Kabinetscrisis 1966: de Nacht van Schmelzer

Met dank overgenomen van Parlement.com.
Nacht van Schmelzer
© Beeldbank Nationaal Archief
v.l.n.r.: Luns, Vondeling, Cals en Verdam. Op de achtergrond: de staatssecretarissen De Block, Grosheide, Schaper, Van Es en Bakker.

Het slot van de algemene beschouwingen1 over de begroting voor 1967 in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 staat bekend als de Nacht van Schmelzer. Het debat eindigde namelijk in de nachtelijke uren met de aanneming van een door KVP-fractievoorzitter Schmelzer2 ingediende motie, die door het kabinet-Cals3 tot motie van wantrouwen was verklaard. Die stemmingsuitslag leidde tot de val van het kabinet.

De 'Nacht' kan worden gezien als het begin van een periode van polarisatie4 in de Nederlandse politiek en van radicalisering van de PvdA. In die partij was overigens al eerder dat jaar 'Nieuw Links' actief geworden; een beweging die aanstuurde op vernieuwing van de PvdA. Daarnaast ontstond er na de 'Nacht' een goede voedingsbodem voor de nieuwe partij D'66 (opgericht 30 april 1966). D66 pleitte voor staatkundige vernieuwing.

De onrust in de christendemocratische partijen nam eveneens toe, hetgeen resulteerde in de afscheiding van een aantal prominente KVP'ers en ARP'ers en in vorming van de PPR.

Inhoudsopgave

  1. Voorgeschiedenis
  2. De begroting
  3. Het debat in eerste termijn
  4. De tweede termijn
  5. De motie-Schmelzer
  6. De stemming
  7. De nasleep

1.

Voorgeschiedenis

1966 was een verkiezingsjaar. Op 23 maart werden er Statenverkiezingen gehouden. De grootste regeringspartijen leden daarbij aanzienlijk verlies. Ten opzichte van de Kamerverkiezingen van 1963 verloor de PvdA 4,5 procent en de KVP 1,5 procent. Grote winnaars waren de Boerenpartij (ruim 4,5 procent winst), de CHU en de PSP.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1 juni bleef dit beeld vrijwel gehandhaafd, al was er nog meer winst voor de Boerenpartij en stabiliseerde de PvdA zich. De KVP verloor nog iets meer terrein.

Als oorzaken van dit resultaat werden gezien de gezagscrisis die in Amsterdam leek te bestaan, met name rond het huwelijk van prinses Beatrix, enkele impopulaire maatregelen van minister Vondeling5 (PvdA) van Financiën en een economische recessie, die gepaard ging met fabriekssluitingen.

Kort na de zomer besloot de PvdA dat minister van Economische Zaken Joop den Uyl6 bij de verkiezingen van 1967 Vondeling zou opvolgen als lijsttrekker.

2.

De begroting

Na langdurig kabinetsberaad werd pas eind augustus overeenstemming bereikt over het loon- en prijsbeleid en de begrotingspolitiek. Sinds het aantreden van het kabinet waren de uitgaven fors verhoogd. Omdat er sprake was van enige oververhitting van de economie besloot het kabinet de groei enigszins af te remmen. Desondanks zouden de uitgaven op de begroting 1967 met f. 2070 miljoen stijgen, een groei van 11 procent.

Om de uitgaven te dekken, werden enkele belastingverhogingen voorgesteld. Uitsluitend in 1967 zou de accijns op benzine worden verhoogd. De tijdelijke verhoging van de vennootschapsbelasting werd gehandhaafd. Het wegwerken van achterstanden bij het opleggen van belastingaanslagen, maakte het afzien van andere belastingverhogingen mogelijk.

Er werden ook enkele verlagingen in het vooruitzicht gesteld, met name voor alleenstaanden van boven de 40 jaar. Door een krachtig prijsbeleid hoopte het kabinet de loonontwikkeling in de hand te kunnen houden. Verder zou het sparen worden bevorderd.

3.

Het debat in eerste termijn

De algemene politieke en financiële beschouwingen begonnen op 11 oktober. VVD-fractieleider Toxopeus7 opende met een frontale aanval op het kabinetsbeleid. Hij daagde de regeringsfracties (met name KVP en ARP) uit zich duidelijk uit te spreken over de vraag of zij het regeringsbeleid nog steunden. Oppositiepartij CHU vroeg om een ander beleid, met name op financieel gebied.

