De zeven vinkjes van Plasterk

maandag 26 februari 2024, 13:00, column van prof. mr.dr. Solke Munneke i

Op 13 december 2023 wees de Tweede Kamer Ronald Plasterk i aan als informateur. De opdracht die hij meekreeg was tweeledig. Het eerste deel ervan was te onderzoeken “of er overeenstemming is of kan worden bereikt tussen de partijen PVV, VVD, NSC en BBB overeen gezamenlijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat.”

Die opdracht was conform het verslag dat de verkenner Plasterk kort daarvoor zelf had uitgebracht en waarin hij had geconstateerd dat de lijsttrekker van NSC “onder meer door het verkiezingsprogramma van de PVV en uitlatingen van de lijsttrekker van de PVV en hun relatie met de Grondwet, nu niet bereid tot de start van onderhandelingen met de PVV over een meerderheidsregering of een minderheidsregering.”

Eerst zou volgens Omtzigt duidelijk moeten worden “of partijen een gemeenschappelijk rechtsstatelijk besef hanteren”. Op 12 februari 2024 meldde de informateur vervolgens ‘verheugd’ dat die gezamenlijke basislijn inderdaad gevonden was. Wel zei hij erbij dat dit gegeven bij een volgende informatieronde relevant zou blijven. Dat gaf te denken.

Pieter Omtzigt had de week ervoor overigens al gebroken in de formatie, naar eigen zeggen vooral vanwege financiële tegenvallers waarvan pas laat gebleken was, maar ook bleven zorgen klinken over het rechtsstatelijke gehalte van de PVV.

In een toespraak op het NSC-congres op 16 februari noemt Omtzigt onder het kopje ‘waarom normale samenwerking met de PVV problematisch is’ een aantal concrete voorbeelden van dat laatste. Hij wijst op de PVV-initiatiefwetsvoorstellen, die later werden ingetrokken, en die respectievelijk islamitische uitingen strafbaar stelden (waaronder moskeebezoek en de koran), een verbod bevatten op meervoudige nationaliteit bij ambtsdragers (met uitsluiting van het kiesrecht bij meervoudige nationaliteit) en de mogelijkheid van ‘administratieve detentie’ invoerden voor jihadverdachten, op te leggen door de minister van BZK, zonder tussenkomst van een rechter.

Over al die voorstellen was de Afdeling advisering van de Raad van State - terecht - uiterst kritisch geweest vanuit democratisch-rechtsstatelijk oogpunt. En ook al werden deze voorstellen ingetrokken, de ‘rechtsstatelijke afstand’ bleef voor NSC te groot, aldus Omtzigt in diezelfde toespraak van 16 februari. Hij verwijst daarvoor naar het PVV-verkiezingsprogramma “waar bijvoorbeeld in staat dat er geen moskeeën en Korans mogen zijn, dat Nederland grensbewaking moet invoeren, wat onmogelijk is.

Of dat er volwassenenstrafrecht moet zijn voor veertienjarigen bij een geweldsmisdrijf. Dat betekent dus dat een ruzie op school, jarenlang gevangenisstraf kan opleveren want voor geweldsmisdrijven worden dan minimumstraffen ingevoerd. Dat zijn anti-rechtsstatelijke dingen waarmee wij moeite hebben. Net als met uitspraken uit het verleden.”

De gezamenlijke basislijn bleek dus nogal fragiel. Deze was door Plasterk in zeven punten uiteengezet in het eindverslag. “De vier partijen PVV, VVD, NSC en BBB bevestigen dat ze zich in hun plannen en activiteiten zullen bewegen binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. Dat betekent dat men zich houdt aan de Grondwet (inclusief algemene bepaling), wetten, verdragen, Europees en internationaal recht en rechtsbeginselen”, zo luidde het eerste en vermoedelijk belangrijkste punt.

Bijzondere aandacht was er voor de ‘democratische’ grondrechten in het eerste hoofdstuk van de Grondwet. Deze vormen volgens de vier partijen een ‘essentiële waarborg’ voor de democratische rechtsstaat ‘waarin grondrechten kunnen botsen’. Concreet spraken de partijen daarom af dat zij geen voorstellen zouden doen tot wijziging van de eerste 23 artikelen van de Grondwet. Versterking of uitbreiding van die grondrechten zat er wat dat betreft dus ook niet in.

Opmerkelijk is verder dat aan dit punt nog werd toegevoegd dat ook de sociale grondrechten zoals volksgezondheid, volkshuisvesting en bestaanszekerheid “te lang zijn veronachtzaamd en speciale aandacht behoeven”. Voor de sociale grondrechten lijkt definitief te gelden dat hun bestaan in een donker, onbelangrijk hoekje van de Grondwet voorbij is. Zij maken, ook in de ogen van het eindverslag, een eigen, essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat uit.

