Afdeling 2 - De jaarlijkse begroting van de Unie

III-305: Begrotingsjar

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

Toelichting

Artikel III-305 herneemt lid 1 van het huidige artikel 272 VEG.

III-306: Bepalingen bij vaststelling jaarlijkse begroting

Bij Europese wet wordt de jaarlijkse begroting van de Unie vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. 
    Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven. De Commissie voegt die ramingen in een ontwerpbegroting samen. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

    De Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 2. 
    De Commissie legt de ontwerpbegroting uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.
  • 3. 
    De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.
  • 4. 
    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 40 dagen na deze mededeling:
    • a) 
      het standpunt van de Raad goedkeurt of zich niet heeft uitgesproken, wordt de begrotingswet geacht te zijn aangenomen;
    • b) 
      met een meerderheid van zijn leden amendementen op het standpunt van de Raad voorstelt, wordt de aldus geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen.

    Het bemiddelingscomité komt niet bijeen indien de Raad binnen een termijn van tien dagen aan het Europees Parlement meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.

  • 5. 
    Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement en heeft tot taak om, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Europees Parlement overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerptekst.
  • 6. 
    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.
  • 7. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, een gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, beschikken het Europees Parlement en de Raad na deze goedkeuring ieder over een termijn van veertien dagen om de gemeenschappelijke ontwerptekst aan te nemen, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen wat het Europees Parlement betreft en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wat de Raad betreft.
  • 8. 
    Indien het bemiddelingscomité binnen de termijn van eenentwintig dagen geen gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, of indien de Raad de gemeenschappelijke ontwerptekst afwijst, kan het Europees Parlement, binnen een termijn van veertien dagen, met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen zijn amendementen bevestigen. Indien het amendement van het Parlement niet wordt bevestigd, wordt het standpunt van de Raad voor de begrotingspost waarvoor dat amendement is ingediend, geacht te zijn aangenomen.

    Indien het Parlement de gemeenschappelijke ontwerptekst met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen afwijst, kan het verzoeken dat hem een nieuwe ontwerpbegroting wordt voorgelegd.

  • 9. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begrotingswet definitief is vastgesteld.

Toelichting

Artikel III-306 beschrijft de begrotingsprocedure volgens de aanwijzingen van het eindverslag van de Studiegroep begrotingsprocedure.

  • Het initiatief berust bij de Commissie, die niet meer een voorontwerp van begroting maar een ontwerpbegroting indient. Dat mag volgens de studiegroep echter geen afbreuk doen aan de stemregels in de Raad. Hier moet, net als bij het "meerjarig financieel kader" worden voorzien in een uitzondering op de consequenties, wat de vereiste meerderheden in de Raad betreft, van het huidige initiatiefrecht van de Commissie krachtens het huidige artikel 250 VEG. Vooralsnog wordt de stemregel in de Raad (gekwalificeerde meerderheid) uitdrukkelijk bij alle stadia van de procedure vermeld om elk risico van verwarring uit te sluiten.
  • Het procedurele verschil tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven is geschrapt. Volgens het eindverslag van de studiegroep wordt deze schrapping afhankelijk gesteld van de versterking van de begrotingsdiscipline via de vastlegging van het financieel kader in de Grondwet (artikel I-54), met name door hierin het in ontwerp-artikel 12 hieronder geformuleerde beginsel op te nemen dat de begrotingsautoriteit en de Commissie waken over de beschikbaarheid van de financiële middelen die de Unie in staat stellen om ten aanzien van derden aan haar juridische verplichtingen te voldoen.
  • De duur van de procedure zou moeten kunnen worden verkort: de ontwerpbegroting zou uiterlijk op 1 september worden ingediend, en voor het eind van het jaar moeten worden vastgesteld.
  • Het gaat om een ad hoc-procedure die is geënt op de vereenvoudigde gewone wetgevingsprocedure:
    • a. 
      Er zou in elke instelling slechts een lezing zijn.
    • b. 
      Indien het Parlement en de Raad het niet eens zijn wordt een bemiddelingscomité bijeengeroepen dat naar analogie van de huidige medebeslissingsprocedure wordt samengesteld en dat op grond van onderhandelingen een gemeenschappelijk ontwerp moet opstellen.

Voor de regeling ter oplossing van de gevallen waarin een van de instellingen het gemeenschappelijk ontwerp van het bemiddelingscomité verwerpt of dit comité geen gemeenschappelijk ontwerp heeft kunnen opstellen, heeft het Præsidium uit de door de studiegroep voorgestelde keuzemogelijkheden gekozen voor de mogelijkheid waarbij, naar analogie van de procedure voor de nietverplichte uitgaven, het Parlement het laatste woord heeft, en er een versterkte meerderheid moet bestaan.

III-307: Uitgaven in afwezigheid van een begrotingswet

  • 1. 
    Indien bij het begin van een begrotingsjaar geen begrotingswet is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, overeenkomstig de bepalingen van de in [artikel III-314 (voorheen 279)] bedoelde Europese wet, zonder dat zij een twaalfde der bij de begrotingswet van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben, dat de Commissie meer dan een twaalfde van de kredieten van de voorliggende ontwerpbegroting ter beschikking krijgt.
  • 2. 
    De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, een Europees besluit vaststellen waarbij uitgaven van meer dan een twaalfde worden toegestaan. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.

    Dit Europees besluit voorziet op het gebied van de middelen in de nodige maatregelen voor de toepassing van dit artikel.

    Het wordt van kracht op de dertigste dag volgende op die van zijn aanneming indien het Europees Parlement binnen die termijn niet met meerderheid van de stemmen van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.

Toelichting

Artikel III-307 betreft het stelsel van voorlopige twaalfden. Het is aangepast aan de wijzigingen van de begrotingsprocedure. Het onderscheid tussen de te volgen procedures al naar gelang de twaalfden betrekking hebben op verplichte uitgaven dan wel op niet-verplichte uitgaven, is geschrapt. Daardoor kon dit artikel aanzienlijk worden vereenvoudigd.

III-308: Overdragen ongebruikte kredieten naar volgend begrotingsjaar

Onder de voorwaarden die worden vastgesteld bij de in [artikel III-314 (voorheen 279)] bedoelde Europese wet, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voorzover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.

De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig de in [artikel III-314 (voorheen 279)] bedoelde Europese wet.

De uitgaven van het Europees Parlement, van de Raad, van de Commissie en van het Hof van Justitie worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.

Toelichting

Artikel III-308 herneemt de essentie van artikel 271 VEG.