Kabinetscrisis 1960: de bouwcrisis
Op 23 december 1960 kwam het kabinet-De Quay1 ten val, nadat de Tweede Kamer een motie-Van Eibergen had aangenomen, waarin om de bouw van 5000 extra woningwetwoningen werd gevraagd. Minister Van Aartsen2 had aanneming van deze door zijn partijgenoot ingediende motie ontraden. Hij verbond daar zijn politieke 'lot' en daarmee het lot van het gehele kabinet aan.
Aangezien het bij deze crisis vooral leek te gaan om een uit de hand gelopen ruzie in de ARP3 tussen fractie en bewindslieden (Van Aartsen en Zijlstra4) werd aangestuurd op 'lijmen'. Daartoe kreeg ARP-senator W.F. de Gaay Fortman5 op 27 december de opdracht.
Hij wist op 2 januari 1961 een compromis te bereiken, waarna het kabinet kon doorregeren. Voornaamste slachtoffer zou uiteindelijk ARP-fractievoorzitter Bruins Slot6 worden, die zich in december 1962 terugtrok als Kamerkandidaat. Zijn optreden in 1960 had er mede toe geleid dat er in zijn achterban onvrede was ontstaan.
Inhoudsopgave
De formatie verliep in 1959 vrij moeizaam. Formateur De Quay7 had vooral problemen bij het vinden van geschikte kandidaten. Uiteindelijk lukte het hem echter op 26 april 1959 een kabinetsploeg bijeen te brengen. Voor de ARP waren de Tweede Kamerleden Hazenbosch8 en Biewenga9 de kandidaten voor respectievelijk Volkshuisvesting en Landbouw. Lijsttrekker en minister Zijlstra en zijn ambtsgenoot Van Aartsen vielen daarmee uit de boot.
Omdat de (eigen) ARP-fractie met dit resultaat ontevreden was, trokken Hazenbosch en Biewenga zich alsnog terug. Na een tweede poging van De Quay werd door hem op 19 mei alsnog een kabinet gevormd. Ditmaal met voor de ARP Zijlstra en Van Aartsen als ministers op respectievelijk Financiën en Volkshuisvesting. Het waren nu dus Hazenbosch en Biewenga die 'uit de boot waren gevallen'.
In de ARP, en dan met name in de CNV-vleugel, bestond onvrede over de samenstelling van het kabinet. Het verwijt was dat het sociale element te veel ontbrak. Een aantal 'verontrusten', onder wie De Gaay Fortman, Roolvink10 en de Kamerleden Van Eibergen11 en Hazenbosch, schreef in mei een brief aan de partijleiding, waarin de ARP werd gevraagd het kabinet te boycotten.
ARP-voorman Zijlstra was nogal ontstemd over deze kritiek. En ook de partij wees de aanval van de 'verontrusten' af. Opmerkelijk was dat mede-ondertekenaar Roolvink korte tijd later toetrad tot het kabinet, als staatssecretaris van Sociale Zaken.
In het bouwprogramma voor 1961 werd uitgegaan van de bouw van 80.000 nieuwe woningen, waarvan 65.000 premiewoningen. De ARP, maar ook regeringspartij CHU, vonden dit te laag. De woningnood diende een hogere prioriteit te krijgen. De fracties wilden dat er 5000 extra (woningwet)woningen zouden worden gebouwd. Eventueel diende het aantal particulier te bouwen woningen dan te worden verminderd.
De ministers Van Aartsen en Zijlstra vonden dit onaanvaardbaar, omdat er een tekort aan bouwvakkers was. Uitbreiding van het bouwprogramma zou tot spanning op de arbeidsmarkt leiden, en daarmee tot loonstijgingen. In een gesprek met de fractiewoordvoerders, voorafgaand aan het begrotingsdebat, wezen ze de eis af. Zijlstra zou daarbij hebben gezegd: "Geen dakpan erbij".
De KVP-fractie trachtte samen met de VVD tot een compromisvoorstel te komen. Dat behelsde dat er in 1961 2500 gesubsidieerde woningen meer zouden worden gebouwd, en dat de haalbaarheid van nog eens 2500 woningen zou worden onderzocht.