KVP-fractievoorzitter Schmelzer stelde een aantal klemmende vragen over de begroting en de inkomenspolitiek. Minister Vondeling diende aan te tonen dat de begroting degelijk was. Was het uitgavenpeil niet te hoog, zo vroeg Schmelzer het kabinet. De visie van de KVP-fractie werd onderbouwd door financieel woordvoerder Notenboom8.

De fractievoorzitter van de PvdA, Nederhorst9, wilde trouw blijven aan het door zijn partij in 1965 gegeven 'jawoord'. Wel vroeg hij duidelijkheid van de KVP. ARP-fractievoorzitter Roolvink10 hield zich het recht voor met amendementen te komen om de begroting solider te maken.

Minister-president Cals11 benadrukte in zijn antwoord op 13 oktober, dat het financiële beleid het beleid van het gehele kabinet was. Het kabinet vormde een team. Hij vroeg het nadrukkelijke vertrouwen van de Kamer voor dat beleid. Dat vertrouwen noemde hij een absolute voorwaarde om het werk te kunnen voortzetten. Minister Vondeling ontkende dat de begroting niet solide zou zijn. Er was volgens hem geen sprake van dat er een kuil was gegraven voor een volgend kabinet.

4.

De tweede termijn

Het debat werd 's-avonds vanaf 20.00 uur voortgezet. Direct diende oppositieleider Toxopeus een motie in, waarin om herziening van het uitgaven- en belastingbeleid werd gevraagd en waarin verschuiving van lasten naar 1968 werd afgewezen.

KVP-fractievoorzitter Schmelzer achtte de door het kabinet gegeven antwoorden op zijn 'klemmende vragen' niet geheel bevredigend. Hij kwam met drie aanvullende vragen: over de dekking van uitgaven, over prioriteiten bij de rijksuitgaven en over het door het kabinet te voeren loonbeleid.

Nederhorst van de PvdA herhaalde zijn verzoek aan KVP en ARP om zich volmondig achter het kabinetsbeleid te scharen. De ARP-fractie kwam bij monde van voorzitter Roolvink met een eigen motie, die vroeg alsnog het dekkingsplan van de begroting 1967 aan te passen, indien de loonontwikkeling dat nodig maakte.

De tweede termijn van de Kamer eindigde om 23.54 uur. Voorzitter Van Thiel12 deelde mee dat het KVP-lid De Kort13 eigenlijk met ingang van 14 oktober ontslag had genomen. Omdat de vergadering van 13 oktober echter na 24.00 uur zou worden voortgezet, bepaalde de voorzitter dat De Kort de vergadering ook na dat tijdstip mocht blijven bijwonen.

In tweede termijn antwoordde minister Vondeling als eerste en Cals als tweede. Cals vond dat de motie-Roolvink deels een open deur intrapte en anderzijds voorbarig was. De motie-Toxopeus noemde hij een motie van wantrouwen. Hij meende dat hij op de vragen van Schmelzer vertrouwenwekkende antwoorden had gegeven. Wederom vroeg hij aan de Kamer duidelijkheid te geven over de vraag of er voldoende steun was voor het kabinetsbeleid.

5.

De motie-Schmelzer

Na het antwoord van Cals vroeg Schmelzer om schorsing van een uur. Uiteindelijk liep dat uit en kon de vergadering pas om 3.30 uur worden voortgezet. Schmelzer kreeg in derde termijn het woord. Hij verklaarde dat het antwoord over de uitgavenprioriteiten onvoldoende was. Ook het antwoord over het uitgavenpeil achtte hij niet toereikend en daarom diende hij namens zijn fractie een motie in.

  • tekst motie-Schmelzer

Die motie vroeg om meer waarborgen voor een evenwichtige groei en tegen verdergaande geldontwaarding en werkloosheid. Daarom moest het kabinet maatregelen nemen ter voorkoming van extra uitgavenstijging voor 1968 en daarnaast zorgen voor een betere dekking van de begroting 1967. Schmelzer voegde eraan toe dat zijn motie niet gericht was tegen de politieke combinatie van het kabinet.

Direct na indiening, werd de vergadering op verzoek van Cals tot 04.00 uur geschorst.

6.

