Europese Grondwet van 1953 - Hoofdinhoud
"Europese Grondwet door Straatsburg aanvaard", kopte De Volkskrant prominent op de voorpagina van 11 maart 1953. Parlementariërs uit "Klein Europa" (Frankrijk, Italië, West-Duitsland, Nederland, België en Luxemburg) hadden zich met 55 stemmen vóór en 5 onthoudingen uitgesproken voor een ontwerp-grondwet, waarover zo'n 6 maanden was onderhandeld.
Dit Europees Statuut is snel in de vergetelheid geraakt. Eigenlijk ten onrechte, omdat de voorbereidende discussies een sterk sturende werking hadden op de wijze waarop de Europese samenwerking de decennia daarna vorm kreeg. De Nederlandse afgevaardigden, onder leiding van de KVP'ers Pieter Blaisse en Marga Klompé, drukten een grote stempel op deze vroege ontwerp-Grondwet door te pleiten voor nauwe economische samenwerking. Hiermee maakten zij de geesten rijp voor de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) in 1958.
Inhoudsopgave
- Europese samenwerking na de Tweede Wereldoorlog
- Op weg naar een Europese Grondwet
- Een nieuwe staatsinrichting voor Europa na 1945
- Nederlands succes: verankering van de economische integratie
- Marga Klompé
- Europees Statuut wordt aangenomen, en afgewezen
- Raadpleeg het Europees Statuut van 1953
- Literatuur
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog kreeg de Europese samenwerking snel gestalte. In veel Europese landen bestond een bijzonder sterke Europese federale beweging. Bij veel mensen leefde namelijk de overtuiging dat een Derde Wereldoorlog voorkomen kon worden als Europese landen nauwer zouden samenwerken. In 1948 werd een conferentie in Den Haag georganiseerd, die aan de wieg stond van de Raad van Europa i. Drie jaar later verenigden Frankrijk, Italië, West-Duitsland en de Beneluxlanden ("Klein Europa") zich in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), een ogenschijnlijk bescheiden samenwerking die de handel in kolen, staal en schroot tussen deze landen liberaliseerde.
In dezelfde periode (1952) ondertekenden de regeringen van Klein Europa een overeenkomst voor de oprichting van een gezamenlijk Europees leger, het zogenaamde Europese Defensie Gemeenschap (EDG). De EDG strandde twee jaar later, toen het Italiaanse en Franse parlement weigerden het verdrag te ondertekenen. Hiermee was een gezamenlijk Europees leger van de baan.
De Belgische socialist Paul-Henri Spaak i, die tussen 1938 en 1949 enkele malen premier van België was, bekleedde in 1952 het voorzitterschap van de Europese Federale Beweging. Deze beweging kwam in maart 1952 met het initiatief om een Europese Grondwet voor te bereiden.
Spaak was ook lid van het kersverse EGKS-parlement. Hierdoor kon hij het initiatief nemen tot instelling van een "Assemblee ad hoc", die vanaf september 1952 vergaderde over het opstellen van een Europese Grondwet. Spaak werd voorzitter van deze Assemblee. De werkzaamheden duurden tot 11 maart 1953, en haalden vanaf december 1952 de voorpagina's van alle Nederlandse dagbladen.
De Nederlandse Eerste- en Tweede-Kamerleden die deelnamen aan de Assemblee ad hoc waren:
-
-Pieter Blaisse i (KVP)
-
-Sieuwert Bruins Slot i (ARP)
-
-
-
-Marga Klompé i (KVP)
-
-Henk Korthals i (VVD)
-
-Gerard Nederhorst i (PvdA)
-
-Maan Sassen i (KVP)
-
-Gerrit Vixseboxse i (CHU)
De werkzaamheden van de "Assemblee ad hoc" betekenden een bijzondere vernieuwing op staatkundig gebied. Voor het eerst in de Europese geschiedenis werd een internationaal verdrag niet op regeringsniveau vastgesteld (door diplomaten en ministers), maar door parlementariërs uit verschillende landen. Er zijn zodoende aardige parallellen te trekken tussen deze Assemblee van 1952-1953 en de Europese Conventie i van 2002-2003, die de huidige Europese Grondwet voorbereidde.
