Kabinetscrisis 1958: einde Rooms-Rood
Op 11 december 1958 kwam er een einde aan de Rooms-rode-coalitie onder leiding van minister-president Drees1. De Tweede Kamer nam een door de KVP2'er Lucas3 ingediend amendement aan waardoor enkele tijdelijke belastingverhogingen niet met twee, maar slechts met één jaar werden verlengd. Minister Hofstra4 (PvdA) van Financiën had het aannemen daarvan onaanvaardbaar verklaard.
Dit was overigens slechts de directe aanleiding voor de crisis. De oorzaken ervan lagen veel dieper, en hadden hun wortels al in de verkiezingsstrijd en kabinetsformatie van 1956. Bovendien had de PvdA eerder in 1958 bij de Staten- en gemeenteraadsverkiezingen nederlagen geleden.
De crisis leidde in 1959 tot vervroegde verkiezingen. Na die verkiezingen traden enige jaren kabinetten op waarin wel de VVD en niet de PvdA vertegenwoordigd zou zijn. Pas in 1965 (en maar voor anderhalf jaar) zouden de sociaaldemocraten weer gaan regeren.
Inhoudsopgave
De kabinetsformatie van 1956 was tot dan toe de langdurigste uit de parlementaire geschiedenis. Na verkiezingen van 13 juni5 lukte het Drees pas op 13 oktober om een kabinet te formeren; het vierde kabinet6 onder zijn leiding.
De verkiezingsstrijd was ongemeen fel geweest, met name tussen KVP en PvdA. Er hadden zich zelfs enkele incidenten voorgedaan bij verkiezingsbijeenkomsten. De PvdA was dankzij de populariteit van Drees de KVP net voorbij gestreefd.
Eén van de moeilijke punten tijdens de formatie was de wens van de KVP om burgers meer ruimte te geven voor bezitsvorming. Daarnaast kostte de zetelverdeling veel tijd. Pas toen de VVD afviel, kon dat worden opgelost.
Onder het derde kabinet-Drees7 (1952-1956) waren er diverse loonsverhogingen en belastingverhogingen geweest en ook de overheidsuitgaven stegen snel. Daardoor was er langzamerhand sprake van overbesteding. De economische situatie verslechterde nog in 1956. De (gedwongen) terugkeer van Nederlanders uit Indonesië leidde bovendien tot extra problemen.
Het kabinet besloot onder leiding van de nieuwe minister van Financiën, de PvdA'er Hofstra4, tot een zogenaamde bestedingsbeperking. Ook de Sociaal-Economische Raad had daartoe overigens geadviseerd. Er werd gesproken van bestedingsbeperking, omdat niet alleen de overheid, maar ook bedrijven en consumenten pas op de plaats moesten maken. Loonsverhogingen waren enige tijd uit den boze.
De Statenverkiezingen van 26 maart 1958 verliepen slecht voor de PvdA. Zij ging bij de Statenverkiezing vier procent achteruit, terwijl de KVP, maar vooral de VVD wonnen. De VVD werd de derde partij van het land. De nieuwgevormde PSP8, die alleen in Noord-Holland meedeed, behaalde daar twee zetels. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in juni zette dat beeld zich voort.
De PvdA verweet de andere regeringspartijen en met name de KVP dat zij de PvdA de 'bestedingsbeperking' in de schoenen wilde schuiven. KVP-partijvoorzitter Van Doorn9 had de PvdA de partij van bestedingsbeperking en de KVP de partij van de bezitsvorming genoemd.
In de maanden vóór het uitbreken van de crisis was de spanning tussen enerzijds PvdA en anderzijds de drie confessionele partijen sterk opgelopen. Dit betrof vooral de grondpolitiek. De PvdA was voorstander van voortzetting van een beleid waarbij de overheid greep hield op de prijzen van landbouwgronden.