De stemming

VVD-fractievoorzitter Toxopeus verklaarde zich achter de motie-Schmelzer te scharen. Hetzelfde deed CHU-fractievoorzitter Beernink14. PvdA-fractieleider Nederhorst zei daarentegen het kabinet geen knip voor de neus waard te vinden als het de ware betekenis van de motie niet zou onderkennen. Uit de motie sprak volgens hem wantrouwen in het kabinetsbeleid. De ARP'er Roolvink wilde eerst het oordeel van het kabinet horen.

Van de andere partijen wezen Lankhorst15 (PSP) en Bakker16 (CPN) de motie af, en gaven Jongeling17 (GPV), Koekoek18 (Boerenpartij) en Van Dis19 (SGP) er steun aan.

Minister-president Cals zag in de motie een uiting van wantrouwen in het financieel-economische beleid van het kabinet. Hij deelde mee dat aanvaarding ervan tot een kabinetscrisis zou leiden.

De motie werd vervolgens met 75 tegen 62 stemmen aangenomen. Behalve de oppositiepartijen VVD, CHU, SGP, BP en GPV gaf ook de overgrote meerderheid van de KVP-fractie er steun aan. Vier leden van die fractie (Van Doorn, mevrouw Kessel, Laan en Verdijk) stemden, met PvdA, ARP, CPN en PSP, tegen.

Onmiddellijk na de stemming vroeg minister-president Cals de voorzitter het debat te schorsen. Het kabinet was gevallen. Het was inmiddels 4.40 uur geworden. Op zaterdag 15 oktober bood Cals het ontslag van zijn kabinet aan.

7.

De nasleep

Het directe gevolg van de 'Nacht van Schmelzer' was de vorming van een overgangskabinet van KVP en ARP onder leiding van Jelle Zijlstra. Dat kabinet schreef voor begin 1967 vervroegde verkiezingen uit. Bij die verkiezingen verloren zowel KVP als PvdA, terwijl vooral de Boerenpartij en in mindere mate de VVD wonnen. De grootste klapper maakte nieuwkomer D66, die in één keer zeven zetels haalde. Na de verkiezingen werd een kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD gevormd.

Nog belangrijker waren de gevolgen op langere termijn. In de PvdA was een enorm wantrouwen gegroeid tegen de KVP en in 1969 werd op het congres een motie-Lammers aangenomen, waarin regeringssamenwerking met de KVP werd afgewezen (de 'anti-KVP-motie'). De PvdA ging zich richten op vorming van een linkse concentratie. Naast D66 zouden daar ook progressieve christenen toe kunnen behoren.

Die hadden zich in 1968 afgescheiden van KVP en ARP en zouden later dat jaar de PPR20 vormen. Voormannen daarvan waren oud-minister Pieter Bogaers21, oud-KVP-voorzitter Harry van Doorn22 en mensen als Erik Jurgens23 en de oud-ARP'er Bas de Gaay Fortman24.

Het wantrouwen van de PvdA leidde tot polarisatie: een politiek waarin partijen zich scherp tegenover elkaar opstellen. Die polarisatie zou tot midden jaren tachtig de Nederlandse politiek beheersen.


Meer over

  • kabinetscrisis25
  • Slot van het Kamerdebat

  • 1. 
    In de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) worden in het parlement de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid besproken. Daarbij wordt meestal veel aandacht besteed aan de overheidsfinanciën en sociaaleconomische onderwerpen. Er is zowel in de Tweede als Eerste Kamer een dergelijk debat, maar die in de Tweede Kamer heeft veel meer politieke betekenis.
     
  • 2. 
    Leider van de KVP in de jaren zestig, toentertijd de grootste partij. Pragmatische christendemocraat, die na een ambtelijke loopbaan snel carrière maakte in de politiek, mede dankzij de steun van KVP-voorman Romme. Werd na staatssecretariaten in de kabinetten-Drees, -Beel en -De Quay eind 1963 fractievoorzitter. Speelde als zodanig een hoofdrol in de naar hem genoemde 'Nacht'. Een door hem ingediende motie leidde toen (14 oktober 1966) tot de val van het door zijn partijgenoot Cals geleide kabinet. Leidde daarna nog tot 1971 zijn partij en werd vervolgens minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Biesheuvel. Charmante, hoffelijke man, die echter evenzeer als behendig machtspoliticus werd gezien. Door de cabaretier Wim Kan werd hij vanwege zijn rol bij de kabinetscrisis van 1966 omschreven als 'een (gladde) teckel met een vette kluif in zijn bek'.
     
