Mr. M.P.L. (Max) Steenberghe

Foto Mr. M.P.L. (Max) Steenberghe
Met dank overgenomen van Parlement.com.

Katholieke werkgever, die op jonge leeftijd minister van Economische Zaken werd. Trad in 1935 uit het kabinet, omdat hij vond dat Nederland de gulden moest devalueren. In het vierde kabinet-Colijn1 koos hij de zijde van Romme2 tegenover Colijn3 en De Wilde4. Weigerde als minister in het kabinet-De Geer II5 in mei 1940 aanvankelijk met zijn collega's uit Den Haag te vertrekken en deed dat pas nadat hij zelfstandig de bestuursoverdracht aan generaal Winkelman6 had geregeld. Verliet in 1941 na een conflict het Londonse kabinet. Na de oorlog gold hij als voorman van een naar hem genoemde conservatieve groep in de KVP. Stond bekend als een harde, zakelijke en loyale werker; meer ondernemer dan politicus.

RKSP
functie(s) in de periode 1934-1941: lid Tweede Kamer, minister

Inhoudsopgave

  1. Personalia
  2. Partij/stroming
  3. Hoofdfuncties/beroepen
  4. Partijpolitieke functies
  5. Nevenfuncties (24/49)
  6. Opleiding
  7. Activiteiten
  8. Wetenswaardigheden
  9. Publicaties van/over
  10. Familie/gezin
  11. Uitgebreide versie

1.

Personalia

geboorteplaats en -datum
Leiden, 2 mei 1899

overlijdensplaats en -datum
Goirle, 22 januari 1972

2.

Partij/stroming

partij(en)
  • - 
    RKSP (Roomsch-Katholieke Staatspartij), tot 22 december 1945
  • - 
    KVP (Katholieke Volkspartij), vanaf 22 december 1945

3.

Hoofdfuncties/beroepen

  • - 
    adviseur juridische en sociale zaken, N.V. "H. van Puijenbroeks Textielfabrieken" te Goirle, van december 1920 tot juni 1921
  • - 
    voorzitter Raad van Bestuur, N.V. "H. van Puijenbroeks Textielfabrieken" te Goirle, van juni 1921 tot 25 juni 1934
  • - 
    minister van Economische Zaken, van 25 juni 1934 tot 6 juni 1935
  • - 
    ambteloos, van 6 juni 1935 tot 8 augustus 1937
  • - 
    lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 8 juni 1937 tot 30 juni 1937
  • - 
    minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van 24 juni 1937 tot 15 juli 1937 (naam departement gewijzigd bij K.B. van 9 juli 1937)
  • - 
    minister van Landbouw en Visserij ad interim, van 24 juni 1937 tot 15 juli 1937 (departement samengevoegd met H.N. en S.)
  • - 
    minister van Economische Zaken, van 15 juli 1937 tot 25 juli 1939
  • - 
    minister van Economische Zaken, van 10 augustus 1939 tot 9 mei 1940
  • - 
    minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van 9 mei 1940 tot 17 november 1941
  • - 
    minister van Landbouw en Visserij ad interim, van 5 januari 1941 tot 27 januari 1941
  • - 
    minister van Financiën ad interim, van 27 juli 1941 tot 17 november 1941 (na reorganisatie van het kabinet)
  • - 
    voorzitter Nederlandse economische, financiële en scheepvaartmissie te Washington en New York, van 1942 tot juni 1946

(in)formateurschap(pen)
  • - 
    informateur, van 18 februari 1951 tot 24 februari 1951

4.

Partijpolitieke functies

overzicht
  • - 
    lid partijraad RKSP, omstreeks 1934 tot 1937

5.

