als burgemeester onder meer in voor de vestiging van een universiteit en van een internationaal congrescentrum.
- 11.Bekende, populaire en spraakmakende VVD-politica, die samen met Hans Wiegel en Harm van Riel in de jaren zeventig het gezicht van de VVD bepaalde. Kwam, na journaliste te zijn geweest, in 1959, als jonge vrouw in de Tweede Kamer en toonde zich als onderwijswoordvoerster een geducht tegenspeelster van Cals. Tegenstander van de Mammoetwet. Als omroepspecialist voorstander van een bestel met ruimte voor commercie. Als partijvoorzitter droeg zij sterk bij aan groei van de VVD. Vanaf 1976 fractievoorzitter in de Senaat; daar kruiste zij ook de degens met minister Van Kemenade over de Middenschool. Sprak op een kenmerkende, wat geaffecteerde wijze, heldere politieke taal. Zou in 1977 minister van Onderwijs zijn geworden als een ziekte dat niet had verhinderd. Overleed in 1980 op nog relatief jonge leeftijd.
- 12.Dit centrumlinkse kabinet van KVP, PvdA en ARP was het eerste sinds 1958 met de sociaaldemocraten. Minister-president was KVP-leider Jo Cals. Zijn kabinet volgde het kabinet-Marijnen op, zonder dat er tussendoor verkiezingen werden gehouden. Het kabinet-Cals stond bekend als 'kabinet van sterke mannen' en had bij zijn aantreden op 14 april 1965 veel ambities.
- 13.PvdA-Tweede Kamerlid, minister en bestuurder. Was parlementair journalist van Het Vrije Volk en werd in 1956 Tweede Kamerlid en in 1962 wethouder van Den Haag. Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het kabinet-Cals. Stimuleerde de bouw van sporthallen en buurthuizen en ontwierp een wettelijke regeling voor de omroep. Na 1967 weer Tweede Kamerlid en vervolgens Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland. Relativerende sigarenroker, die 's nachts tot twee uur of nog later placht te werken. Telg uit een oud Schevenings vissersgeslacht. Geboren voorzitter die met een bassende stem zeer zorgvuldig formuleerde. Man zonder franje, die zijn hart had verpand aan de kunsten en dol was op balsporten.
- 14.In 1956 de eerste vrouwelijke minister van ons land. Doortastend politiek zwaargewicht in de KVP. Was aanvankelijk docente scheikunde en op dat terrein gepromoveerd. Actief in het verzet als koerierster en in 1944-1945 organisator van hulpverlening. Vertrouwelinge van Romme em als Tweede Kamerlid buitenland-woordvoerder van haar fractie met belangstelling voor de Europese samenwerking. Volgde in 1956 Van Thiel op als minister van Maatschappelijk Werk. Bracht in 1963 de Algemene Bijstandswet tot stand. Loodste in 1966 als minister van Cultuur de Omroepwet door het parlement. Was in het kabinet-De Jong de enige vertegenwoordigster van de linkervleugel van de KVP. Vrouw met veel gezag in het parlement, die door haar mannelijke collega's vaak vriendschappelijk werd geplaagd om de grote ernst waarmee zij haar taken uitvoerde. Kwam soms wat hautain en belerend over, mede door haar deftige spreektrant. Werd in 1971 als eerste vrouw minister van staat.
- 15.Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.