Op welke wijze kunnen landen intensief samenwerken, zonder al te veel zeggenschap te verliezen? Dát was de belangrijkste vraag die de leden van de 'Assemblee ad hoc' zich in september 1952 stelden. De doelstelling bij de aanvang van de werkzaamheden was de samenvoeging van twee bestaande samenwerkingsverbanden: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staat (EGKS), en de Europese Defensie Gemeenschap (EDG). Met andere woorden: er moest een gezamenlijk bestuur komen voor een Europees leger en de Europese handel in kolen, staal en schroot. Een ander essentieel onderdeel was de gezamenlijke coördinatie van het buitenlands beleid (uiteindelijk vastgelegd in artikel 2 i en artikel 69 i van het Europees Statuut).
Hoe kreeg het Europese bestuur vorm? Over het principe bereikten de afgevaardigden vrij snel een akkoord. Er moest een federale Europese Politieke Gemeenschap (EPG) komen met:
-
-een Eerste en Tweede Kamer (de Europese Senaat en de Kamer der Volkeren, die tezamen het Europees Parlement vormden),
-
-een regering (de Europese Uitvoerende Raad), en
-
-een Raad van Nationale Ministers, die een brugfunctie vervulde waarmee de afstand tussen de Europese regering en de nationale regeringen gedicht moest worden.
Ten slotte zouden Europese wetten getoetst worden door een Europees Hof van Justitie.
Kamer der Volkeren
De praktische invulling van bovenstaande structuur was de inzet van harde onderhandelingen. Zo eiste Frankrijk dat het meer zetels in de Kamer der Volkeren zou krijgen dan West-Duitsland en Italië, omdat de Afrikaanse koloniën volgens de Franse grondwet een integraal deel uitmaakten van Frankrijk. Saillant genoeg werd dit standpunt verdedigd door "een als uit ebbenhout gebeitelde gedelegeerde uit Afrika", de latere president van Senegal: Leopold Sedar Senghor.
[Senghor] sloeg zijn armen als vleugels uit en hield in academisch Frans zijn pleidooi voor een Verenigd Europa. Hij uitte de klacht, waarom men in het Europese parlement geen plaats heeft voor de Afrikaanse kleurlingen, die grondwettelijk met Frankrijk zijn verbonden. Met Frankrijk! Met Europa!
"Wij zijn een volk van 52 millioen zielen. Landen van Europa, denkt er aan. De Afrikaners willen met de Europeanen leven in de geest van onderlinge afhankelijkheid. Wij willen wél de bruidsjonkers zijn om de sleep te dragen op de dag dat Europa federatief trouwt. Maar wij weigeren ons als bruidsschat te laten aanbieden."
De Volkskrant, 9 januari 1953
Senghor verdedigde de Franse belangen met verve, en werd voor zijn loyaliteit beloond met ministersposten in het Franse kabinet. Uiteindelijk won Frankrijk de strijd om meer zetels. In het Europees Statuut was de volgende zetelverdeling voorzien: 70 zetels voor Frankrijk, 63 voor Italië en West-Duitsland, 30 voor Nederland en België, en 12 voor Luxemburg.
Nederlandse nederlagen inzake de Europese Senaat en het kiessysteem
Vanuit de kleine landen kwam hierop een hardnekkige tegenbeweging met Marga Klompé i (KVP) als belangrijke woordvoerder, om te zorgen dat - naar Amerikaans model - alle lidstaten in de Europese Senaat evenveel zetels zouden krijgen. De voorstanders van deze zogenaamde "paritaire vertegenwoordiging" verloren het pleit, omdat er vanuit de grote landen veel weerzin bestond tegen een mogelijke "tyrannie van de kleinen".
