Brief regering; Uitstel kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Omtzigt over “Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspectie'' - Initiatiefnota van het lid Omtzigt over “Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspectie'' - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 36149 - Initiatiefnota “Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspectie”.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Initiatiefnota van het lid Omtzigt over “Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspectie''; Brief regering; Uitstel kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Omtzigt over “Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspectie'' |
---|---|
Documentdatum | 27-01-2023 |
Publicatiedatum | 27-01-2023 |
Nummer | KST361493 |
Kenmerk | 36149, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022-
2023
Initiatiefnota van het lid Omtzigt over «Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspecties»
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 27 januari 2023
De kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Omtzigt over «Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspecties» (Kamerstuk 36 149, nr. 2) kon helaas niet voor het kerstreces, zoals toegezegd door mij tijdens de begrotingsbehandeling BZK van 12 en 13 oktober 2022 (Handelingen II 2022/23, nr. 11, item 10 en Handelingen II 2022/23, nr. 12, items 3 en 7), naar uw Kamer worden verzonden. Een zorgvuldig proces om te komen tot een afgewogen kabinetsstandpunt vraagt meer tijd dan voorzien.
Het streven is de kabinetsreactie zo spoedig mogelijk doch uiterlijk in april 2023 naar uw Kamer te sturen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot
kst-36149-3 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 149, nr. 3