Bijdrage aan het debat over de staat van het onderwijs. - Hoofdinhoud
In het evangelie van Mattheus vertelt Jezus een parabel. Een gelijkenis. “Er was eens een zaaier. Hij ging uit om te zaaien. Een deel van het zaad viel op de weg. De vogels pikten het op. Of het werd vertrapt. Een ander deel viel op de rotsen. Dat zaad kwam wel op. Maar kon geen wortel schieten en verdorde. Weer een ander deel viel tussen de distels. De opgekomen plantjes kregen noch zon, noch voedsel en werden verstikt. Slechts een klein deel viel op goede grond. En bracht rijke vrucht voort.”
Nu heb ik een vraag aan onze minister. En hij mag er een tijdje over denken. Over een zaaier die duur zaad heeft gekocht en met groot enthousiasme en met brede gebaren en luid roepend ‘zie mij eens zaaien’, de korrels overal lukraak neer laat komen. De oogst viel helaas een beetje tegen. Wat is nu belangrijker? Het goede, dure zaad? Of de plek waar de zaaier het met een breed gebaar liet neerkomen. En, zou de minister bij een onvoldoende opbrengst, investeren in meer zaad of in betere grond?
Jaar in jaar uit wordt er in het onderwijs geïnvesteerd. En jaar in jaar uit vallen de opbrengsten tegen. Dat is niet zo vreemd. Alleen uitstorten over scholen wat bewezen werkt, werkt niet. Tenminste niet als er geen lerende cultuur op scholen is. Onderzoek van de Education Endowment Foundation (EEF) in Engeland, laat zien dat het effect van het bekijken van webinars en video’s en het volgen van trainingen of het bezoeken van conferenties door leerkrachten, op de leerwinst bij kinderen afwezig is.
Dat is de letterlijke conclusie. 0.0 effect. Niks, nada, noppes, zero, nul. Niets dus.
Wat zowel de EEF in Engeland als in Nederland het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek constateren is dat een lerende cultuur nodig is om de resultaten uit onderzoek effectief toe te passen. Zonder dat is alle moeite en alle inzet in tijd en geld voor niets.
Deelt de minister de conclusie van het CDA dat enorme investeringen in het onderwijs, dat zaaien zeg maar, nutteloos is als het zaad in figuurlijke zin op straat terecht komt en in alle drukte wordt vertrapt. Of op rotsen, zodat het tijdelijk opkomt maar uiteindelijk geen wortel kan schieten. Of tussen de distels en het in de veelheid der dingen verstikt.
Het verhaal van het CDA zal gaan over het bevorderen van een lerende cultuur. Het ontginnen van grond, zodat het goede zaad vrucht kan dragen.
Goed onderwijs dat begint en eindigt bij de enige werkzame stof die er is. Dat is de kwaliteit van de leraar voor de klas. We weten het al lang. Het effect van kleinere klassen op de leerprestaties van leerlingen is nihil. Net als het onderwijsconcept of de inrichting van het klaslokaal. De enige effectieve factor om de leerprestaties van leerlingen te verbeteren is het verbeteren van de lessen. En dat kan alleen via het verbeteren van de leraren voor de klas. En ja, dat kan en moet over de gehele linie beter. Het zou de sector sieren deze conclusie te omarmen. Want het is net als in de jeugdzorg en eigenlijk overal. Professionals doen wat ze kunnen met de kennis die ze hebben. Maar dat is geen eindpunt maar een goed begin. We doen het goed. Maar morgen doen we het nog beter.
Ik bezoek pareltjes van lessen. Ik ken veel docenten die een niveau bereiken dat ik nooit bereikt heb en waarschijnlijk niet bereiken zal. Maar laten we eerlijk zijn. Het tegenovergestelde is hier en daar ook het geval. Ik zie ook draken van lessen en startende of minder goede docenten, die feitelijk aan hun lot worden over gelaten. Die of na een paar jaar stoppen, of uitvallen, of tot hun pensioen op hun tandvlees doormodderen tot schade van alles en iedereen.