Nevenfuncties (24/49)

  • - 
    lid (later tweede voorzitter) Raad van Commissarissen N.V. "De Nederlandsche Bank", van november 1948 tot 1967
  • - 
    voorzitter Raad van Commissarissen Vereenigde Blikfabrieken, van 1948 tot juni 1957
  • - 
    vicevoorzitter Nederlandse Kaiser-Frazer fabrieken, van 1948 tot 1958
  • - 
    voorzitter commissie inzake exportbevordering, 1951
  • - 
    voorzitter-lid College van Curatoren Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg, van 1953 tot 1960
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. Beleggingsmaatschappij Landhoek II te Wormerveer, vanaf februari 1954
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. Rotterdamsche Bank, omstreeks 1954
  • - 
    voorzitter Raad van Commissarissen bierbrouwerij "De Drie Hoefijzers" te Breda, tot 1960
  • - 
    lid/voorzitter Raad van Commissarissen Amsterdamse Ballast Maatschappij, tot 1965
  • - 
    lid Raad van Commissarissen "Mijbeb" (Maatschappij tot Belegging en Beheer), tot 1965 (C&A)
  • - 
    lid Raad van Commissarissen Nationale Levensverzekeringsbank, omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen Koninklijke Rotterdamse Lloyd, omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. Koninklijke Nederlandse Petroleummaatschappij, omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen Amsterdam-Rotterdam Bank (Amro-bank), omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen algemene verzekeringsmaatschappij "Diligentia", omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen Curaçaose Handelsmaatschappij, omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. CSM (Centrale Suiker Maatschappij), omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. NSU (Nederlandse Scheepvaartunie), omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. Cindu (Chemische Industrie Uithoorn), omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalfabrieken te IJmuiden, omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen verzekeringsmaatschappij N.V. "Nationale-Nederlanden", omstreeks 1967
  • - 
    lid Raad van Commissarissen N.V. Koninklijke Verenigde Tapijtfabrieken te Moordrecht
  • - 
    voorzitter Raad van Commissarissen N.V. Koninklijke Verenigde Tapijtfabrieken te Moordrecht
  • - 
    voorzitter Raad van Commmissarissen N.V. Wessanen's Koninklijke fabrieken te Wormerveer

U ziet een selectie van de nevenfuncties. In de uitgebreide versie is een overzicht van nevenfuncties in te zien.

6.

Opleiding

voortgezet onderwijs
  • - 
    gymnasium-a te Utrecht

academische studie
  • - 
    rechtswetenschap (gepromoveerd op stellingen), Rijksuniversiteit Utrecht, tot 24 november 1920

7.

Activiteiten

als bewindspersoon (wetgeving)
  • - 
    Bracht in 1935 een wet tot stand over algemeen verbindend en onverbindend verklaren van ondernemersovereenkomsten. Hiermee werd een wettelijke mogelijkheid geschapen om op te treden tegen kartelvorming.
  • - 
    Bracht in 1937 de Bloembollenziektewet tot stand, die regels bevatte ter voorkoming en bestrijding van ziekten in bloembolgewassen. Voor iedere bloembollensoort werd een Ziekten-commissie ingesteld, die voorstellen kon doen over maatregelen tegen ziekten, zoals het vernietigen van gewassen of het omspitten van gronden.
  • - 
    Bracht in 1938 de Bedrijfsvergunningenwet tot stand. De wet beperkte de vestiging en uitbreiding van bedrijven in bepaalde bedrijfstakken om zo wildgroei aan vestiging van bedrijfjes tegen te kunnen gaan.
  • - 
    Bracht in 1938 een nieuwe Ruilverkavelingswet tot stand, waardoor ook landbouwverenigingen een aanvraag tot ruilverkaveling konden indienen. De uitvoering van verandering van wegen en waterlopen kon worden versneld. Het wetsvoorstel was in 1936 ingediend door minister Deckers.
  • - 
    Bracht in 1938 de Zee- en luchtvaartverzekeringswet tot stand. Deze bood de mogelijkheid tot molestverzekering door de staat aan zeeschepen en vliegtuigen. Door een wijzigingswet werd in 1939 ook de internationale binnenvaart onder de werking van de wet gebracht.
  • - 
    Bracht in 1938 een nieuwe Landbouwuitvoerwet tot stand. Deze verving de wet uit 1929 en was eenvoudiger van opzet. De uitvoering van de wet werd via AMvB's geregeld.
  • - 
    Bracht in 1939 de Paardenwet tot stand, die regels bevatte over de paardenfokkerij. Hengsten moesten door een Stamboekvereniging worden gekeurd als ze voor dekking werden aangeboden.
  • - 
    Bracht in 1939 diverse wetten tot stand op het gebied van economische oorlogsvoorbereiding. Via de Distributiewet 1939 (Stb. 633) kreeg de regering de mogelijkheid om in buitengewone omstandigheden distributie van goederen in te voeren. In geval tot distributie werd overgegaan, kon een distributiedienst in het leven worden geroepen. Verder ging het om een Algemene Vorderingswet 1939, Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding 1939, de Prijsopdrijvings- en hamsterwet 1939, de Zeeschepenvorderingswet 1939 en de Wet behoud scheepsruimte 1939.
  • - 
    Bracht in 1939 de Wet inzake een tienjaarlijkse bedrijfstelling tot stand. Tegelijk met de volkstelling moest een bedrijfstelling worden gehouden. Het werd van groot belang geacht de veranderingen die in de structuur van het bedrijfsleven optraden periodiek na te gaan en in cijfers vast te leggen. Dit werd zowel wenselijk geacht uit wetenschappelijk oogpunt en vanwege op sociaal-economisch gebied te nemen maatregelen.