De Nederlandse delegatie leed nog een andere nederlaag, namelijk over de wijze van samenstelling van de Europese Kamer der Volkeren. Vrijwel de hele Nederlandse delegatie bleek afwijzend te staan tegenover algemene verkiezingen voor deze Kamer. De Nederlanders wensten dat de Tweede Kamer deze leden zou aanwijzen.
Er werd ook lang vergaderd over de instelling van een uniform Europees kiesstelsel. Jonkheer Van der Goes van Naters i (PvdA) betoogde dat er een gezamenlijke Europese kieswet en een gezamenlijk kiesstelsel moesten komen, maar uiteindelijk durfde de Assemblee zich er de vingers niet aan te branden. De Belg Wigny vatte de huiver hiervoor samen door te betogen dat nationale parlementen afwijzend zouden staan tegenover een Europese afvaardiging die niet volgens dezelfde spelregels is gekozen als het nationale parlement.
Uit het Europees Statuut (maart 1953):
Tijdens de besprekingen hebben de Nederlandse parlementariërs zich bijzonder actief opgesteld. Door en bloc te opereren hebben zij het standpunt "Geen politieke integratie zonder verdere economische integratie" geïntroduceerd, en met hand en tand verdedigd. Voor de Nederlanders was dit punt cruciaal. Pieter Blaisse i (KVP) diende in december 1952 een motie in met deze strekking. De Nederlandse delegatie werd bovendien actief gesteund door minister van Buitenlandse Zaken Jan Willem Beyen i, die in zijn contacten met Europese collega's het belang van de vorming van een Tolunie telkens benadrukte.
De Nederlandse plannen riepen veel weerstand op, met name van Franse zijde. Een pleidooi van Sieuwert Bruins Slot i (ARP) om economische integratie tot "krachtgevend beginsel" van de politieke federatie te promoveren haalde het niet, evenals plannen van Henk Korthals i (VVD) om per direct een douane-unie te vormen. De socialistische afgevaardigde Guy Mollet meldde dat Frankrijk pertinent zou weigeren om zijn economie op te geven, na eerder al de Franse legers aan Europa te hebben overgeleverd (door deelname aan de Europese Defensie Gemeenschap).
Na een "breed en ononderbroken offensief" voor economische éénmaking, dat de Belgische afgevaardigde Dehousse bestempelde als een "aandoenlijk schouwspel", bleken de Nederlanders echter ook voldoende Italianen, Duitsers en Belgen te hebben gewonnen voor het standpunt. Moties die het principe van economische samenwerking aanscherpten, kregen een vrij grote meerderheid.
De Nederlandse delegatie leverde een prestatie van formaat. Met een verwijzing naar het Verdrag van de EGKS werd het principe aangenomen dat de zes landen van het Klein Europa een gemeenschappelijke markt zouden vormen, gebaseerd op het vrije verkeer van goederen, kapitaal en personen. Heel opmerkelijk was een tweede uitwerking hiervan, namelijk "de gezamenlijke coördinatie van de monetaire, financiële en credietpolitiek."
Hiermee waren de Nederlanders hun tijd ruim veertig jaar vooruit, want de Europese Unie zou tot 1998 moeten wachten op de euro en het Stabiliteitspact. Met een vooruitziende blik schreef De Telegraaf: "[Economische integratie] is een gezond standpunt van het hoogste belang voor ons land. Maar Straatsburg zal nog wel veel water door de Rijn zien stromen, alvorens deze Nederlandse wens wordt verwezenlijkt."
De Assemblee ad hoc kende twee 'exotische' figuren: de Senegalees Leopold Senghor (zie boven) en de enige vrouw in het gezelschap: de Nederlandse Marga Klompé i (KVP). Het raadplegen van dagbladen uit de vroege jaren '50 doet de hedendaagse lezer bij tijd en wijle de wenkbrauwen hoog optrekken. De kwaliteit van het verhalende proza uit die tijd is vaak hoog, mede door de mooie beeldspraak. Daar staat tegenover dat journalisten zich typeringen veroorloofden die in de 21e eeuw ondenkbaar zijn.