  • 3. 
    Dit centrumlinkse kabinet van KVP, PvdA en ARP was het eerste sinds 1958 met de sociaaldemocraten. Minister-president was KVP-leider Jo Cals. Zijn kabinet volgde het kabinet-Marijnen op, zonder dat er tussendoor verkiezingen werden gehouden. Het kabinet-Cals stond bekend als 'kabinet van sterke mannen' en had bij zijn aantreden op 14 april 1965 veel ambities.
     
  • 4. 
    Deze periode wordt gekenmerkt door een scherpe tegenstelling tussen partijen. Met name de progressieve partijen (PvdA, D66 en PPR) vinden eind jaren zestig dat kiezers een duidelijker keuze moeten kunnen maken. Zij benadrukken daarom de verschillen met andere partijen, bepleiten directe verkiezing van de minister-president en stellen voorwaarden aan regeringsdeelname.
     
  • 5. 
    PvdA-voorman, minister en Kamervoorzitter. Markante politicus uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Werd in 1946 als vrijzinnig-democraat op jonge leeftijd Tweede Kamerlid voor de PvdA en in 1958 minister van Landbouw. Volgde in 1962 Burger op als partijleider en werd een populair politicus. Verspeelde die populariteit echter grotendeels weer door zijn optreden als minister van Financiën in het kabinet-Cals. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en werd in 1972 Kamervoorzitter. Was een krachtig pleitbezorger voor een Tweede Kamer die volgens hem als 'leeuw' in plaats van als 'lam' moest optreden. Rechtlijnig, onafhankelijk en gerespecteerd Kamervoorzitter. Behendig politicus en scherpzinnig opmerker. Verongelukte - hij was inmiddels Europarlementariër - in 1979 in België.
     
  • 6. 
    Gedreven PvdA-ideoloog en -politicus en econoom. Voor sommigen 'ome Joop', voor anderen de verpersoonlijking van verfoeilijk socialisme. Kwam vanuit de journalistiek in de 'denktank' van de PvdA en werd in 1956 Tweede Kamerlid. Stapte in 1962 over het wethouderschap van economische zaken in Amsterdam en stimuleerde onder andere de industrievestiging. In 1965 minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Volgde in 1966 Vondeling op als partijleider. Zou tot 1986 het gezicht van de PvdA zijn. Het door hem geleide kabinet ging als het meest linkse de geschiedenis in. Kon het succes bij de verkiezingen van 1977 niet omzetten in hernieuwde regeermacht. Zijn derde optreden als minister (ditmaal van Sociale Zaken onder Van Agt) verliep teleurstellend. Ondanks herstel in 1982 bleef zijn partij buiten het kabinet. Erudiet analyticus en scherp debater, die door zijn gedrevenheid echter soms drammerig overkwam.
     
  • 7. 
    In de periode 1963-1969 de gezaghebbende leider van de VVD als opvolger van Oud. Welsprekende, hoffelijke en aimabele zoon van een lutherse dominee. Aanvankelijk advocaat in Breda. Werd al na drie jaar in de Kamer minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-De Quay. Befaamd om de Toxopeusronde (loonsverhoging voor ambtenaren) die hij als minister begin jaren zestig doorvoerde. Voerde tevens de vrije zaterdag en het welvaartvaste pensioen voor ambtenaren in. Na zijn ministerschap in het kabinet-Marijnen teruggekeerd in de Tweede Kamer als fractievoorzitter. Werd in 1969 Commissaris van de Koningin in Groningen en daarna staatsraad en minister van staat.
     
  • 8. 
    In de jaren zestig en zeventig de 'spichtige rekenmeester' van de KVP-fractie. Was afkomstig uit de Katholieke Limburgse Middenstandsorganisatie. Werd in 1963 Tweede Kamerlid en volgde een jaar later Lucas op als financieel woordvoerder. Hij speelde als zodanig een belangrijke rol in de Nacht van Schmelzer. De door hem gepresenteerde 'cijferwaterval' was toen voor slechts enkele Kamerleden te volgen. Stapte in 1979 over naar het rechtstreeks gekozen Europees Parlement. Publiceerde later over de financiële politiek van de KVP en over de overheidsfinanciën in de jaren zeventig, en promoveerde op het begrotingsrecht van het Europees Parlement.
     