Op 21 december 1960 ving de behandeling van de begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid voor 1961 aan. ARP en CHU legden hun eis in een gezamenlijk motie vast, met ARP-woordvoerder Van Eibergen als eerste ondertekenaar. Het compromis van KVP en VVD werd eveneens in een motie (Andriessen/Oud) voorgesteld.
Minister Van Aartsen volstond met het afwijzen van de motie-Van Eibergen, zowel vanwege de financiële gevolgen (f 40 miljoen) als vanwege de spanning op de arbeidsmarkt.
De ARP-fractie misgunde bovendien de KVP de eer om het kabinet via een compromis te redden. Tijdens een schorsing besloot de fractie voet bij stuk te houden. De spanning liep zo hoog op, dat fractievoorzitter Oud van de VVD onverrichter zake terugkeerde van overleg met ARP en CHU. Hij verklaarde dat bij het ARP- en CHU-beraad een sfeer heerste, zoals 'in een kleedkamer tijdens een interland-voetbalwedstrijd'. Ook de jenever zou rijkelijk hebben gevloeid (volgens onder anderen Aantjes12 klopt dat beeld niet, al was het maar omdat in de ARP-fractie sherry werd gedronken).
Minister-president De Quay kwam in de avond van 22 december naar de Kamer om de kabinetskwestie te stellen. Van Aartsen deelde mee dat ook indien de motie zou worden verworpen, maar de fracties van ARP en CHU daar wel voorstemden, Zijlstra en hij zouden opstappen.
De motie werd met 70 tegen 59 stemmen aangenomen. Behalve de oppositie (PvdA, CPN, SGP, PSP) gaven ARP en CHU er steun aan. KVP en VVD stemden tegen. Een dag later bood het kabinet zijn ontslag aan.
Op 27 december kreeg het vooraanstaande ARP-Eerste Kamerlid De Gaay Fortman de opdracht de breuk in het kabinet van premier Jan de Quay te lijmen. Cabaretier Wim Kan kon in zijn oudejaarsconference dan ook het lied "Lijmen Jan" aanheffen.
"Het ging net zo lekker Jan, trek je d’r niks van an,
wanneer de halve Tweede Kamer roept ‘weg met die man!'
Lijmen Jan, lijmen Jan, lijmen met z'n allen.
En als je 't dan niet lijmen kan, dan moet je 't laten vallen.
Lijmen Jan, lijmen Jan, lijmen met z'n allen,
lijmen tot je niet meer kan en dan maar carnavallen"
Al op 2 januari had De Gaay Fortman succes. Het compromis werd gevonden in het alsnog uitvoeren van de motie-Andriessen/Oud. Dat De Gaay Fortman snel succes had, kwam vooral omdat in de ARP veel onvrede heerste over het optreden van de eigen fractie. Met name fractievoorzitter Bruins Slot werd sterk bekritiseerd. Zijn positie was duidelijk aangetast en in december 1962 besloot hij zich terug te trekken als kandidaat-lijsttrekker. Formeel was dat om medische redenen, maar feitelijk vanwege het verminderde vertrouwen.
Het kabinet zat tot mei 1963 de rit uit. In 1963 behaalden de regeringsfracties wisselenden resultaten: de KVP won, VVD en ARP verloren en de CHU bleef gelijk.
Zo was de crisis hoofdzakelijk het gevolg van een intern partijconflict in de ARP, waarbij persoonlijke tegenstellingen de voornaamste rol speelden.
Meer over
- 1.Dit centrumrechtse kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1959 als opvolger van het kabinet-Beel II. Het was het eerste naoorlogse kabinet zonder de PvdA. Minister-president De Quay kwam van de KVP. Het kabinet trad op 19 mei 1959 aan.