De Assemblee ad hoc was een mannenbolwerk. In dit verband geeft de NRC van januari 1953 een aardige beschouwing over de rapporten die aan alle gedelegeerden werden gestuurd:
Op zich zelf overigens merkwaardig dat hier een politiek verenigd Europa wordt "gemaakt" in een vergadering waaraan maar één vrouw deelneemt. Het is onze landgenote mejuffrouw Klompé. [Voorzitter Spaak doet onrecht aan Klompé, door de vergadering consequent met "Messieurs" toe te spreken.] Sommige afgevaardigden zijn hoffelijker dan de voorzitter. En boven het officiële tot de vergadering gerichte rapport staat heel netjes "mejuffrouw, mijne heren".
Nieuw Rotterdamse Courant, 12 januari 1953
Klompé werd door velen geroemd om haar ijver en de wijze waarop zij in een complex krachtenveld opereerde door steeds de gemeenschappelijke noemer te vinden. Met name het Nederlandse streven naar economische integratie wist zij op deze wijze goed te verdedigen. De Volkskrant typeerde deze kwaliteiten als volgt:
En als voorbeeldige Nederlandse huisvrouw, die alles netjes bijveegt, waar door wat onstuimigheid stof is opgewaaid, omlijstte mejuffrouw Klompé (KVP) het zesvoudige Nederlandse pleidooi [voor economische integratie] met een sobere lijst van bewuste beheersing.
De Volkskrant, 11 januari 1953
Klompé was een van de meest actieve leden van de Nederlandse delegatie. Haar speerpunten waren onder meer:
-
-vetorecht voor lidstaten op de vaststelling van het gezamenlijke Europese budget
-
-economische integratie, in het kielzog van de overige Nederlandse kamerleden
-
-enquêterecht voor het Europese Kamer der Volkeren, ("een verstandige toevoeging", aldus de Volkskrant),
-
-géén algemene verkiezingen voor de Kamer der Volkeren,
-
-elke lidstaat een gelijk aantal zetels in de Europese Senaat (paritaire samenstelling), als tegenwicht voor de zetelverdeling in de Kamer der Volkeren waar Frankrijk met 70 zetels domineerde
-
-geleidelijke overheveling van de bevoegdheden van nationale ministers naar de Europese senaat
De Assemblee ad hoc rondde de werkzaamheden af op 13 maart 1953 met de presentatie van het Europees Statuut. Hoewel de Assemblee het niet aandurfde om het document 'Europese Grondwet' te noemen, hadden de meeste Nederlandse dagbladen hier minder moeite mee. "Europese Grondwet door Straatsburg aanvaard", meldde De Volkskrant prominent op de voorpagina. "Wij zijn in ondertrouw gegaan," verklaarde minister Jan Willem Beyen i. "Het stadium der verloving zijn wij reeds gepasseerd." De Telegraaf voegde hieraan toe dat tussen de dag van aantekening en die van het huwelijk vaak meer dan veertien dagen verloopt...
De Assemblee stemde uiteindelijk in met 55 stemmen voor en 5 onthoudingen. De Nederlandse delegatie bekeek het resultaat nuchter, zonder al te veel enthousiasme. In de analyse van De Volkskrant: "Het Nederlandse gemoed verborg, traditiegetrouw, zijn bewogenheid onder zakelijke oprechtheid. Uit naam van de Nederlandse delegatie zei de oudste afgevaardigde, Gerrit Vixseboxse i (CHU), dat alle Nederlanders hun stem geven aan het ontwerp ondanks zijn tekortkomingen."
Weerstand in Frankrijk en West-Duitsland
De grote meerderheid die het Europees Statuut kreeg in de Assemblee, maskeerde echter de brede weerstand die er tegen het document heerste. Eigenlijk stemden alleen de Benelux-landen en Italië zonder voorbehoud in met het document. De Duitse socialisten, die een politieke loopgravenoorlog tegen de Duitse christendemocratische kanselier Konrad Adenauer voerden, hadden helemaal niet meegedaan aan de besprekingen. De voor hun gereserveerde zetels waren zes maanden lang leeg gebleven.