Volgens het kabinet (waarin Vondeling10 begin 1958 Mansholt11 was opgevolgd als minister van Landbouw) moest versnippering van landbouwgronden worden tegengegaan en diende grondspeculatie te worden voorkomen. Bij een wetsvoorstel hierover kwamen KVP, ARP12 en CHU13 met amendementen om meer vrijheid toe te staan, die in strijd waren met het regeringsprogramma. Overigens, bij de formatie al, hadden de confessionele fracties enige binding met het regeringsprogramma uitgesloten. De amendementen werden ook aangenomen, mede omdat minister Vondeling niet het onaanvaardbaar had uitgesproken.
PvdA-fractieleider Burger14 verklaarde hierna dat zijn fractie zich ook niet meer aan het regeringsprogramma gebonden achtte. Op een kaderdag van zijn partij in Utrecht, de 'fakkeldragersdag', kwam hij bovendien met allerlei eisen ten aanzien van het kabinetsbeleid. Zo drong hij aan op snelle invoering van de Weduwen- en Wezenwet, moesten de belastingen voor ongehuwden worden verminderd en moesten de defensie-uitgaven omlaag.
Bij het debat over het dekkingsplan voor de begroting 1959 kwam het tot een breuk. Het kabinet wilde nog even vasthouden aan het voorzichtige beleid en stelde voor enkele tijdelijke belastingverhogingen nog met twee jaar te verlengen.
Met name de KVP, bij monde van haar belastingwoordvoerder Lucas, verweet minister Hofstra een gat in de hand te hebben. Volgens Hofstra was afzien van belastingverhoging echter alleen mogelijk als er dan extra bezuinigd zou worden. Een poging van KVP-fractieleider Romme15 om tot een compromis te komen, mislukte.
De uiteindelijke breuk was dan ook vooral het gevolg van de steeds verslechterende verhouding tussen de regeringsfracties. Het bracht CHU-fractieleider Tilanus16 op 11 december tot de gevleugelde woorden: "Moet dat nu zo?". Waarom, zo vroeg hij zich af, kon de minister niet in 1959 nog eens bekijken of de belastingverhoging nog met een tweede jaar moest worden verlengd?
De Kamer nam het amendement-Lucas (formeel van de commissie van Financiën) met 88 tegen 55 stemmen aan. Alleen PvdA en CPN stemden tegen. De PvdA-bewindslieden boden hierop hun ontslag aan; de overige bewindslieden stelden hierna hun portefeuilles ter beschikking.
Op 15 december werd Beel17 (KVP) benoemd tot informateur. De vraag was of het demissionaire kabinet direct de Kamer kon ontbinden of dat er een (tijdelijk) nieuw kabinet moest komen. De spanning tussen PvdA en Kamermeerderheid liep een dag later echter nog hoger op, waarmee ook de kans op aanblijven van het demissionaire kabinet verminderde.
Op voorstel van Tweede Kamervoorzitter Kortenhorst18 (KVP) besloot de Tweede Kamer namelijk alsnog een belastingvoorstel van minister Hofstra af te handelen.
Het kabinet voelde daar, net zomin als de PvdA, iets voor. Uiteindelijk werd er gedebatteerd in afwezigheid van minister Hofstra. Toen het tot stemming kwam, verlieten de fracties van PvdA en van de communisten de vergaderzaal, waardoor er niet genoeg leden meer aanwezig waren om verder te kunnen vergaderen.
Beel formeerde een interim-kabinet, waarvan hij zelf de leiding op zich nam. Het kabinet bestond verder uit de overgebleven confessionele bewindslieden van het vierde kabinet-Drees.
De vervroegde verkiezingen van maart 1959 leverden winst op voor de VVD (zes zetels), die daarmee de ARP voorbij streefde. Verlies was er voor PvdA (twee zetels), CPN en ARP. Nieuwkomer PSP kreeg direct twee zetels.
Na deze verkiezingen werd een kabinet-De Quay19 gevormd, zonder sociaaldemocraten. De Rooms-rode coalitie, die sinds 1946 had geregeerd, was ten einde.