- 2.Secretaris van de Christelijke werkgevers en wethouder in Den Haag, die in 1958 Algera als minister van Verkeer en Waterstaat in het vierde kabinet-Drees opvolgde. Bekleedde die post later ook in het kabinet-Marijnen. Was minister van Volkshuisvesting in het kabinet-De Quay. Bracht een eerste nota over de ruimtelijke ordening uit en was middelpunt van de kabinetscrisis in 1960 over de woningbouw. Stelde het rijkswegenfonds in. Na zijn ministerschap Commissaris van de Koningin in Zeeland. Gedegen, maar niet al te opvallend bestuurder.
- 3.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 4.Bekwame en gezagvolle econoom van ARP-huize. Werd al op jonge leeftijd, na hoogleraar aan de VU te zijn geweest, minister van Economische Zaken in het kabinet-Drees III en later in het kabinet-De Quay minister van Financiën. Ontwikkelde in die laatste functie een norm voor een trendmatig begrotingsbeleid. Gold in de ARP als modern en pragmatisch, maar riep soms weerstanden op door zijn rechtlijnigheid. Hoewel hij zichzelf niet als politicus beschouwde, was hij tweemaal lijsttrekker van de ARP. Werd als premier van een interim-kabinet een populair politicus, mede door een oudejaarsconference van Wim Kan. Nadien een behoedzame president van De Nederlandsche Bank, die vaak waarschuwde tegen groei van overheidsuitgaven. Had ook internationaal gezag. Was een uitstekend spreker, die helder ingewikkelde problemen kon uitleggen zonder vakjargon te gebruiken.
- 5.Gezaghebbende progressieve ARP- en CDA-politicus. Was ambtenaar, secretaris van de rijksbemiddelaars en docent aan de CNV-kaderschool en werd later hoogleraar aan de VU. In 1956 zonder succes formateur tijdens de lange kabinetsformatie van dat jaar. Wist in 1960, het jaar waarin hij ook senator was geworden, echter snel een kabinetscrisis op te lossen. Liet zich in 1973 samen met Boersma overhalen minister te worden in het kabinet-Den Uyl. Had een goede band met de ex-gereformeerde Den Uyl. Als minister een relativerende, vaderlijke figuur. Speelde een belangrijke rol bij de onafhankelijkheid van Suriname en kwam met een plan om Nederland op te delen in 24 provincies. Was in 1981 nog eens als informateur betrokken bij een formatie en wist de weg te openen voor een kabinet van CDA, PvdA en D66. Tot op hoge leeftijd kritisch volger van de koers van het CDA.
- 6.Journalist en ARP-politicus, die tussen 1956 en 1963 de ARP-Tweede Kamerfractie leidde. Nam in de oorlog ontslag als burgemeester en speelde in het verzet een belangrijke rol bij het illegale Trouw. Bleef na de oorlog als hoofdredacteur aan die krant verbonden. In de Kamer buitenland-woordvoerder en warm voorstander van Europese samenwerking. Volgde in 1956 Schouten op als fractieleider. Hoofdrolspeler bij de bouwcrisis van 1960, waarbij zijn fractie tegenover de 'eigen' bewindslieden Van Aartsen en Zijlstra kwam te staan. Nadat hij in 1961 ook zijn standpunt ten aanzien van Nieuw-Guinea had gewijzigd, raakte hij geleidelijk uit de gratie bij de ARP. In 1963 trok hij zich terug uit de politiek.
- 7.Katholieke hoogleraar psychologie, die tussen 1959 en 1963 het eerste naoorlogse kabinet zonder socialisten leidde. Kreeg in 1940 landelijke bekendheid als leider van de (omstreden) Nederlandse Unie. Werd aan het einde van de oorlog minister van Oorlog en daarna Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. Bevorderde in laatstgenoemde functie de industrialisatie van die provincie. Na een moeizame formatie in 1959 leider van een confessioneel-liberaal kabinet. Verklaarde nadien bij meerdere gelegenheden premier 'tegen wil en dank' te zijn. Was wel een goed teamleider en werd tamelijk populair. Keerde in 1963 desondanks niet terug als premier. Wilde slechts vicepremier onder Zijlstra worden, maar de KVP gaf de voorkeur aan een katholieke premier. Werd in 1963 wel Eerste Kamerlid, maar zag daar af van het fractievoorzitterschap. Vicepremier en minister van Verkeer in het interimkabinet-Zijlstra. Regent met oog voor persoonlijke verhoudingen.