als (in)formateur
  • - 
    Kreeg op 18 februari 1951 de opdracht tot het vormen van een kabinet dat geacht mocht worden het vertrouwen van het parlement te genieten. Streefde naar een vijf-partijenkabinet zonder directe parlementaire binding. Kon geen overeenstemming bereiken over het programma (economisch beleid, Nieuw-Guinea), waartegen met name de PvdA bezwaar had. Daarnaast hadden ARP en PvdA bezwaren tegen de voorgestelde zetelverdeling. Drees weigerde een vicepremierschap onder Steenberghe. Op grond hiervan vroeg hij op 24 februari ontheffing van zijn opdracht.

8.

Wetenswaardigheden

algemeen (5/7)
  • - 
    Was in het vierde kabinet-Colijn en het tweede kabinet-De Geer verantwoordelijk voor de distributie
  • - 
    Droeg samen met minister Van Rhijn op 13 mei 1940, in aanwezigheid van de secretarissen-generaal, in Den Haag het regeringsgezag over aan opperbevelhebber Winkelman. De overige ministers waren op dat moment al in Hoek van Holland om van daaruit te kunnen vertrekken naar Zeeland of Engeland. Van Rhijn en hij waren als enige ministers in Den Haag achtergebleven, onder andere ter afwikkeling van de bestuursoverdracht. Nadat dit was gebeurd, reisden zij alsnog naar Hoek van Holland en vandaar naar Engeland. Het besluit om het gezag over te dragen aan de opperbevelhebber, werd nadien telefonisch aan de andere ministers meegedeeld en pas in Londen aan de koningin.
  • - 
    Had in Londen een moeizame relatie met Gerbrandy, omdat hij die ongeschikt vond voor het minister-presidentschap
  • - 
    Trad in 1941 samen met Welter af vanwege een door Gerbrandy goedgekeurde radiorede over mogelijke geallieerde bombardementen op de Rotterdamse haven en de in verband daarmee aan de bevolking gedane oproep om te verhuizen
  • - 
    Leidde begin jaren'50 een naar hem genoemde oppositionele groep in de KVP die zich keerde tegen een te progressieve koers van die partij

uit de privésfeer
  • - 
    Zijn grootmoeder van vaderskant was een schoonzus van Eerste Kamerlid jhr. H.P.C. Bosch van Drakestein

niet-aanvaarde politieke functies
  • - 
    lid/voorzitter Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië, 1946
  • - 
    minister van Overzeese Gebiedsdelen, maart 1950 (geweigerd)

U ziet een selectie van wetenswaardigheden. In de uitgebreide versie is een overzicht van wetenswaardigheden opgenomen.

