Europees Monetair Stelsel (EMS)
De oprichting in 1979 van het Europees Monetair Stelsel (EMS) was de eerste stap naar een gemeenschappelijk Europees monetair beleid. Afgesproken werd dat de wisselkoersen van de munten van de deelnemende landen slechts binnen een bepaalde bandbreedte zouden mogen schommelen. Voor sterke munten was dat 2,5 procent, voor de wat zwakkere 6 procent. De centrale banken van de deelnemende landen zorgden voor handhaving van deze 'bandbreedte' door middel van steuninterventies (aan- en verkopen van valuta) en het rente-instrument. Doel van het EMS was met een stabiele wisselkoers de interne handel te bevorderen.
De Economische en Monetaire Unie (EMU) uit 1992 is een uitwerking van het EMS. Deelnemende landen moeten buitensporige begrotingstekorten vermijden en de staatsschuld mag niet te hoog zijn. Als regel geldt dat tekorten niet hoger dan 3 procent van het bruto binnenlands product (BBP)1 mogen zijn. Ook werd een gemeenschappelijke munt ingevoerd: de ECU (European Currency Unit) die vanaf 1995 de euro is gaan heten. Eén en ander is vastgelegd in het Stabiliteits- en groeipact2 uit 1997.
- 1.Het bruto binnenlands product (BBP) is de totale waarde van alle goederen en diensten die binnen de grenzen van een land zijn geproduceerd. Dit is het belangrijkste meetmiddel voor de marktwaarde van een land. De stijgingen en dalingen van het BBP zijn een graadmeter voor de ontwikkeling van de economie. In Nederland houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deze cijfers bij.
- 2.In het Stabiliteits- en Groeipact spreken de landen die lid zijn van de Europese Unie af dat hun begrotingen in evenwicht zijn of een overschot hebben. Dat betekent dat de regeringen niet meer geld uitgeven dan ze ontvangen. Dat doel hoeft nog niet meteen bereikt te worden, maar de EU-landen moeten er wel naartoe werken. De afspraken zijn gemaakt in 1997.