Het vierde door Plasterk genoemde punt geeft vervolgens specifiek voor de godsdienstvrijheid nog een nadere uitwerking. “Uitvloeisel van het gestelde onder 1 is dat alle godsdiensten in Nederland, zoals bijvoorbeeld Christendom en Islam, vallen onder de vrijheid van godsdienst, zoals geborgd in artikel 6 van de Grondwet.”

Dat is nogal een open deur, maar interessant is vooral hoe de passage daarna verder gaat: “Die vrijheid brengt ook met zich mee dat religiekritiek, bijvoorbeeld kritiek op Islam en Christendom, vrij staat aan personen en organisaties.” Zo zien we dat de beperkingssystematiek van grondrechten kennelijk ook dient om tegengestelde politieke overtuigingen op dit vlak van een soort juridische basis en zichtbaarheid te voorzien. Dat discursieve karakter zien we bij meerdere van de zeven punten terug.

Er moest kennelijk voor alle partijen toch wel steeds iets van het eigen verhaal in terug te vinden zijn. Het gevolg daarvan is dat partijen voor hun tegenstelde opvattingen (want die blijven natuurlijk) steeds naar dat specifieke haakje zullen verwijzen, en het gezamenlijke van de basislijn verder naar de achtergrond verdwijnt.

Wat maakt nog meer deel uit van deze gezamenlijke basislijn over de rechtsstaat? Genoemd wordt het feit dat de Grondwet gewijzigd kan worden. Ook dat is op zichzelf geen heel verrassend inzicht. Hier lijkt vooral beoogd te benadrukken dat het niet zo is dat elk voorstel dat niet in overeenstemming met de huidige Grondwet is daarmee ook meteen onrechtstatelijk is. En dat is uiteraard zo, denk bijvoorbeeld aan de verkiezingsprogramma’s die afscheid van de Eerste Kamer of van de Koning willen nemen, maar dit is natuurlijk ook niet het werkelijke punt.

Het gaat om de specifieke democratisch-rechtstatelijke elementen die in die Grondwet zijn vastgelegd. Het koningshuis valt wat dat betreft niet op één lijn te plaatsen met de vrijheid van godsdienst of de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De vier partijen komen zelf niet veel verder dan erop te wijzen dat een grondwetswijziging in twee lezingen dient te geschieden…

Verder zijn de partijen overeengekomen dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en nageleefd. Het is toch serieus te hopen dat ze voor dat inzicht geen weken nodig hebben gehad. En dat geldt ook voor het vijfde punt dat partijen geen voorstellen zullen doen die met het bovenstaande in strijd zijn.

Het wantrouwen was kennelijk zo groot dat dit expliciet op papier moest. Heel geruststellend is dat allemaal op deze manier inderdaad niet.

De laatste twee van de zeven punten zien op integriteit en de eigen taakvervulling. De partijen spreken uit onafhankelijke instituties zoals rechtspraak, wetenschap en media te beschermen en versterken. Deze worden van groot belang geacht.

Hier zien we dat het democratisch-rechtsstatelijke gedachtegoed ook maatschappelijke partijen kan en moet betreffen. Afgesproken werd om op dit punt met concrete voorstellen te komen. Dat is vast niet onbelangrijk, maar belangrijker zou eigenlijk vooral zijn geweest om ook in concrete mondelinge bijdragen, uitspraken op sociale media en elders deze afspraak goed tussen de oren te hebben.

De aantasting van deze instituties geschiedt vooral sluipenderwijs en gaandeweg, door het voortdurend – vaak ook terloops - in twijfel trekken van hun onafhankelijkheid, gezag of expertise. Wie wil wachten op concrete voorstellen lijkt zichzelf zo te ontslaan van de opdracht ook zelf deze instituties steeds te beschermen in de eigen uitingen.

‘Kleppen dicht’ was het advies van Johan Remkes i aan de onderhandelaars. Geen zure scheldpartijen op sociale media of in de geschreven pers. Dat brengt ons als vanzelf bij het laatste van de zeven punten: “Partijen vinden het van belang een open, feitelijk en fel debat te kunnen voeren, maar houden elkaar en anderen daarbij heel. Voor democratie zijn hoge integriteitsnormen en transparantie bij politici belangrijk om vertrouwen te winnen en te behouden.

Bewindspersonen en Kamerleden vervullen een voorbeeldfunctie door integriteitsnormen ten volle na te leven. Partijen zien het belang van democratische waarden en spreken af dat het door de partijen en hun vertegenwoordigers gewetensvol zal worden ingevuld. Men zal bijdragen aan een bestuurscultuur die een constructieve bijdrage levert aan het landsbestuur en aan een positief bestuurlijk klimaat.

De instituties die de rechtsstaat dragen zullen gerespecteerd en beschermd worden.” De natuur is helaas vaak sterker dan de leer….

Solke Munneke is hoogleraar staatsrecht aan Rijksuniversiteit Groningen