  • 9. 
    PvdA-politicus en 'Europeaan' van het eerste uur. Idealistisch socialist, die in 1934 als jong econoom meewerkte aan het Plan van de Arbeid van SDAP en NVV. Als Tweede Kamerlid voor de PvdA jarenlang de constructieve opponent van minister Zijlstra. Was tijdens het kabinet-Cals fractievoorzitter. Verwekte opschudding met een veelvuldig verspreide brief over het huwelijk van prinses Beatrix. Toen Den Uyl hem was opgevolgd als fractievoorzitter weer 'gewoon' Tweede Kamerlid en ondervoorzitter van de Kamer. Stapte in 1971 over naar de Senaat, waarvan hij eveneens ondervoorzitter was. Enthousiast sportbeoefenaar.
     
  • 10. 
    ARP-politicus. Voormalig metaalarbeider en CNV-bestuurder met een helder verstand, die zich in 1959 door Zijlstra liet overhalen als staatssecretaris toe te treden tot het kabinet-De Quay. Had eerder nog kritiek geuit op de samenstelling van dat kabinet. Ten tijde van het kabinet-Cals/Vondeling fractieleider. Stemde tegen de motie-Schmelzer, hoewel hij er inhoudelijk mee instemde. Helder redenaar met een zware basstem die bij de conservatieve 'mannenbroeders' grote aanhang had. Als minister van Sociale Zaken in het kabinet-De Jong kwam zijn slechte verhouding met de vakbeweging tot een dieptepunt na een conflict over de Loonwet waarmee hij kon ingrijpen in de lonen. Keerde in 1971 terug in de Tweede Kamer en bleef nog zes jaar lid.
     
  • 11. 
    Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Begon zijn loopbaan als advocaat. Na twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer staatssecretaris van jeugd en cultuur (en omroep). Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere over het kleuteronderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Was vooral de man van de 'Mammoetwet', een wet tot regeling van het gehele voortgezet onderwijs. Verdedigde dit omvangrijke voorstel in een urendurend betoog. Het in 1965 door hem gevormde ambitieuze kabinet viel in de Nacht van Schmelzer. Hij leidde daarna met Donner een staatscommissie over staatkundige vernieuwing. Gewiekst politicus en debater, die als 'beste jongetje van de klas' ook wel weerstanden opriep. Behoorde in de KVP tot de linkervleugel, maar bleef wel zijn partij trouw. Had een enorme werklust wat ten koste ging van zijn gezondheid.
     
  • 12. 
    Bekende en populaire katholieke Tweede Kamervoorzitter in de jaren zestig. Hij vervulde dat ambt op vaderlijke wijze met veel (Brabantse) humor, tact en soepelheid. Tijdens zijn voorzitterschap vonden de 'Nacht van Schmelzer' en de discussies over de 'Drie van Breda' plaats. Onder zijn voorzitterschap werd bovendien de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd en werd het Kamerwerk dichter bij de burgers gebracht (televisie-uitzendingen, hoorzittingen). Was afkomstig uit een Helmondse ondernemersfamilie. Werd in 1952 in het kabinet-Drees III de eerste minister van Maatschappelijk Werk en keerde in 1956 terug in de Tweede Kamer, waarvan hij namens de KVP eerder al vier jaar deel had uitgemaakt.
     
  • 13. 
    'Tussenpaus' als KVP-leider na het vertrek van Romme en voor de komst van Schmelzer. Promoveerde in Leuven in de sociale wetenschappen, waar hij ook wijsbegeerte studeerde. Was als Kamerlid vooral deskundig op het gebied van de sociale zekerheid. Combineerde sinds 1960 zijn Kamerwerk met het burgemeesterschap van Nieuw-Ginneken bij Breda. Volgde in 1961 Romme op als fractievoorzitter en werd in 1963 kabinetsformateur. Trad toen weinig gelukkig op. Enkele maanden na zijn mislukte en sterk bekritiseerde formatiepoging werd hij als fractievoorzitter vervangen door Schmelzer. Bleef nadien nog drie jaar in de Kamer en nog langere tijd burgemeester. Intelligente, joviale Brabander.
     