- 8.Veelbelovend ARP-Tweede Kamerlid, dat op jonge leeftijd in de Ardennen verongelukte. Secretaris van het CNV en vertrouweling van Bruins Slot. Was europarlementariër en woordvoerder economische zaken. Speelde een belangrijke rol in de bouwcrisis van 1960. Kwam toen tegenover zijn partijgenoot minister Zijlstra te staan. Werd door velen gezien als een toekomstig minister. Tweede Kamervoorzitter Kortenhorst noemde hem in zijn herdenkingsrede "één van onzer gaafste en één onzer meest belovende medeleden".
- 9.Gereformeerde Groningse 'dikke boer' die zijn hele leven de antirevolutionairen heeft vertegenwoordigd in gemeenten, provincie en parlement. Kreeg al op jonge leeftijd het beheer over het ouderlijke landbouwbedrijf en werd als 23-jarige raadslid. Voorzitter van de Groningse Christelijke landbouwbond. Als Kamerlid woordvoerder landbouw, sociale zaken, waterstaat en volkshuisvesting. Combineerde het Kamerlidmaatschap met het lidmaatschap van GS in Groningen. Was in 1959 bij eerste poging van De Quay een kabinet te vormen bijna minister van Landbouw geworden. Begin jaren zestig voorzitter van het Landbouwschap. Bekwaam politicus en organisatieman, die de belangen van de grote boeren nooit uit het oog verloor.
- 10.ARP-politicus. Voormalig metaalarbeider en CNV-bestuurder met een helder verstand, die zich in 1959 door Zijlstra liet overhalen als staatssecretaris toe te treden tot het kabinet-De Quay. Had eerder nog kritiek geuit op de samenstelling van dat kabinet. Ten tijde van het kabinet-Cals/Vondeling fractieleider. Stemde tegen de motie-Schmelzer, hoewel hij er inhoudelijk mee instemde. Helder redenaar met een zware basstem die bij de conservatieve 'mannenbroeders' grote aanhang had. Als minister van Sociale Zaken in het kabinet-De Jong kwam zijn slechte verhouding met de vakbeweging tot een dieptepunt na een conflict over de Loonwet waarmee hij kon ingrijpen in de lonen. Keerde in 1971 terug in de Tweede Kamer en bleef nog zes jaar lid.
- 11.Protestants-christelijk vakbondsleider en ARP-Tweede Kamerlid met alleen lagere school, maar met een helder verstand. Was vijftien jaar voorzitter van de christelijke bouwvakkersbond. In de Tweede Kamer volkshuisvestingspecialist in een periode dat woningnood nog volksvijand nummer één was. Vroeg in 1960 in motie om verhoging van het aantal te bouwen woningen voor minderdraagkrachtigen. Door de opstelling van de ARP-ministers leidde dit tot de 'dakpancrisis' in het kabinet-De Quay. Werd in 1964 voorzitter van het CNV.
- 12.Bevlogen christendemocratisch politicus. Was afkomstig uit een hervormd-gereformeerd milieu uit de Alblasserwaard en behoorde aanvankelijk tot de rechtervleugel van de ARP. Als voorman van de bouwondernemers woordvoerder volkshuisvesting en daarnaast woordvoerder PTT-zaken. Werd in 1971 na de vorming van het kabinet-Biesheuvel fractievoorzitter, maar schoof op naar links en bevorderde de komst van het kabinet-Den Uyl. Stond aarzelend tegenover de vorming van het CDA, omdat hij vreesde dat de (progressieve) evangelische grondslag niet verzekerd was. Behoorde als fractieleider ten tijde van het eerste kabinet-Van Agt tot de loyalisten. Trad af als Kamerlid vanwege onthullingen over zijn oorlogsverleden. Werd later grotendeels gerehabiliteerd toen erkend werd dat zijn versie van dat verleden juist was geweest.
- 13.Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.