Kwaliteit van docenten begint op de opleiding. Een goed opgeleide leraar beheerst op zijn minst de benodigde inhoudelijke en didactische kennis. Oefenen op inhoud. Rekenen, lezen, schrijven. Oefenen, oefenen, oefenen. En door het lezen van rijke teksten op het gebied van aardrijkskunde, geschiedenis, biologie. Is de minister bereid te onderzoeken hoe de kennis van universiteiten op het gebied van didactiek in de pabo’s geïntegreerd kunnen worden. Zodat ook op pabo’s en op lerarenopleidingen zelf een lerende cultuur ontstaat? Ook hier, alle dagen samen een klein beetje beter? En is de minister bereid de effecten van de verlaagde instroom eisen nauwkeurig te monitoren.
Er is veel onderzoek gedaan naar de uitval van startende docenten. Een onderwerp dat, ook in het licht van het nijpende lerarentekort, zeer belangrijk is. En laten we eerlijk zijn. Die uitval is veel en veel te hoog. Zo’n beetje de helft van de startende leraren schijnt binnen vijf jaar een ander pad op te gaan. Dat kan toch niet. We kunnen opleiden wat we willen, maar dit is dweilen met de kraan open. Een grote overgang, onbekendheid met veel praktische en organisatorische zaken, hoge werkdruk, stress, het gevoel geïsoleerd te staan. Ondanks het goede startsalaris is het vaak teveel. En haken veel jonge docenten af.
Is de minister bereid scholen actief te bevragen op het bestaan van goede introductieprogramma’s, maatjes systemen, coaching door leidinggevenden of externen, terugkoppeling aan lerarenopleidingen, coaching on the job, intensieve lesbezoeken en andere interventies waarvan onderzoek heeft aangetoond dat het werkt. Het NRO laat zien fat het heel complex het is dit goed te doen. Hoe kan de minister zorgen dat scholen ook op dit vlak van elkaar leren?
Leraren werken 1659 klokuren per jaar. Het grootste deel gaat op aan lesgeven en voor- dan wel na bereiding. Maar een substantieel deel is gereserveerd voor zogenaamde lesvrije taken en scholing. Kan de minister in het kader van het lerarentekort aangeven of en hoe het aantal lesvrije taken en de zogenaamde overhead op scholen substantieel teruggebracht zouden kunnen worden. Zodat lesgeven in woord en gebaar weer overal op 1 staat? En kan hij hierbij de lessen die getrokken kunnen worden uit de rijke schooldag betrekken? Surveillance tijdens toets weken, het organiseren van allerhande sportdagen en activiteiten zijn echt geen taken die op het niveau van een docent uitgevoerd hoeven te worden.
Een ander substantieel deel van het zogenaamde taakbeleid is ingevuld met scholing. Een fulltime docent wordt betaald om zich een half dagdeel per week bij te scholen. En er is nog budget voor ook. Maar is de minister het met me eens dat scholing in alle drukte meestal toch wat op de achtergrond raakt. Is de minister bereid in gesprek te gaan met het onderwijs over de vraag om die tijd, en dat geld niet langer per definitie individueel in te zetten. Maar het ook mogelijk te maken dit collectief te doen? Onderwijs is tenslotte een teamsport. Samen doelen stellen. Samen bedenken hoe die bereikt kunnen worden. Samen verbeteringen bedenken. Samen uitvoeren en samen bekijken of het ook werkt. En door!
Voor die lerende cultuur zorgt ook de schoolleiding. Goed voorbeeld doet goed volgen. Toen ik net begon als afdelingsleider kreeg ik een coach. Anton. En Anton vond het leuk om mee te kijken waar ik me mee bezig hield. Regelmatig zei hij gekscherend. “Jungske gij doet werk dat een intelligente veertienjarige ook kan doen. Ga eens lessen bezoeken, met mensen mee oplopen, praten met kinderen. Houd eens functioneringsgesprekken. Doe eens aan verzuimbeleid. En neem eens contact op met wat collega’s van andere scholen om te zien hoe die het doen.” Deelt de minister het beeld dat het systeem van voortgangs- en functioneringsgesprekken op veel plekken nog in de kinderschoenen staat? En wat gaat de minister daar aan doen?
Deelt de minister het beeld dat schoolleiders druk zijn met begroten, organiseren, administratie, vergaderen, communicatie en vooral ook met het werven van leerlingen en alles wat daar bij komt kijken? En dat het coachen van docenten voor de klas, laat staan zelf lesgeven, er nog wel eens bij inschiet? Ook hier zijn fantastische voorbeelden hoe het wel kan. Hoe bevordert de minister een lerende cultuur onder schoolleiders? Is hij bereid de inspectie de raden van toezicht actief te bevragen op hun manier van sturen op een lerende cultuur? Op scholen in het algemeen en schoolleiders in het bijzonder?