9.

Publicaties van/over

literatuur/documentatie
  • - 
    H.P.H. Nusteling, "Steenberghe, Maximilien Paul Léon (1899-1972)", in: Biografisch Woordenboek van Nederland, deel I, 560
  • - 
    L. de Jong, "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog 1939-1945", deel I, 619-620
  • - 
    L. Joosten, "Max Steenberghe", in: "Brabantse Biografieën", deel V, 128
  • - 
    Ned. Patriciaat, 1940

Biografisch Woordenboek(en)
biografie opgenomen in het Biografisch Woordenboek van Nederland

10.

Familie/gezin

In de uitgebreide versie zijn, indien bekend, de familierelaties opgenomen.

11.

Uitgebreide versie

Speciaal voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn de biografieën van alle kansrijke (volgens de peilingen) kandidaten in uitgebreide vorm raadpleegbaar op parlement.com.

Voor de overige ruim 5000 biografieën geldt het volgende:

In het digitale biografisch archief van de Stichting PDC, partner van het Montesquieu Instituut, is een uitgebreide versie aanwezig met bijvoorbeeld partijpolitieke functies, maatschappelijke nevenfuncties, parlementaire activiteiten, opleiding en wetenswaardigheden. Voorlopig is het beschikbaar stellen van uitgebreide biografieën, en/of daarop gebaseerde statistische gegevens, opgeschort. Wilt u een uitgebreide biografie inzien? Laat het ons weten als u daar belangstelling voor heeft.

Op bovenstaande tekst en gegevens zijn auteursrechten van PDC van toepassing; overname, in welke vorm dan ook, is zonder expliciete goedkeuring niet toegestaan. Ook de afbeeldingen zijn niet rechtenvrij.

De biografieën betreffen vooral de periode waarin iemand politiek en bestuurlijk actief is of was. PDC ontvangt graag gemotiveerde aanvullingen of correcties.


  • 1. 
    Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
     
  • 2. 
    Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
     
  • 3. 
    Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
     
  • 4. 
    Bekende antirevolutionaire politicus, die in zijn optreden altijd zeer joviaal was. Zijn ouders kwamen van het eiland Tholen; zijn vader was later een vooraanstaande antirevolutionair, wethouder in Den Haag en gedeputeerde. Hijzelf was advocaat in Goes en Den Haag en werd in 1918 Tweede Kamerlid. In 1919 werd hij tevens wethouder van financiën in Den Haag en in die functie werkte hij samen met Drees. In 1933 volgde zijn benoeming tot minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Colijn II. Hij had onder meer te maken met de toenemende agitatie van nationaal-socialisten. Als minister van Financiën in het kabinet-Colijn IV trad hij in 1939 af vanwege bezwaren tegen de in zijn ogen te dure plannen van minister Romme om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Na 1945 was hij nog bijna zeven jaar Tweede en Eerste Kamerlid.
     
  • 5. 
    Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP, CHU, VDB, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.
     
  • 6. 
    Generaal, die begin 1940 opperbevelhebber werd en dat ook was tijdens de Duitse inval in de meidagen. Voor hij bevelhebber werd tot 1934 officier bij de Generale Staf en daarna werkzaam bij Philips als militair adviseur. Bij zijn verdedigingsplan lag de nadruk op verdediging van de Vesting Holland, met de Grebbelinie als voorpost. Aan hem werd op 13 mei het regeringsgezag opgedragen na het uitwijken van de regering. Tekende op 15 mei de capitulatie. Trad zowel tijdens de Duitse aanval als in het begin van de bezetting vastberaden en evenwichtig op. Protesteerde tegen Duitse maatregelen en tegen de Duitse lezing van de reden voor de aanval op Nederland. Werd daarop als krijgsgevangene naar Duitsland gevoerd. Overleed zeven jaar na de bevrijding.