Zonder afspraken gaat het (al lang) niet
Vorming van een kabinet dat in staat is te regeren. Dat is het doel van iedere kabinetsformatie. Om dat te bereiken zijn er twee opties: partijen sluiten vóór de verkiezingen een verbond, dat na een verkiezingszege met een meerderheidskabinet kan gaan regeren. Of partijen maken na de verkiezingen afspraken over parlementaire steun (desnoods 'gedoogsteun') aan het kabinetsbeleid.
Coalitievorming vóór de verkiezingen kwam weinig voor. In 1888 sloten twee 'partijen' (de rechterzijde: Katholieken1 en ARP2) vóór de verkiezingen een stembusakkoord ('de Coalitie'), dat een meerderheid behaalde (53 van de 100 zetels). Zij hadden gezamenlijke doelen en die kwamen in het programma. De ARP'er Mackay3 kon daarna volstaan met het zoeken van acht ministers. Nadat zich in 1894 in de ARP onder leiding van De Savornin Lohman4 een splitsing had voorgedaan en er later nog twee kleine protestantse partijen waren ontstaan1), moest na de verkiezingswinst van de Coalitie in 1901 wel eerst worden onderhandeld.
Vanuit de katholieke fractie werd een onderhandelingsdelegatie afgevaardigd naar formateur en ARP-fractievoorzitter Kuyper5 en zij bereikten spoedig overeenstemming over het programma. Ook met Lohmans fractie werden afspraken gemaakt. Hij deelde Kuyper mee zich niet te willen binden, maar zegde wel loyale steun toe. 'Persoonlijke consideratiën' zouden op de achtergrond worden gesteld. Lohman had tevoren daarover zijn fractie gepolst en die had daarmee ingestemd. Het programma bevatte de hoofdlijnen van het (christelijke) beleid, maar er werd bijvoorbeeld ook afgesproken dat er geen voorstellen tot verdere kiesrechtuitbreiding zouden komen. Bovendien werd vastgelegd dat er goed overleg tussen fracties en kabinet zou plaatsvinden en dat voorkomen moest worden dat een van de partijen 'noodeloos' van het kabinet zou vervreemden2).
Na invoering van de evenredige vertegenwoordiging6 kwam er een langdurig overwicht van 'rechts' (inclusief de CHU7). Gezamenlijke strijdpunten, zoals steun aan het bijzonder onderwijs, sociale zekerheid zonder staatspensioen en handhaving van christelijke waarden zoals zondagsrust en tegengaan van echtscheiding, vormden de basis van het beleid van diverse kabinetten in het Interbellum. Wederom werden afspraken gemaakt met fracties en vond er geregeld overleg plaats tussen kabinet en die geestverwante fracties. Omdat er ook de nodige onderlinge geschilpunten waren, met name tussen katholieken en christelijk-historischen, verliep de samenwerking niettemin vaak moeizaam en waren er toch geregeld crises. Uiteindelijk zou de coalitie in 1939 uiteenvallen.
Na 1945 veranderde het beeld, want hoewel de drie christelijke partijen (zelfs tot 1967) hun meerderheid behielden, werd lang gestreefd naar bredere kabinetten. De twee grootste partijen, KVP8 en PvdA, vormden in de tijd van wederopbouw en economisch herstel daarvan de kern. In 1946 kwam er een nogal gedetailleerd regeringsprogramma. Verder spraken de fractievoorzitters Romme9 en Van der Goes van Naters10 af geregeld te overleggen, vooral om de kans op conflicten te verminderen. Al in 1946 had premier Beel11 (KVP) zich overigens beklaagd over de monistische tendensen in de PvdA. Hoewel bij formaties tussen 1948 en 1959 formeel alleen de fractievoorzitters zich bonden, betekende dat toch dat er veel minder sprake was van dualisme dan vaak wordt verondersteld. De sterke positie van fractievoorzitters bond feitelijk tevens de overige fractieleden. Dat regeringsfracties tegen het kabinetsbeleid ingingen, kwam weinig voor, en zeker niet als het kabinet zich daartegen verzette.
In tijden van herstel en economische bloei (tot begin jaren zeventig) was de kans op conflicten kleiner dan in de periode daarna (vanaf 1977) toen er steeds meer noodzaak kwam tot bezuinigingen en hervorming. Hechtere regeerakkoorden en geregeld coalitieoverleg waren daarvan het gevolg. Er waren kabinetsperiodes die een lossere band met fracties kenden, maar dat was steeds uit nood en het betekende tevens altijd geringere regeerkracht.
Zware opgaves voor kabinetten, krappe meerderheden en (meer recentelijk) fragmentatie vergrootten vanaf 1982 de noodzaak tot het maken van strikte afspraken en intensief overleg. Zonder binding - al is het maar in de vorm van afspraken over vrije kwesties - en overleg gaat het niet. Dat werd ruim honderd jaar geleden al gezien en dat zal nu echt niet anders worden.
