Titel VII - Gemeenschappelijke bepalingen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
- III-424: Europese verordeningen voor overzeese gebiedsdelen
- III-425: Eigendomsrecht in de lidstaten
- III-426: Handelingsbevoegdheid van de Unie in de lidstaten
- III-427: Statuut Europese ambtenaren
- III-428: Vergaring informatie en verificaties door de Commissie
- III-429: Communautaire statistieken
- III-430: Geheimhoudingsplicht
- III-431: Aansprakelijkheid bij contractuele en niet-contractuele schade
- III-432: Locatie instellingen van de Unie
- III-433: Taalgebruik door de instellingen
- III-434: Voorrechten en immuniteiten
- III-435: Overeenkomsten van voor de datum van toetreding tot de Unie
- III-436: Veiligheidsbelangen lidstaten
III-424: Europese verordeningen voor overzeese gebiedsdelen
Gezien de structurele economische en sociale situatie van Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, die wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van een gering aantal producten, welke factoren door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, Europese wetten, kaderwetten, verordeningen en besluiten vast die er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van de Grondwet, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
De in de eerste alinea bedoelde handelingen hebben met name betrekking op het douane- en handelsbeleid, het fiscaal beleid, vrijhandelszones, het landbouw- en visserijbeleid, voorwaarden voor de voorziening met grondstoffen en essentiële consumptiegoederen, staatssteun en de voorwaarden voor toegang tot de structuurfondsen en tot de horizontale programma's van de Unie.
De Raad stelt de in de eerste alinea bedoelde handelingen vast, rekening houdend met de bijzondere kenmerken en beperkingen van de ultraperifere gebieden en zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, waaronder de interne markt en het gemeenschappelijk beleid.
III-425: Eigendomsrecht in de lidstaten
De Grondwet laat de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten geheel onverlet.
III-426: Handelingsbevoegdheid van de Unie in de lidstaten
In elk van de lidstaten heeft de Unie de ruimste handelingsbevoegdheid die door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. Te dien einde wordt zij door de Commissie vertegenwoordigd. De Unie wordt evenwel door elk van de instellingen vertegenwoordigd, uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking.
III-427: Statuut Europese ambtenaren
Het statuut van de ambtenaren van de Unie, alsmede de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, worden bij Europese wet vastgesteld. Deze wet wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken instellingen.
III-428: Vergaring informatie en verificaties door de Commissie
Voor de vervulling van de haar opgedragen taken kan de Commissie alle gegevens verzamelen en alle noodzakelijke verificaties verrichten, binnen de grenzen en onder de voorwaarden waarin wordt voorzien bij een door de Raad met gewone meerderheid van stemmen vastgestelde Europese verordening of Europees besluit.
III-429: Communautaire statistieken
-
1.Onverminderd artikel 5 van het protocol tot vaststelling van het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank worden de maatregelen voor de opstelling van statistieken, wanneer zulks voor de vervulling van de taken van de Unie nodig is, vastgesteld bij Europese wet of kaderwet.
-
2.De opstelling van statistieken geschiedt op basis van onpartijdigheid, betrouwbaarheid, objectiviteit, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding. Zij mag geen buitensporige lasten voor de economische actoren met zich mee brengen.
III-430: Geheimhoudingsplicht
De leden van de instellingen van de Unie, de leden van de comités, alsmede de ambtenaren en personeelsleden van de Unie zijn gehouden, zelfs na neerlegging van hun functie, de inlichtingen die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, met name de inlichtingen betreffende de ondernemingen en hun handelsbetrekkingen of de bestanddelen van hun kostprijzen, niet openbaar te maken.
III-431: Aansprakelijkheid bij contractuele en niet-contractuele schade
De contractuele aansprakelijkheid van de Unie wordt beheerst door het recht dat op het betrokken contract van toepassing is.
Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Unie overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.
In afwijking van de tweede alinea moet de Europese Centrale Bank overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar zelf of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.
De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de Unie wordt geregeld bij de bepalingen tot vaststelling van hun statuut of de op hen toepasselijke regeling.
III-432: Locatie instellingen van de Unie
De zetel van de instellingen van de Unie wordt in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten vastgesteld.
III-433: Taalgebruik door de instellingen
De Raad stelt met eenparigheid van stemmen een Europese verordening vast houdende regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Unie, onverminderd het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
III-434: Voorrechten en immuniteiten
De Unie geniet, onder de voorwaarden van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn ter vervulling van haar taak.
III-435: Overeenkomsten van voor de datum van toetreding tot de Unie
De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten die vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding zijn gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de Grondwet onverlet gelaten.
Voorzover die overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde punten van onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen zij in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.
Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten toepassen, houden zij rekening met het feit dat de door iedere lidstaat in de Grondwet toegestane voordelen een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van instellingen waaraan bij de Grondwet bevoegdheden zijn toegedeeld, en met het toekennen van identieke voordelen door alle overige lidstaten.
III-436: Veiligheidsbelangen lidstaten
-
1.De Grondwet vormt geen beletsel voor de volgende regels:
-
a)geen enkele lidstaat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;
-
b)iedere lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de interne markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.
-
-
2.Op voorstel van de Commissie kan de Raad met eenparigheid van stemmen bij Europees besluit wijzigingen aanbrengen in de lijst van 15 april 1958 van producten waarop de bepalingen van lid 1, onder b), van toepassing zijn.