Meer over
- 1.'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
- 2.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 3.Belangrijkste financiële en fiscale specialist van de KVP-fractie onder Romme. Onderwijzer en later leraar economie en boekhouden in Rotterdam en lid van diverse examencommissies. Stond bekend als rekenmeester van de KVP-fractie. Zijn (droge) bijdragen in debatten waren vaak voor slechts een paar fiscale specialisten in de Kamer te volgen. Als lid van regeringsfractie KVP een kritisch volger van de socialistische ministers van financiën in de kabinetten-Drees. Een door hem ingediend amendement op belastingvoorstellen van minister Hofstra leidde in 1958 tot de val van het vierde kabinet-Drees. Kleine, vasthoudende en wellevende afgevaardigde.
- 4.Autoriteit op fiscaal gebied ('de Hercules onder de Nederlandse fiscalisten') en woordvoerder financiën van de PvdA-Tweede Kamerfractie in de jaren 1945-1956. Werd daarna minister van Financiën in het vierde kabinet-Drees. Mede dankzij de door hem doorgevoerde bestedingsbeperking herstelde de economie zich begin jaren zestig snel. Had het voortdurend aan de stok met de KVP-woordvoerder financiën, de leraar boekhoudkunde Lucas, en was met hem hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis van 1958. Keerde korte tijd terug als Kamerlid en werd daarna vicepresident van scheepswerf Verolme. Lid en voorzitter van diverse commissies over belastingwetgeving. Deed in 1966 doctoraal rechten en werd meteen benoemd tot hoogleraar belastingrecht. Was toen bijna 62 jaar. Stond bekend als 'de best geklede man van het Binnenhof'.
- 5.De Tweede Kamerverkiezingen van 1956 waren op 13 juni van dat jaar. Het was een nek-aan-nek-race tussen KVP en PvdA, die werd gewonnen door laatstgenoemde partij. Het waren reguliere verkiezingen na afloop van de zittingstermijn van de Tweede Kamer. Er waren verder slechts kleine verschuivingen in de zeteltallen.
- 6.Het kabinet-Drees IV was een coalitie van PvdA, KVP, ARP en CHU. Na de verkiezingen van 1956 zetten de partijen uit het kabinet-Drees III hun samenwerking voort. Het was het laatste van de rooms-rode kabinetten. Premier was PvdA-leider Willem Drees. Het kabinet trad aan op 13 oktober 1956.
- 7.Na de verkiezingen van 1952 kwam dit derde kabinet op brede basis tot stand. Het kabinet onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees bestond uit ministers van de PvdA, KVP, ARP en CHU en telde verder een partijloze minister. Het was een van de rooms-rode coalities. De VVD, deel van het voorgaande kabinet-Drees II, werd als regeringspartij vervangen door de ARP.
- 8.De Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), opgericht in 1957, was een pacifistische partij, die tevens streefde naar hervorming van de maatschappij in socialistische zin. In 1990 fuseerde de partij met PPR, CPN en EVP tot GroenLinks.
- 9.Bekwame progressieve katholieke magistraat, die in 1956 als voorzitter van de KVP harde strijd voerde tegen de PvdA, maar in 1968 uit onvrede over de koers van zijn partij uit de Kamer trad. In de Nacht van Schmelzer één van de vier KVP-dissidenten. Minister van CRM voor de PPR in kabinet-Den Uyl. Maakte tijdens zijn ministerschap een einde aan radiopiraten die vanuit de Noordzee uitzonden en produceerde een reeks nota's over cultuur- en welzijnsbeleid. Voor hij de politiek in ging advocaat-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof waar hij vele malen de doodstraf eiste tegen landverraders. Later de dominante voorzitter van de KRO. Eigenzinnig, autoritair en moedig man, die tegen de waan van de dag durfde in te gaan.