-
2)
-
D.Kuiper en G.J. Schutte (red.), Het kabinet-Kuyper 1901-1905, 71. Er zouden uit de fracties vaste commissies komen die eventueel met het kabinet in overleg konden treden
-
-
3)M.D. Bogaarts, De periode van het kabinet-Beel. Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, Band A, 228
- 1.Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
- 2.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 3.Bescheiden, zelfs wat schuchtere antirevolutionair politicus uit een Gelders adellijk geslacht van bestuurders. Was rechter in Zutphen en lange tijd Tweede Kamerlid (en een jaar voorzitter). Formeerde in 1888 het eerste confesssionele kabinet en gold als een bekwaam kabinetsleider. Wist als gelovig en overtuigd antirevolutionair steeds pragmatisch en diplomatiek te opereren en naar oplossingen te zoeken. Uit plichtsbesef verruilde hij in 1890 het ministerschap van Binnenlandse Zaken voor dat van Koloniën. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en was ten tijde van het kabinet-Kuyper opnieuw Tweede Kamervoorzitter. Hoewel hij in 1894 ten aanzien van het kiesrecht de zijde van Lohman koos, trad hij niet toe tot de CH-partij toe, maar bleef hij antirevolutionair. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad.
- 4.Protestants politicus; voorman van de christelijk-historischen. Aristocratische, maar ook temperamentvolle Groninger die driftig kon reageren en zich soms zeer scherp uitliet tegen politieke tegenstanders. Stond echter wel open voor argumenten van anderen. Had een sterk juridische inslag bij de benadering van vraagstukken. Werd in 1879 Tweede Kamerlid voor de antirevolutionairen en bleef dat tot 1921 (onderbroken door een kort ministerschap in het kabinet-Mackay en enige jaren in de Eerste Kamer). Brak samen met Kuyper met de Hervormde Kerk, maar keerde zich later af van de antirevolutionaire voorman. Van 1884 tot een conflict in 1896 hoogleraar aan de VU. Voor- en nadien rechter. Als vooraanstaand, invloedrijk staatsman was hij tot op hoge leeftijd één van de belangrijkste adviseurs van koningin Wilhelmina.
- 5.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 6.Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
- 7.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 8.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 9.Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
- 10.'Rode advocaat' uit Nijmegen. Voor de oorlog justitie-woordvoerder van de SDAP en al snel vooraanstaand fractielid. Volgde in 1945 Drees op als fractievoorzitter en leidde in 1946 ook de eerste PvdA-fractie. Opereerde in die functie nogal solistisch. Kwam in 1951 in conflict met zijn partij over het beleid ten aanzien van Nieuw-Guinea en moest toen opstappen als fractievoorzitter. Pleitbezorger van Europese integratie, zorg voor het milieu, natuurbehoud en ontwikkelingssamenwerking. Was actief in het EGKS-parlement en het Europees Parlement. Kleurrijke, wat geaffecteerd sprekende, rebelse, maar ook vooruitziende figuur in sociaaldemocratische kring.
- 11.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 12.De Bond van Kiesvereenigingen op Christelijk-Historischen grondslag in de provincie Friesland (kortweg: Friese Bond) werd op 24 maart 1898 in Leeuwarden opgericht. De christelijke partij (bond) legde sterke nadruk op het protestantse karakter van de natie en wees een 'neutrale' staat af.
- 13.De Christelijk-Historische Kiezersbond werd in november 1896 in Utrecht opgericht. Zij gold min of meer als voortzetting van de conservatieve Nationale Partij, die sinds 1888 bestond, maar die nooit vertegenwoordigers in het parlement had. De Bond zette zich, net als de Nationale Partij, af tegen de ARP, vanwege het gereformeerde karakter van die partij en vanwege het politieke verbond van de ARP met de Katholieken. De Christelijk-Historische Kiezersbond had een sterk Nederlands Hervormd karakter en was anti-Rooms.
- 14.Hervormd predikant en vooraanstaand CHU-politicus. Tegenstander van de doleantie en wars van scherpslijperij. Kwam in 1897 voor de kleine Christelijk-Historische Kiezersbond in de Tweede Kamer. In 1918 de eerste minister van Onderwijs in de twintigste eeuw. Voltooide met zijn Lager-Onderwijswet de onderwijspacificatie. Bracht ook andere belangrijke wetgeving tot stand, zoals de Nijverheids-onderwijswet. Keerde na zijn ministerschap in 1925 terug in de Kamer als fractievoorzitter van de CHU. Raakte in onmin met zijn partijgenoten nadat hij in 1926 (tevergeefs) een compromis had gezocht voor het gezantschap bij de Paus, en in 1929 omdat hij niet accepteerde dat niet hij maar zijn opvolger advies uitbracht bij de kabinetsformatie. Sociaal voelend en algemeen geacht staatsman. Begenadigd en veelgevraagd feest- en kanselredenaar.