  • 14. 
    CHU-voorman na het vertrek van Tilanus in 1963. Combineerde lange tijd het Tweede Kamerlidmaatschap met de functie van gemeentesecretaris van Rijswijk (Z.H.). Zag in 1967 zijn loopbaan bekroond met het ministerschap van Binnenlandse Zaken in het kabinet-De Jong. Was kort na zijn aantreden als minister verantwoordelijk voor de vervanging van burgemeester Van Hall van Amsterdam. Liet veel werkzaamheden over aan zijn staatssecretaris en partijgenoot Van Veen. Stond bekend als conservatief 'law and order'-politicus en als schaker en sigarenroker. Maakte op het eerste gezicht een wat stugge, gesloten indruk. Betrouwbare, hardwerkende en relativerende politicus met zakelijke nuchterheid, die zijn achterban goed kende.
     
  • 15. 
    PSP'er die afkomstig was uit de kring van de vooroorlogse CDU en in de jaren zestig hét gezicht van zijn partij was. Medeoprichter van de PSP. Maakte vanaf 1959 deel uit van de PSP-Tweede Kamerfractie en werd daarvan in 1962 voorzitter. Plichtsgetrouw en nauwgezet; beminnelijk in de omgang en daardoor, ondanks zijn radicale standpunten, gewaardeerd door zijn collega-Kamerleden. Was een goed organisator. Kreeg later in zijn partij het verwijt dat hij niet fel genoeg was. Bedankte voor het Tweede Kamerlidmaatschap en stapte in 1969 over naar de Eerste Kamer.
     
  • 16. 
    Hét gezicht van de CPN tussen 1963 en 1982 en één van de bekendste politici van zijn tijd. Rechtlijnige communist, die als vertrouweling van Paul de Groot tot midden jaren zestig in de Tweede Kamer een onvervalst stalinistisch geluid liet horen. Was daarvoor onder meer hoofdredacteur van dagblad De Waarheid. Vanaf het einde van de jaren zestig, toen hij fractievoorzitter was geworden, groeide zijn populariteit vanwege zijn scherpe, vaak bijtende, maar ook humoristische betogen, die veel 'gewone' kiezers - en zelfs tegenstanders - aanspraken. Gevreesd vanwege zijn snedige interrupties. Werd, omdat hij parlementaire rechten verdedigde, uiteindelijk zelfs een geacht Tweede Kamerlid, naar wie in de nieuwbouw van de Tweede Kamer een zaal werd vernoemd.
     
  • 17. 
    Bekende en alom gerespecteerde voorman van het GPV. Geboren Fries, maar opgegroeid in Oost-Groningen. Zoon van een schoolhoofd en zelf ook enige tijd onderwijzer. Werd echter journalist en vond als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (Nederlands Dagblad) later een belangrijke roeping. Tevens kinderboekenschrijver onder het pseudoniem Piet Prins. Was als antirevolutionair actief in het verzet. Sloot zich in de oorlog aan bij de vrijgemaakte Gereformeerde kerken. Vanaf 1963 veertien jaar vertegenwoordiger van het GPV in de Tweede Kamer, waarvan acht jaar als eenling. Liet een authentiek gereformeerd geluid horen en was in de roerige jaren zestig een warm verdediger van het Huis van Oranje. Vriendelijke, hardwerkende afgevaardigde.
     
  • 18. 
    Voorman van de Boerenpartij. Bekend, kleurrijk, maar ook omstreden Tweede Kamerlid. Leider van de 'Vrije Boeren' die zich keerden tegen regulering van de landbouw via de PBO (Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie). Kreeg midden jaren zestig ook steun van andere ontevreden kiezers en wist zodoende met zijn partij in 1963 drie en in 1967 zeven zetels te behalen. Riep in eigen gelederen weerstanden op, zeker toen hij leden met een besmet oorlogsverleden verdedigde, en kreeg in de jaren zestig geregeld te maken met afsplitsingen. Reageerde op kritiek veelal met persoonlijke aanvallen op politieke tegenstanders. Werd als Kamerlid nauwelijks serieus genomen.
     
