Hoofdstuk VI - Van de wetten der Gemeenschap

52: Vaststelling der wetten

  • 1. 
    De wetten behoeven de goedkeuring der beide Kamers, die beslissen met een gewone meerderheid.
  • 2. 
    Nadat een ontwerp van wet door de beide Kamers is aangenomen, heeft zowel in de Kamer der Volkeren als in de Senaat van rechtswege een tweede lezing plaats, wanneer een vierde van het aantal leden waaruit de Senaat bestaat, zulks binnen een termijn van drie werkdagen verzoekt.

    Met de tweede lezing wordt begonnen tien werkdagen, nadat het verzoek daartoe is ingediend.

    Volgens de in dit lid bedoelde procedure kan inzake een zelfde wet slechts eenmaal om een tweede lezing worden verzocht.

  • 3. 
    Een wet wordt geacht definitief te zijn goedgekeurd als zij in tweede lezing aanvaard is, of, indien geen enkel ontvankelijk verzoek om een tweede lezing is binnengekomen, na afloop van de termijn van drie werkdagen voor beraad zoals bepaald in het voorafgaande lid.
  • 4. 
    De wetten worden door de Voorzitter van de Europese Uitvoerende Raad afgekondigd binnen een termijn van acht werkdagen na de dag, waarop de goedkeuring definitief is verkregen volgens de bepalingen van lid 3.

    Voor het verstrijken van deze termijn kan de Voorzitter van de Europese Uitvoerende Raad nieuwe beraadslagingen in het Parlement verzoeken.

  • 5. 
    De wetten worden in het Officiƫle Publicatieblad van de Gemeenschap afgekondigd en treden in werking binnen de termijn en op de wijze, die door een wet van de Gemeenschap worden vastgesteld.
 

53: Tenuitvoerlegging der wetten

Voor de tenuitvoerlegging van de wetten van de Gemeenschap kan de Europese Uitvoerende Raad uitvoeringsvoorschriften vaststellen.

De Europese Uitvoerende Raad en de overheid van elke deelnemende Staat zijn, elk voorzover het hen betreft, belast met de uitvoering van de wetten van de Gemeenschap, evenals met de uitvoeringsvoorschriften van de Europese Uitvoerende Raad.

54: Wetgevende bevoegdheden door Europees Parlement

Onder de voorwaarden en binnen de grenzen, die aan zijn wetgevende arbeid gesteld zijn, kan het Parlement eveneens aanbevelingen doen, die verbindend zijn voorzover daarin doelstellingen zijn vervat, doch degenen, tot wie zij gericht zijn, worden in de keuze van de middelen ter bereiking daarvan vrijgelaten.

Aanbevelingen worden goedgekeurd en afgekondigd overeenkomstig de in artikel 52 voor de wetten van de Gemeenschap geregelde procedure.