De meeste weerstand bestond echter in Frankrijk. De politieke situatie van de Vierde Republiek (1946-1958) was fundamenteel instabiel, met coalitieregeringen die gemiddeld één jaar regeerden. Het Europees Statuut kon rekenen op de steun van de christen-democratische MRP-partij en de centrum-rechtse radicalen. De socialistische SFIO was hevig verdeeld, met een sterke anti-stroom. Zo verklaarde de socialistische voorman Guy Mollet in januari 1953 in de Assemblee ronduit: "Wij zijn tegen dit statuut; wij zijn tegen het Kleine Europa zonder meer."
Het Franse sentiment jegens Klein Europa verslechterde aanzienlijk met de algemene verkiezingen van januari 1953. De RPF-partij van generaal De Gaulle had een grote verkiezingsoverwinning behaald. De Gaulle was fel tegenstander van de Europese Defensie Gemeenschap (EDG), die een hoeksteen van het Europees Statuut vormde. De zeer pro-Europese minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman maakte plaats voor Georges Bidault, die een eurosceptische houding aannam. Bidault en Mollet durfden het Europees Statuut in maart 1953 echter niet te torpederen voor het oog van de voltallige internationale pers in Straatsburg.
Geruisloze afgang
Volgens de procedures moest de voorzitter van de Assemblee, de Belg Paul-Henri Spaak, het Europees Statuut aanbieden aan de ministers van Buitenlandse Zaken van Klein Europa, die op 12 mei 1953 bij elkaar kwamen. Spaak, riep na het akkoord over het Europees Statuut de ministers van Buitenlandse Zaken uitdrukkelijk op om het élan nu niet te breken. De Franse minister Bidault kondigde namelijk al klip en klaar aan dat het ontwerp-Statuut grondig bestudeerd (en herzien) moest worden.
In de planning zou binnen drie maanden een ministersconferentie beslissen over de definitieve vaststelling. Na een akkoord door de bewindslieden zou het Statuut in werking treden als de zes nationale parlementen hun akkoord gaven. Optimistisch voorzag de NRC in maart 1953 dat het Statuut - als alles normaal verliep - in de zomer van 1954 in werking kon treden.
Het Franse kabinet-Mayer, dat op 8 januari 1953 was aangetreden en waar Bidault minister van Buitenlandse Zaken was, viel echter al op 21 mei 1953. Eén jaar later weigerden zowel het Italiaanse als het Franse parlement om akkoord te gaan met de Europese Defensie Gemeenschap (EDG), dat een belangrijke pijler onder het Europees Statuut vormde. Voor de Fransen woog hierbij het risico van herbewapening van West-Duitsland zwaar.
Nasleep
Het falen van de EDG betekende ook een streep door het Europees Statuut. In 1955 hervatten de zes landen van het Klein Europa echter besprekingen voor nauwere samenwerking tijdens een conferentie in de Italiaanse stad Messina. Twee jaar later werd in Rome het Verdrag van de Europese Gemeenschap getekend, die de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) instelde.
Het volledige Europees Statuut is te raadplegen via deze site:
-
-Richard T. Griffiths, Europe's First Constitution. The European Political Community, 1952-1954 (Londen, The Federal Trust, 2000)
-
-Antonin Cohen, "La constitution européenne. Ordre politique, utopie juridique et guerre froide" in: Critique Internationale no. 26 (Janvier 2005)
-
-Annemarie van Heerikhuizen, "Pioniers van een verenigd Europa: bovennationaal denken in het Nederlandse parlement (1946-1951)" (dissertatie, 1998)
-
-Christophe Réveillard, "La Communauté politique européenne (1952-1954). L'américanisation de la fédération?" in: Dominique Barjot, Christophe Réveillard (red.) L'américanisation de l'Europe occidentale au XXe siècle, (Paris, Presses de la Sorbonne, 2002) 101-120.
-
-W.H. Weenink, Bankier van de wereld. Bouwer van Europa. Johan Willem Beyen (1897-1976) (Leiden, Prometheus/NRC Handelsblad, 2005)