- 10.PvdA-voorman, minister en Kamervoorzitter. Markante politicus uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Werd in 1946 als vrijzinnig-democraat op jonge leeftijd Tweede Kamerlid voor de PvdA en in 1958 minister van Landbouw. Volgde in 1962 Burger op als partijleider en werd een populair politicus. Verspeelde die populariteit echter grotendeels weer door zijn optreden als minister van Financiën in het kabinet-Cals. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en werd in 1972 Kamervoorzitter. Was een krachtig pleitbezorger voor een Tweede Kamer die volgens hem als 'leeuw' in plaats van als 'lam' moest optreden. Rechtlijnig, onafhankelijk en gerespecteerd Kamervoorzitter. Behendig politicus en scherpzinnig opmerker. Verongelukte - hij was inmiddels Europarlementariër - in 1979 in België.
- 11.Vooraanstaande sociaaldemocratische minister en Europeaan. Afkomstig uit een rijke, sociaal betrokken Groningse landbouwfamilie. Was - na een korte tijd in de Oost - boer en verzetsman in de Wieringermeer en werd op zijn 36ste minister van Landbouw in het kabinet-Schermerhorn/Drees. Zorgde tijdens zijn tienjarige ministerschap voor herstel van de voedselvoorziening en bevorderde de modernisering van de Nederlandse landbouw. Als Europees landbouwcommissaris speelde hij vanaf 1958 eveneens een belangrijke rol bij de schaalvergroting in de landbouw en bij het ontwikkelen van een Europees landbouwbeleid. In 1972 negen maanden voorzitter van de Europese Commissie. Dynamische en sportieve man met groot nationaal en internationaal gezag en met duidelijk omlijnde visies over internationale economische en ecologische vraagstukken.
- 12.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 13.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 14.PvdA-voorman die in het tijdperk-Drees, maar ook nadien, onder meer als formateur, een vooraanstaande politieke rol speelde. Was advocaat in Dordrecht en werd in 1944 als Engelandvaarder opgenomen in het kabinet-Gerbrandy. Een conflict met Gerbrandy over de naoorlogse berechting van 'foute' Nederlanders leidde tot zijn aftreden. In 1945 voor de SDAP lid van het noodparlement en vanaf 1952 als fractievoorzitter naast Drees de voornaamste PvdA-politicus. In 1955 en 1956 succesvol informateur. Verliet in 1962 de Tweede Kamer na kritiek op zijn ongepolijste stijl. Werd daarna senator en in 1970 staatsraad. Mede door zijn directe wijze van uitdrukken en doortastende optreden wist hij in 1973 een wig te drijven in het confessionele kamp en werd hij de architect van het kabinet-Den Uyl. Was behalve PvdA-voorman ook voorzitter van de VARA.
- 15.Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
- 16.Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
- 17.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 18.Katholieke Tweede Kamervoorzitter, die dat ambt vijftien jaar bekleedde. Was advocaat in Amsterdam en secretaris van katholieke werkgeversorganisatie en behoorde tot de vooraanstaande leden van de RKSP- en KVP-fracties, waarvan hij enige tijd secretaris was. Verdedigde als advocaat het 'foute' dagblad De Telegraaf en Pieter Menten. Was ook actief als schrijver en politiek commentator van De Volkskrant. Tijdens zijn voorzitterschap werd onder meer de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd. Was voorstander van levendige debatten. Kwam in december 1958 in conflict met de PvdA-fractie toen hij tegen de zin van de PvdA en het demissionaire kabinet afhandeling van een wetsvoorstel doorzette. Zijn charme zorgde er overigens voor dat die 'aanvaring' niet de persoonlijke verhoudingen verstoorde.
- 19.Dit centrumrechtse kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1959 als opvolger van het kabinet-Beel II. Het was het eerste naoorlogse kabinet zonder de PvdA. Minister-president De Quay kwam van de KVP. Het kabinet trad op 19 mei 1959 aan.
- 20.Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.