Onderafdeling 1 - Regels voor ondernemingen

III-50: Verboden op bepaalde marktafspraken tussen ondernemingen

  • 1. 
    Onverenigbaar met de interne markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en tot doel of gevolg hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, en met name die welke bestaan in:
    • a) 
      het rechtstreeks of onrechtstreeks bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden,
    • b) 
      het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen,
    • c) 
      het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen,
    • d) 
      het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,
    • e) 
      het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
  • 2. 
    De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.
  • 3. 
    Lid 1 kan echter buiten toepassing worden verklaard
    • voor iedere overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,
    • voor ieder besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen,
    • voor iedere onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen waarmee wordt bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling van producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder evenwel aan de betrokken ondernemingen
      • a) 
        beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn,
      • b) 
        de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.
 

III-51: Verboden op misbruik van machtspositie van een onderneming

Onverenigbaar met de interne markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is misbruik door een of meer ondernemingen van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan.

Dit misbruik kan met name bestaan in:

  • a) 
    het rechtstreeks of onrechtstreeks opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden,
  • b) 
    het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van verbruikers,
  • c) 
    het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,
  • d) 
    het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

III-52: Totstandbrenging regels voor ondernemingen

  • 1. 
    De Raad stelt op voorstel van de Commissie de Europese verordeningen vast voor de toepassing van de beginselen neergelegd in de artikelen III-50 en III-51. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde Europese verordeningen hebben met name
    • a) 
      nakoming van de in artikel III-50, lid 1, en in artikel III-51 bewerkstelligen door de instelling van geldboeten en dwangsommen;
    • b) 
      de regels voor de toepassing van artikel III-50, lid 3, vast te noodzaak, enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen;
    • c) 
      in voorkomende gevallen de werkingssfeer van de bepalingen voor de verschillende bedrijfstakken nader vast te stellen;
    • d) 
      de taak van de Commissie, respectievelijk van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de toepassing van de in dit lid bedoelde bepalingen vast te stellen;
    • e) 
      de verhouding vast te stellen tussen de nationale wetgevingen enerzijds en deze afdeling en de ter uitvoering van dit artikel vastgestelde Europese verordeningen, anderzijds.

III-53: Toelaatbaarheid mededingingsregels

Tot de inwerkingtreding van de Europese verordeningen die op grond van artikel III-52 worden vastgesteld, beslissen de autoriteiten van de lidstaten in overeenstemming met hun nationale recht, alsook met artikel III-50, met name lid 3, en artikel III-51 over de toelaatbaarheid van mededingingsregelingen en over het misbruik maken van een machtspositie op de interne markt.

III-54: Bewaking toepassing door Commissie

  • 1. 
    Onverminderd het in artikel III-53 bepaalde, waakt de Commissie over de toepassing van de in de artikelen III-50 en III-51 neergelegde beginselen. Op verzoek van een lidstaat of ambtshalve, en in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, welke haar daarbij behulpzaam zijn, stelt de Commissie een onderzoek in naar de gevallen van vermoedelijke inbreuk op de bovengenoemde beginselen. Indien haar blijkt dat inbreuk is gepleegd, stelt zij middelen voor om daaraan een eind te maken.
  • 2. 
    Wordt aan deze inbreuken geen eind gemaakt, dan stelt de Commissie een met redenen omkleed Europees besluit vast waarbij de inbreuk op de beginselen wordt geconstateerd. Zij kan haar besluit bekendmaken en de lidstaten machtigen maatregelen - waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt - te treffen om de toestand te verhelpen.
  • 3. 
    De Commissie kan Europese verordeningen vaststellen betreffende de groepen overeenkomsten ten aanzien waarvan de Raad overeenkomstig artikel III-52, lid 2, onder b), een Europese verordening heeft vastgesteld.

III-55: Algemene bepalingen

  • 1. 
    De lidstaten nemen of handhaven met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel welke in strijd is met de bepalingen van de Grondwet, met name die van artikel I-4, lid 2 en de artikelen III-50 tot en met III-58.
  • 2. 
    Ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de bepalingen van de Grondwet, met name onder de mededingingsregels, voorzover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie.
  • 3. 
    De Commissie waakt over de toepassing van dit artikel en stelt, voorzover nodig, passende Europese verordeningen of besluiten vast.