  • 19. 
    SGP-voorman van christelijk-gereformeerden huize. Scheikundig ingenieur, die jarenlang een onvervalst orthodox-calvinistisch en anti-Rooms geluid in beide Kamers liet horen. Strijder tegen vrouwenkiesrecht, loterijen, crematie, sport, inentingen, emancipatie, de Verenigde Naties, etc., etc. Tevens een fervent dierenbeschermer. Was ruim dertig jaar parlementariër en daarnaast gemeenteraadslid in Rotterdam en lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland. Lange tijd stond hij in de schaduw van de voormannen Kersten en Zandt, maar vanaf 1961 was hij fractieleider en in 1963 en 1967 lijsttrekker. Bekende, beminnelijke en onwankelbaar getuigende politicus, die altijd een donkere jas en hoed droeg.
     
  • 20. 
    De Politieke Partij Radikalen (PPR) was een radicaal-christelijke partij. De partij werd op 27 april 1968 opgericht door christenradicalen die zich hadden afgesplitst van vooral de Katholieke Volkspartij (KVP) en in mindere mate de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). In 1991 fuseerde de PPR met CPN, EVP en PSP tot GroenLinks.
     
  • 21. 
    Katholiek politicus en econoom, die in 1959 als 34-jarige Tweede Kamerlid voor de KVP werd en vier jaar later minister van Volkshuisvesting in het kabinet-Marijnen. Vertegenwoordiger van de vakbondsvleugel van de KVP. Voerde de woningproductie op tot 100.000 per jaar. Als minister in het kabinet-Cals bracht hij de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening uit, waarin het groeikernenbeleid centraal stond. Bekwaam onbaatzuchtig man, maar enigszins monomaan. Als bewindsman het type van een stoommachine die niet was te stoppen als hij eenmaal op gang was. Stond bekend als tamelijk emotioneel. In 1968 medeoprichter van de PPR. Voelde zich daar al gauw niet meer thuis vanwege het niet-confessionele karakter en keerde terug in de moederschoot van de KVP.
     
  • 22. 
    Bekwame progressieve katholieke magistraat, die in 1956 als voorzitter van de KVP harde strijd voerde tegen de PvdA, maar in 1968 uit onvrede over de koers van zijn partij uit de Kamer trad. In de Nacht van Schmelzer één van de vier KVP-dissidenten. Minister van CRM voor de PPR in kabinet-Den Uyl. Maakte tijdens zijn ministerschap een einde aan radiopiraten die vanuit de Noordzee uitzonden en produceerde een reeks nota's over cultuur- en welzijnsbeleid. Voor hij de politiek in ging advocaat-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof waar hij vele malen de doodstraf eiste tegen landverraders. Later de dominante voorzitter van de KRO. Eigenzinnig, autoritair en moedig man, die tegen de waan van de dag durfde in te gaan.
     
  • 23. 
    Erudiete telg uit katholieke Unileverfamilie. Aanvankelijk actief op de linkervleugel van de KVP in Amsterdam en in 1968 medeoprichter van de PPR, voor welke partij hij in 1972-1975 Tweede Kamerlid was. Vanaf 1975 tien jaar voorzitter van de NOS en vervolgens hoogleraar staatsrecht en parlementsrecht. Stapte later over naar de PvdA en werd ook voor die partij Tweede Kamerlid en vervolgens een vooraanstaand lid (en ondervoorzitter) van de Eerste Kamer. Hoffelijke politicus die betrokken was bij uiteenlopende culturele en maatschappelijke activiteiten. Gezaghebbend woordvoerder staatsrecht, mediarecht en Europese samenwerking en als lid van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa actief verdediger van burgerlijke vrijheden. Bediende zich in debatten graag van Latijnse zegswijzen.
     
  • 24. 
    Voorman en later senator van de PPR en deskundige op het gebied van politieke economie. Stapte in 1970 als één van de weinige ARP-spijtstemmers over naar de PPR. Hoogleraar in Afrika, daarna jarenlang aan het Institute for Social Studies en vanaf 2000 aan de Universiteit Utrecht. In 1971 Tweede Kamerlid. Was op het eerste gezicht voor de wat jonge, hippe achterban een wat a-typisch PPR-lid, maar was bij hen populair. Leidde zijn partij in 1972 naar verkiezingswinst. Fractievoorzitter tijdens het kabinet-Den Uyl. Verruilde in 1977 de Tweede Kamer voor de Eerste Kamer, waarvan hij steeds meer een verdediger zou worden. Zoon van ARP-senator en minister W.F. de Gaay Fortman.
     
  • 25. 
    Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.