Sowieso zijn de verschillen tussen scholen enorm. Je hebt goede en hele slechte scholen. En dat staat los van de leerlingenpopulatie. Is de minister bereid eens te onderzoeken of scholen uit vergelijkbare buurten, met een vergelijkbare populatie, goede en zwakke, aan elkaar gekoppeld kunnen worden om van elkaar te leren?
Toen na de oorlog het land moest worden opgebouwd, was het onderwijs in het zuiden van het land vaak georganiseerd door zusters en paters. Daar was veel over te zeggen. Maar twee dingen zeker. Het startpunt van ieder kind was na de oorlog nul. Men wist niet wie wat mankeerde of wie wat voor talent had. Maar de leerprestaties waren verbluffend goed. Zeker in vergelijking met nu.
tegenwoordig gaat dat anders.
We meten alles van kinderen en al die data worden afgezet tegen het gemiddelde. Hiervoor weten we veel van kinderen. En weten we ook wat ze ‘mankeren.’ Want alles wat afwijkt van het gemiddelde is een potentiële reden tot zorg.
Het valt voor een docent niet mee om een volle klas van gemiddeld 25 kinderen goed les te geven. Zeker niet wanneer er van hen verwacht wordt voor al die individuele afwijkingen van het gemiddelde individuele zorg en aandacht te hebben. Het valt niet mee om een klas van 25 kinderen goed les te geven. Maar het is onmogelijk als er vier kinderen met dyslexie in zitten, twee met dyscalculie, twee met adhd, drie met een stoornis binnen het autistisch spectrum, een hoogbegaafde en nog drie waarvan de hoogbegaafdheid niet is aangetoond, maar waarvan de ouders toch dezelfde aanpak eisen. Al die individuen eisen een individuele aanpak. Van al die individuen moet de voortgang gemeten, bijgehouden en besproken worden. Met een IB’er en met de ouders en met externe hulpverleners. Dat is ziekmakend en het helpt niet.
De bekende onderwijsgoeroe Andy Hargreaves zei het als volgt. What is essential to some, is good for everyone. Wat essentieel is voor sommigen is goed voor iedereen.
Een rustige, prikkelarme voorspelbare schoolomgeving. Kalme, goed opgeleide docenten. Excellente didactische vaardigheden en inhoudelijke kennis. Uitleggen, voordoen, nadoen, samen doen, zelf doen. Terugkoppelen wat goed ging en wat beter moet. En vooral een lerende cultuur. Daar gaat het om. Is de minister het met me eens dat er fors gesneden kan worden in al die individuele aanpakken als het onderwijs op die manier zou zijn ingericht? En dat een leraar dan weer normaal toe zou komen aan lesgeven? Wat gaat de minister met deze wetenschap doen?
Tot slot. We leven in een raar landje. Met de mond belijden we dat MBO’ers heel belangrijk zijn. Maar we kijken wel beter uit. Zodra het er op lijkt dat onze kinderen naar het VMBO gaan, zetten we alles op alles om dat onheil te voorkomen. Praktische opleidingen worden niet meer gekozen. Tegelijkertijd zijn de personeelstekorten gigantisch. Misschien hebben we maatschappelijk gezien wel voldoende psychologen. Vaklieden hebben we echt onvoldoende. Wat kan de minister doen om uitwisselingen met het echte bedrijfsleven beter te maken. ROC’s de kennismakelaar van de praktijk te laten zijn. HBO en MBO naar elkaar te laten groeien en een leerlijn havo-mbo aantrekkelijk te maken,.
Terug naar de zaaier. Luid roepend ‘zie mij eens zaaien’, is veel goed zaad op de de weg (vertrapt in de drukte) op de rotsen (verdroogd door een gebrek aan duurzame aandacht) of tussen de distels (verstikt in de veelheid der dingen) terecht gekomen. En een te klein deel in goede grond. Aan ons, het hele onderwijsveld en zeker aan de minister de schone taak eerst grond te ontginnen, te ontdoen van distels en stenen, te zorgen voor een lerende cultuur alvorens te strooien met geld en wijsheden.
Tot zover